No. 539. Woensdag 8 December, tot - De Tweelingzusters. Uitgever: L. J. VEERMAN. Hensden. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post verhooging. zonder prijs- Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Men heeft een. uurtje gezellig met iemand zitten praten, of men heeft zich een uurtje geweldig verveeld, men staat op, schudt elkander de hand en zegt//Tot genoegen en de geschiedenis is afgeloopen. Het zou wel eens aardig zijn te onderzoeken, hoeveel mensehen er op de honderd zijn, die eigen lijk weten wat zij met dit //Tot genoegen bedoelen en hoeveel van degenen die het wel weten, van harte wenschten naar het //genoegen elkander weder te zien." Er is zooveel logen en veinzerij in de wereld, dat er vdit nog wel bij kan. Maar dat zij, die de woorden niet begrijpen zo toch ge bruiken pleit er voor, dat er nog veel aap achtigs onder de menschen is overgebleven en dat de zucht tot, navolging en tot het gebruiken van mooie woorden bij de men schen in het bloed zit. Zoo kregen wij eens een brief onder de oogen met het opschrift ^waarde Amice," en met het onderschrift: iiik blijf uw waarde amice." Men kan zich zoo voorstellen, hoe ver rukt do schrijver zelf moet geweest zijn toen hij zijn epistel overlas, dat met zoo'n mooi woord begon en met zoo'n mooi woord eindigde. Maar we zouden geheel en al van ons a propos afraken, en Tot ge noegen!" heelemaal in de steek laten. Het moet gezegd worden, onze groeten verbeteren er niet op wat het mooie betreft. Vroeger was elke groet zinrijk en al mogen wij niet altijd meer den oorsprong en do beteekenis van het woord herkennen, het zegt ons toch nog wat. Ons woord //vaar wel" herkennen wij nog, in het Fransche wadieu" ligt nog beteekenis, in het Duitscho ,/Glück auf" is nog duidelijk een wensch verborgen. In de groeten, die een volk gebruikt, ligt meestentijds het eigenaardige dat het volk onderscheidt, verborgen. De oude Grieken waren een vroolijk, levenslustig volkje zij namen het leven van do zonnigste zijde op, zij leefden niet om zich te verkniezen, om te treuren, maar om te genieten, om gelukkig te zijn. De afscheidsgroet van de Grieken was dan ook met die denkwijze in overeenstemming zij zeiden bij het scheiden //wees vroolijk." Dat was de raad van de opgeruimde le venswijsheid, hij sloot tevens den wensch in, dat geen onaangename hindernis zich op de levensweg mocht opdoen, dat vijan dige zorgen verre mochten blijven. De levensbeschouwing van de Romeinen verschilde zeer veel van die der Grieken. Het oude republikeinsche Rome, dat als vooruitstrevende staat, als aanstaande wereld veroveraar, onder bloedigen strijd zich links en rechts weerde, had geen tijd zich aan laf genot over te geven. Fr moest gewerkt, gestreden,' geworsteld worden om zich niet te laten overvleugelen. Niet het genot, maar do plicht, de kracht tot werken, de flink heid als staatsburger, de moed als soldaat, dat was hot middelpunt, om hetwelk al het denken en werken van het volk draaide. Met die denkwijze stemde hun groet over een. Hun afscheidsgroet was dan ook: f/V alé," Vwees krachtig," //wees flink." Lichamelijke en geestelijke kracht maakten hen de mees ters der wereld. Toen later de Grieksche beschaving en de Romeinsche kracht met elkander in botsing kwamen, moest het Grieksche ,/wees vroolijk" voor het Ro meinsche, ,/wees krachtig" wijkeu en de vroolijkheid streek de vlag voor de kracht en de gezondheid in Griekenland ging te gronde onder Romeinsche overheersching. Griek noch Romein hadden andere dan zeer vage denkbeelden over het leven na dit leven. Het Christendom bracht daarin verandering. Bij de Christenen was het geloof aan een leven na dit leven, met hun godsdienst samengeweven. Aan de Christelijk-Romaan- sche levensbeschouwing waren vroolijkheid en kracht onverschillige zaken, vergeleken bij het ,/eene noodige." Dat //eene noodige" was geheel en al begrepen in het woord God. Aan Hem toe te behooren, van Zijne genade en bescherming afhankelijk te zijn, dat was het doel van al het leven en streven. Al het andere trad daarbij in de schaduw. Het innig zoeken naar God leerde alles wat wereldsch was, wat op levenslust en genot betrekking had, minachten. Zoo wenden zich de Romaansche Christenen hunne oude, hartige en hartelijke groeten af. De vertrekkende werd eenvoudig in de hoede van God aanbevolen. //Ad deum" in het latijn, //adieu," vaddio," //adios," in het Fransch, Italiaansch