1887 FEUILLETON. m WiSM mmmm voo* h Mm llitgever: L. J. VEERMAN. Heusden. S EEN WERKELOOZE. s ess i?g m t&i lü Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. 19 Februari '87 nadert met rassche schreden. Het is elk Nederlander bekend dat onze Koning dan zijn 70sten verjaardag zal vieren. AU 't hoofd van een gezin zijn jaarfeest herdenkt, mag het tot de uitzonderingen behooren dat die dag onopgemerkt voorbijgaat. En als dat hoofd den geze- genden leeftijd van 70 jaren heeft bereikt, dan scha- rcn gewoonlijk kinderen en kleinkinderen benevens vrienden zich om hem heen, om den jubilaris door hunne hartelijke deelneming te verkwikken. Wat zullen wij, Nederlanders, dan, als aan ons gemeenschappelijk Hoofd dat voorrecht ten deel valt? Moet die dag niet een echt nationale feestdag zijn? Kan er één gemeente in ons vaderland, hoe klein ook, achterblijven met feestvieren, zonder zich, op zijn zachtst genomen, aan laakbare onverschilligheid schuldig te maken? Of hebben we geen verplichting aan 't Huis van Oranje? Is het u, lezers! dan ont gaan hoe lang er een innige band bestaat tusschcn Nederland en Oranje? Als een Oranje-telg uit onze helden-tijdperken door den weisprekenden mond van onzen onderwijzer ten tooneele werd gevoerd, blaak ten we dan niet van jeugdig vuur, wanneer we onze voorouders als één man om hem heen geschaard za gen? En miste nu Willem III de gelegenheid om als veldheer uit te blinken, wat wij een zegen noemen, was zijn arbeidsveld dan minder schoon? Toonde hij niet door echte humaniteit, bij zoo veel verschillende gelegenheden, dat de belangen van zijn volk hem steeds na aan 't hart liggen? Ja, er zijn altijd ontevredenen, en die zullen er blijven zoo lang er gevonden worden die met het heiligste spotten, zoo lang er zijn die de onmogelijke theorie van gelijkheid in stoffelijke welvaart blijven aankleven. Maar eilieve! zoekt eens naar den grond toon van hun streven! Niet dat we zouden trachten te beweren dat er volstrekt geen rechtmatige klacht bij den werkman bestaat integendeel, en dat is jammer genoeg. Maar aan wie de schuld? De on wettige pogingen, die helaasreeds in 't werk ge steld zijn om verbeteringen voor hem te verkrijgen, zijn toch niet geoorloofd dat zal wel zeker nie mand in gemoede durven beweren. Wee den volksleiders die, misbruik makende van hun invloed, de onontwikkelde menigte tot geweld dadigheden trachten op te zweepen. Hunne verant woordelijkheid is verbazend groot! Gelukkig is hun aantal gering en is de kern on zer natie met afkeer jegens hen vervuld. Ongelukkig het volk dat met zijne traditie breekt het is op weg zijne zelfstandigheid te verliezen. Wij, die eerbied voor onze traditie hebben, wij zouden op 19 Febr. a.s. heel Nederland in feestge waad willen zien! Zoon feest verbroedert, zoon feest schenkt veer kracht, en daaraan is behoefte. Zegt niet dat de gedrukte tijd een bezwaar is voor een algemeenen vreugdedag. Feestvieren behoeft toch niet te bestaan in zwelgen en geld verkwisten Neen, op waardige wijze moet worden feest ge vierd, en waar de algemeene zin zich oplost in een dankbaar: »Leve de Koningdaar houden de meer gegoeden de beurs niet gesloten, maar willen, o zoo gaarneook den arme in de gelegenheid stellen om aan de algemeene vreugde deel te nemen, hetgeen zoo vaak gebleken is. Welnu! als kinderen van één gezin op waardige wijze getoond dat het hart behoefte heeft zich te uiten, waar ons gezegend Hoofd zijn zevende kroon jaar viert. Hem op dien dag het bewijs geleverd van diep gevoelde sympathie. Hem bewezen dat wij den eerbied voor onze gekroonde Hoofden weten te be waren, den plicht der dankbaarheid betracht dan zullen we den band tusschen de leden van het groote gezin onderling nauwer toehalen, dan zullen we den band tusschen Nederland en Oranje versterken, het geluk van den Torst verhoogen, de ontevredenen doen verstommen en hun eerbied afdwingen voor wat ons heilig is. Van onze vaderen hebben we geërfd, onder meer, onze schoone taal, die, 't is al zoo dikwijls gezegd, voor geen enkele behoeft uit den weg te gaan. We hebben niet noodig tot het Duitsch onze toevlucht te nemen om iets liefelijks te zeggen, of tot het Fransch om ons krachtig uit te drukken. Hij, die meester van den vorm (Naar het Fransch). 