en Spaansch, bevatte alles wat men iemand die afscheid nam kon toewenschen. In het Duitsch kreeg men Gott befohlen," maar dit is nooit een echte volksgroet geworden. De oude Germaansche volksgroet is niet minder karakteristiek. Hij luidt: //Fahrwohl," welke groet, met wijziging van een enkele letter, maar met dezelfde beteekenis door Hollanders, Engelschen, Zweden en Denen gebruikt wordt. //Varen" is de overoude uitdrukking voor het zich bewegen van de eene plaats naar de andere, de eigenlijke term voor het begrip van reizen. De zucht tot reizen was van overoude tijden eene eigenschap van alle volken van Germaanschen oorsprong. Nog in onzen tijd is dit zoo. Landver huizers, toeristen zijn nu nog hoofdzakelijk de volken van Duitschen stam. Italianen, Franschen en Spanjaarden hebben over het algemeen een onoverwin nel ijken afkeer van het leizen. Toch komen de verhuizingen op groote schaal zoo menigvuldig niet meer voor als vroeger ook daarmede heeft de verandering in den afscheidsgroet gelijken tred gehouden. Iiet Engelsche //good bye," beteekent zoo veel als //goede woning," ons //leef wel" en het Duitsche //Lebewohl" hebben betrek king op de woonplaats en niet op het trek ken van de eene naar de andere plaats. De menschen zijn om zoo te zeggen hokvaster geworden. Waar de Romaansche groet bij de noor delijke volken werd overgebracht, daar werd hij niet begrepen. Vergelijk maar ons woord //adjuus" en //hadies" en het Duitsche z/ade" met het oorspronkelijke adieu. Het woord zegt niets meer tot hem die het spreekt en het wordt verbasterd en bijna onken baar gemaakt. Vergelijk nu al die groeten, die afscheids woorden, aan vertrek kenden medegegeven met ons nietszeggende //tot genoegen." Het z/wees vroolijk," //wees krachtig," //Gode be volen," //vaarwel," //leefwel," //goede wo ning" (wensch ik u). Zij zijn alle levend, zij zeggen wat tegen ons, zij zijn de uit drukking van een volkskarakter. //Tot ge noegen" zegt ons niets, het laat ons koud. Het maakt op ons denzelfden indruk, als de twee vingers ons toegestoken in plaats van den warmen handdruk, waarin als het ware de ziel ligt en waarin wij omgekeerd de onze liggen. Het is alles namaak. De een of andere hooggeplaatste heeft zich ver waardigd ons een paar vingers toe te steken, heeft de goedheid gehad ons een //tot ge noegen" toe te voegen en ras wordt het nageaapt en het wordt een mode, even on zinnig als de meeste modes zijn. Maar het was immers niet anders dan belangstel ling van een dokter tegenover eene patient en als een ander hetzelfde overkomen was, dan zou zij even zoo liefderijk behandeld zijn geworden, sprak zij tot zich zelve. Hoe komt het toch dat ik hem steeds voor oogen heb; zou ik hem geheel onverschillig zijn? Ik zou toch niet gaarne hooren dat hij een ander meisje be minde, maar bemint hij mij? Wat zou het bespotte lijk zijn als hij eens wist welke dwaze gedachten er door mijn hoofd woelen. Maar gedachten zijn immers tolvrij Nu wilde zij hem vergeten en toch, telkens kwa men hare gedachten op hetzelfde thema terug. Wel, foeihoe dwaas stelde zij zich aandan was het nog beter geweest niet uit logeeren te gaan, dan aan een vriendelijke oogopslag zooveel uitleg te willen geven. »Neen, ik wil er nu niet ineer aan denken en liever trachtten wat te gaan slapen.* Zóó woelden hare gedachten dooreen, tot zij eindelijk in eene lichte sluimering viel. Mevrouw, die een poosje daarna terug kwam, bemerkte dat zij koorts hadzeer gejaagd sloeg haar pols en hare wangen gloeiden. Zij sloot door de gordijnen het zonlicht naar buiten en nam een handwerkje op, opdat, als zij wakker zou worden, zij zich niet alleen zou bevinden. Marie had op hare terugreis zeer weinig gesproken, daar zij zich bezorgd maakte over Clara, en welke moeite Philip ook deed om ze wat op te beuren en gerust te stellen, niets wilde baten, zij verlangde alleen dat hij de paarden tot spoed zou aanzetten om zooveel te spoediger terug te zijn. Philip werd stil omdat Marie zoo weinig teeken van leven gaf, en Anna was in hare eigene gedachten verdiept, zoodat geen van alle opgewekt teiug kwam. Toen Marie van mevrouw vernam dat Clara koorts had, was zij niet te bewegen om beneden te blijven en wilde hij het bed harer zuster plaats nemen. Mevrouw zocht haar echter over te halen te wachten tot zij ontwaakt was, daar het jammer zou zijn haar in hare rust te storen. Denzelfden avond kwam de dokter eens naar zijne