3) Vervolgens hernam hij: Hebt ge papieren? Ja, die heb ik. Geef ze hier. Jacques haalde zijne papieren en getuigschriften, gebruikt en vuil en versleten, uit den zak en gaf ze over. Nadat de brigadier ze spellend en hakkelend had gelezen, moest hij erkennen dat ze in orde waren. Hij gaf ze terug met de spijtige uitdrukking van.den man die zich beetgenomen acht. Na eenige oogenblikken peinzens, nam hij opnieuw het woord Hebt gij geld bij u? Neen. Niets? Niets. Geen stuiver zelfs? Geen stuiver. Waarvan leeft ge dan Van hetgeen men mij geeft. Dus bedelt gij? Jacques antwoordde beslist Ja, wanneer ik kan. Op ambtelijken toon hernam de brigadier alsnu - Ik heb u op heeterdaad betrapt. Gij zijt een vage bond en bedelaar, zonder middel van bestaan of beroep op den openbaren weg aangetroffen. Ik gelast u piij te volgen. De timmerman stond op. Zooals gij wilt, zeide hij. Zonder een bevel af te wachten, plaatste hij zich tusschen de twee gendarmen. Komaan, stop mij maar in de kast, zeide hij. Dan heb ik ten minste een dak boven mijn hoofd als het regent. Zoo toog men op weg naar het naaste dorp, een kwartmijl ver weg. In de verte zag men de pannen der daken door het ontbladerde geboomte glinsteren. Het was het uur van de mis, toen zij er aan kwamen. Ilet dorp was dus vol menschen en in een oogenblik hadden zij twee rijen gevormd, om den misdadiger te zien voorbijgaan, die door een troep joelende kinderen werd gevolgd. Er fonkelde haat in de oogen der boeren en boerinnen, haat tegen den gevangene, die daar tusschen twee gendarmen werd weggebracht. Men had hem wel met steenen willen nagooien, de nagels in zijn vleesch zetten, hem ver pletteren onder den voet. Men vroeg elkaar, zou hij een moordenaar zijn of een dief? De slager, een oud gediende, verklaarde: »'t is een deserteur.De tabaksverkooper zei dat hij hem herkende als dezelfde man die in dezen zelfden ochtend hem een valsch stuk van 5ü centimes in de handen had gestopt. De man uit den ijzerwinkel beweerde dat er geen twij fel aan was: het was de moordenaar van de weduwe Malet, naar wien de politie zes maanden lang te ver geefs had gezocht. In de raadszaal gekomen zag Jacques den burge meester terug, thans gezeten achter de groene tafel, den schoolmeester naast zich. Ah, zei de magistraat. Daar heb je den snaak. Ik had het je wei gezegd dat ik je zou laten inrukken. Welnu, brigadier, wal is er van de zaak? De brigadier antwoordde «Mijnheer de burgemeester, Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonde stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. is, kan onze ooren streelen ook met het Nederlandsch lied en 't Nederlandsch proza. Lees r/Aja Sofia" van Dr. Schaepman en ge zult u overtuigen dat in onze dagen althans nog een enkele zich uitverkoren gevoelt do schoonheden der taal voor onze oogen uit te spreiden. Van onze vaderen hebben we de taal, hebben we ook dien schat van puntige, pittige uitdrukkingen, die als lichtsprankjes ons dagelijksch gesprek doortintelen, hebben we die massa lessen van levenswijsheid en gezonde wereldbeschouwing, vol goeden raad en waarschuwingen tegen wat ons belaagt; lessen, die ons gemelijk zouden maken, wanneer zo met den meter waren uitge meten, doch waaraan we altijd gaarne 't oor leenen, omdat ze tot ons komen als een vogeltje uit de lucht, als het vlindertje in don hof, schoon van vorm en als bij toeval in onze nabijheid neerstrijkende. We bedoelen de spreekwoorden, die kern achtige, levende gezegden, die te pas aange bracht, meer uitwerken dan een formeele strafpredikatie of een met redenen omkleedde aanprijzing. Uit de spreekwoorden leeren we het volk kennen. Wanneer een vreemdeling van onze historie niets afwetende, onze taal be studeert, zal hij uit hare spreekwoorden een algemeen begrip krijgen van 't geen in vorige eeuwen ons volk na aan 't hart lag. Hij zal uit het overgroote tal van pittige gezegden, aan de zee ontleend, opmaken dat die ons niet vreemd gebleven is en spoedig ontwaren dat landbouw en visscherij onze hoofdtakken van bestaan waren. Onze spreekwoorden toonen ook bij do zijnen dat van oudsher de bijbel een huisboek was, en niet alleen een pronkstuk, dat verguld op snee op een helderwitten zakdoek werd meegedragen naar 't huis des Heeren, of in hout en leer gestoken, met koperen hoeken en sloten, een ledige plaats in de mooie kamer vulde, maar dat de inhoud door het volk gekend werd en onmerkbaar overging in 't dagelijksch ge sprek en de schoonste uitdrukkingen in den mond des volks tot spreekwoorden over- gingeri; In 't voorbijgaan wijzen wij er op dat de bijbel door het tegenwoordig geslacht wel wat veronachtzaamd wjrdt, tot schade, niet van den bijbel, maar van ons geslacht dat het meer dan eenmaal gebleken is hoe zelfs onder onze letterkundigen mannen zijn, minder thuis in dit boek dan onze groot moeders waren hoe voor een paar jaren een Haagsch schrijver geen raad wist met de uitdrukking //den ouden Adam," in het werk van Burgers, president der Transvaal, en vermoedde dat met dien Adam een knecht van den schrijver bedoeld werd. Nota bene Onder do spreekwoorden zijn er ook, die nog iets meer te zien geven dan wat we er gewoonlijk in zoeken, wijze lessen, ver maningen, waarschuwingen, etc. Er is bijv. een geliefd gezegde, dat door een onzer verzenmakers in rijm gebracht is en gelden moet als een aanprijzing van naastenliefde. Het luidt //Wat gij niet wilt dat u geschiedt, Doe dat ook aan een ander niet." Dit versje heeft ieder, althans eens in zijn leven, uit den mond van een die ou der was gehoord. Vaders en moeders ge ven het hunne kinderen mee, onderwijzers prenten het den leerlingen in. Daar is niets tegen, 't bevat een goede les, en die in dit leven naar deze les handelt, zal veel kwaad voorkomen, maar we moeten toch iets doen ook, niet waar? Onze vaderen hebben ook deze les ge trokken uit den bijbel. Ge kunt de oor wij hebben hier een vagebond, die, zooals hij zelf heeft bekend, zonder geld of middel van bestaan is. Wij hebben hem gearresteerd omdat hij een land- looper en bedelaar is. Hij heeft overigens goede ge tuigschriften en zijne papieren zijn in orde. Laat mij die stukken zien, zeide de burgemeester. Hij las ze, herlas ze, gaf ze terug en beval toen «Onderzoekt hem*. Men onderzocht hem, doch vond niets verdachts. De burgemeester scheen verlegen met de zaak. Hij vroeg aan den werkman Wat deedt gij dezen ochtend op den weg Ik zocht werk. Werk zoeken?Langs den grooten weg? Zoudt u soms denken dat ik werk zou vinden als ik in het bosch wegkroop? De aanwezigen keken hem aan met een blik vol haat, als behoorde deze man tot een vijandelijk ras. De burgemeester hernam: »Ik stel u in vrijheid, maar pas op dat ik u niet weer snap!a Jacques antwoordde: «Ik heb liever dat u mij houdt. Ik heb genoeg van het loopen langs den weg Met een streng gezicht zeide de burgemeester: Zwijg! Toen beval hij aan de gendarmes: Geleid dezen man tot 200 meter buiten het dorp en laat hem dan vrij zijn weg vervolgen. Jacques zeide: «Maar geef mij ten minste wat te eten. Verontwaardigd antwoordde de burgemeester: «Dat zou er nog aan mankeeren, dat ik je moest voeden! 11a, ha, dat is waarachtig te kras!* Jacques zeide toen met beslistheid: «zoo u mij van honger wilt laten omkomen, dwingt gij mij tot ecne slechte daad. Des te erger voor hen die er warmpjes in zitten De burgemeester was opgestaan en herhaalde breng hem gauw weg. Ik zou me tenslotte waar achtig nog kwaad maken.* De gendarmes namen nu den timmerman bij de armen. Hij liet hen stil begaan, liet zich door het dorp terugvoeren en was weldra weer op den straat weg. Aan den kilometerpaal, ruim 200 nieter buiten het dorp, gekomen, zeide de brigadier: «ziedaar, maak nu maar dut je weg komt en kom hier maar niet terug, want dan zouden we mekaar nader spreken.* Jacques antwoordde niets Hij ging langs den weg zonder het te weten. Zoo liep hij misschien een kwartier of twintig minuten, te versuft om aan iets te denken. Maar plotseling, toen hij een klein huis voorbij ging, waar een raam op eene kier stond, drongen de geuren van een te vuur staanden maaltijd hein in den neus. Hij bleef staan. Een verslindende, een gruwelijke honger overviel hem bij dien geur. Als een wild beest liep hij op het huis toe. Luidkeels riep hij, op grimmigen toon bij God! men zal mij ditmaal wat te eten geven!* Met zijn stok begon hij op de deur te slaan. Toen alles stil bleef, sloeg hij nog harder, terwijl hij schreeuwde: «heila, is er niemand binnen? Doe de deur open Alles bleef stil. Geen beweging werd gehoord. Toen ging hij naar het raam en wist dat met in spanning van alle krachten omhoog te werken. Een lauwe luchtstroom, verzadigd met de geuren van warm vleeschnat, gebraden vleesch en gekookte groente, ontsnapte naar de koude buitenlucht en sloeg hem in het gezicht. Met één sprong was de timmer man in liet vertrek. Slot volgt. 1»*!- bto ifi amft

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1887 | | pagina 1