patiënte zien, en hoe teleurgesteld was hij, te hooren dat zij in eene hevige koorts lag. Hij schreef eenige geneesmiddelen voor en vertrouwde wel dat zij den volgenden dag tot kalmte zou zijn gekomen. Hij was stil en in zich zeiven gekeerd, en tegen zijne gewoonte begaf hij zich weër spoedig huiswaarts. Hij nam een boek op, maar dat scheen hem niet te bevallentoen zocht hij een ander op, maar dat boeide hem ook niethij zette zich voor de piano om zijn geliefkoosd stukje te spelen, maar hij was telkens in de war en sloeg verkeerde toetsen aan. Eindelijk nam hij een sigaar op en ging in een gemakkelijke fauteuil zoo sterk zitten dampen, tot hij zich in dikke rookwolken gehuld zag. En tusschen al die wolken door zag hij niets anders dan het lieve gezichtje van Clara, die hare zachte oogen tot hem opsloeg. Nu eens zag hij ze, vroolijk lachende en zich verlustigende in haar jonge leven, dan weer met haar deelnemende blikken, als hij haar van zijne ont moetingen hij verschillende zieken verhaalde, tot hij zich haar het laatste half uur voorstelde, in zijn rij tuig gezeten en op den schouder van mevrouw Lu- kassen leunende. Hoe gaarne was hij in de plaats van mevrouw geweest, om hare leden te kunnen om vatten en haar zacht aan zijne borst neêr te laten vleien. Een onuitsprekelijk verlangen trok hem naar Claraals hij ze slechts een bemoedigend woord toe mocht spreken, en tot dank een handdruk mocht ontvangen, dan zou hij vooreerst tevreden zijn. Hoe zegende hij zijne betrekking van dokter; nu was hij immers in de gelegenheid haar telkens te gaan be zoeken, zonder dat iemand eenige argwaan zou koes teren. «Had ik slechts zekerheid dat zij eenig belang in mij stelt,droomde hij voort, «hoe gelukkig zou ik mij dan gevoelen. Ik zou niets onbeproefd laten hare liefde te winnen en had ik eenmaal dien schat ver overd, dan zou ik toonen harer waardig te willen zijn. Het slaan van de pendule herinnerde hem dat het middernacht was en vreezende dat hij in zijne nacht rust waarschijnlijk nog gestoord zou kunnen worden, zocht hij spoedig zijne legerplaats op, om door enkele uren slaap zich te verkwikken. \II. Den volgenden morgen was de familie Lukassen als naar gewoonte aan de ontbijttafel verecnigd, uitgeno men Clara, die zich te vermoeid gevoelde om het bed te verlaten. Mevrouw had de goede gewoonte uit het een of ander stichtelijk boek een hoofdstuk voor te lezen. Zij had eene aangename stem en goede voordracht, zoodat men haar onwillekeurig volgde bij hetgeen zij las. Zelfs Philip werd gewoonlijk geboeid, doch dezen morgen dwaalden zijne gedachten telkens af en rustten zijne oogen op Marie, die hare aandacht niet bepalen kon bij het gelezene, want zij zag op hare plaats een brief van hare moeder liggen en zij verlangde slechts naar het einde der lezing, om haar brief te kunnen openen. Hare moeder schreef haar in haar gewone opge wekte toon, maar de brief was zeer kort, en in een postscriptum verhaalde zij dat haar echtgenoot zich sedert eenige dagen niet wel gevoelde en zijne kamer hield. Mevrouw en Philip zagen aanstonds hoe haar gelaat betrok bij het einde harer lezing en vraagden belang stellend naar de reden hiervan. Beiden stelden haar gerust met de verzekering, dat, als hare moeder wist dat haar papa zich ziek gevoelde en het noodig zou zijn huiswaarts te keeren, het dan zeker wel geschre ven zou hebben. «Neen, mevrouw,zeide Marie, «ik ken mama genoeg, dat zij ons niet gaarne ongerust zou maken. Zij weet met hoeveel genoegen wij in uwen gezelligen kring verkeeren en zal ons ook niet naar huis ont bieden dan in de hoogste noodzakelijkheid, daarom moet ik niet het uiterste oogenblik afwachten en haar alleen met de zorg der oppassing van onzen lieven vader belasten. Zij zijn beiden altijd zoo goed voor ons geweest, dat wij onze dankbaarheid nooit genoeg kunnen toonen, en dus heb ik geen rust vóór ik weet hoe het met de zieke gesteld is. Ik zal daarom een telegram zenden met verzoek mij niets te verzwijgen, en uit vrees dat mama niet alles zal vertellen, zal ik het aan mijn broeder Johan adresseeren. Nu ga ik even naar de kamer van Clara om haar mijn besluit meê te deelen.* Wacht dan daarmeê zoolang, Marie, tot de dokter er geweest is, zij heeft wel een rustige nacht gehad, maar ee'ne ongunstige tijding zou haar te veel schok ken,* zeide mevrouw. (Wordt vervolgd).

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1886 | | pagina 1