No. 556. 1887 Nieuw Ned. Panopticum. FEUILLETON. Marie de Yleelitster. Uitgever: L. J. VEERMAN. Heusden. voo* Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonde stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. een Rijkje in het volkspark. «Vrouw, hou die mouw even op.« «Grut, man! je zult toch die schanslooper niet aantrekken; wat verzin je nu, bedenk toch dat er iemand komen kan!« «Natuurlijk zal ik in die ouwe jas geen visites ontvangenik trek ze slechts aan om een visite te maken. «Ben je nu heelemaal maar dat kan niet, dat kan onmogelijk!* Mijn vrouw spartelde tegen en wilde me volstrekt niet helpen in den strijd tegen de gescheurde niouw- voering. Ik legde haar echter uit, waartoe ik dit be schimmeld stuk kleeren opgezocht had en nu was ze me ter wille, ofschoon nog niet geheel zeker dat er toch niet wat aan schortte, al was ik dan ook niet heelemaal je weet wel. Ik stak een pijp op en ging de deur uit, in de stille hoop de buren niet voor de ramen te vinden. In de verte stond 't vol menschen, twee agenten in 't mid den. Dat was echter niets vreemds, want die staan er altijd. Dag en nacht kuieren daar twee dienaren dei- gemeente op en neer, natuurlijk op vaste tijdstippen vervangen wordende door versehe, en houden een oog in 't zeil. 't Politiebureel is dichtbijéén sein en er daagt hulp. Een oogenblik later stond ik tusschen de groep en zette de ooren open. «Is 'tol taad?« zei er een. «As ik dat wist, sou ik niet hier staon«, was 't antwoord. «Waorom niet?« «Omdet 'k den m'n horloge nog in m'n sek hed en der chauw wet op haolen sou.» De groep bewoog zich naar de brug, die over de sloot toegang geeft tot het Volkspark. Ik sjokte mee door den slikkerigen tuin en merkte op hoe pleizie- rig de jeugdige socialistjes aan 't wippen waren. Een paar wipplanken herinneren nog aan de vroegere be stemming van dit in den zomer niet onaardige plekje. Links aan den ingang staat een woonhuis voor den bewaarder. Het overblijvende terrein is ingesloten door een lang lokaal, dat geheel op 't eind de breedte be- Wij zijn in dit schetsje genoodzaakt het verhe ven wij te vervangen door het meer prozaïsche en meer ware ik. (Naar het Fransch.) (2 Marie was gejaagd en onrustigvoor een oplettend opmerker zou het geheim van die lichamelijke en geestelijke ongedurigheid en onvoldaanheid spoedig genoég ontsluierd zijn. Maar de arme weduwe, die met eene kinderlijke naïeveteit meende dat zij alleen eigenlijk gebukt ging onder het leed, was ais het ware tot scherp opmerken onbekwaam geworden. Het kwam in haar hoofd niet op dat het jonge meisje, zoo goed als eene plant die in het duister staat, licht, zon en zoele zephyrs behoefde, met andere woorden dat moe derliefde voor haar niet meer voldoende was. Pijnlijk was Marie aangedaan toen zij begon te beseffen hoe het met haar hart stond. In de strenge katholieke leer opgevoed, waardoor zij in het bestrij den van natuurlijke neigingen eene deugd had leeren zien, deed zij haar uiterste beste, hare maagde lijke droomen te bestrijden. Telkens verrees in hare verbeelding een liefelijk ideaal, dat zij schier even vaak naar den achtergrond trachtte te dringen. De eenige band welke haar tot nog toe met de overige wereld verbonden hield, was de kerkelijke geloofsgemeenschap. Geregeld bevond zij zich dan ook eiken Zondag in de dorpskerk met haar sitsen japonnetje^ haar witten halsdoek en haar fraaien strooien hoed. Dan zag zij hoe de wierook plechtsta tig naar het gewelf omhoog steeg, zij hoorde de liefelijke orgeltonen, alle geloovigen waren daar ge- slaat en waaraan twee vleugels sluiten, zoodat er een plein tusschen is, waarop nog sporen van een plant soen te zien zijn. De gebouwen zijn van hout, met pannen gedekt. Hoeveel lieden ik daar bijeen vond, kan ik niet gissen. Als ik zeg zes honderd, zal 't niet ver mis zijn. Tot op de helft der zaal zijn zitplaatsen, die allen bezet waren. Daar achter woelde en krioelde het alles dooreen. Een commissaris van orde, met, een kokarde op de revers van zijn jas, slenterde er door heen. Ik herkende hem als een der leden van den socialisten-bond. Met Argus-oogen bespiedde hij de binnenkomenden. Hij scheen ook mij, ofschoon ik er zeer sjofel uitzag, te wantrouwen. «Heb uwes een kaortje, meneer?* Ziedaar, ik was reeds verraden. «Een kaart! Is dat noodig?« Wis-en-drie is dat noodig. 't Is vendaog hushou- delijke fergaodering en pebliek meg er niet in* Krak, krak deden achter ons de stijlen waarop het dak rust. Argus keerde zich om en wendde zich tot drie opgeschoten jongens met allerbrutaalste gezichten die in de hoogte waren geklommen om een vergezicht te genieten. «Soo, binnen jelu weer besig? Das nou chisterouk geweest, maar je komt er nie meer in, hour, daor ken je d op siggen Ondertusschen was ik een eindje voortgeschovcn en stond spoedig tusschen een groepje bejaarden. «Noem jie noe is wat op, da nog goed is?* zei een Zeeuw. »'k Heb 't immers al zeid, dat overal 't vet skoon van de ketel is,« antwoordde een Fries. «Weetje wat nog choed is?« vroeg een Jordaner, met guitige oogen. «Skoolmeester, dat's nog best, want hoe meer werkelousheid, hoe meer kinderen «Jie bent oak een mooie!* zei de Zeeuw, «mar gaenen me nou nog kuiren lengs de gracht?* «Warachtig, zei een vierde, dien ik niet thuis kon brengen, «en Zondag gaan we naar de Nieuwe Kerk, dan kan het groote volk zien dat er geleën wordt. Want ze weten het niet, dat er armoe is, en als ze ons niet zien, zullen ze 't nooit gelooven. En dan heeft de presendent gezegd, kommende Maandag naar 't museum, overal waar maar volk komt motten Een Amsterdammer spreekt de ui uit als een gerekte ude korte a bijna als e. knield voor éénzelfdcn God, vereenigd door het zelfde gevoel van eerbied en liefde. Er waren daar geen armen of rijken, geen minderen of meerderen, het was als één groot huisgezin. Dat besef maakte haar gelukkig, het was alsof de wereld hare armen voor haar opende. Van tijd tot tijd liet zij schuchter haren blik wei den over de menigte in de kerk zij kende allen. De moeders, de zusters, de vaders, de broeders, zij wist wie ze waren. En zoo, zonder dat zij het zich eigen lijk bewust was, overlegde zij bij zich zelve wien van deze jongelingen zij wel haar uitverkorene zou willen noemen. Kijk, daar had je al dadelijk den dikken Claude met zijn bruinen knevel en zijn grooten halsboord, die zijne tlinke figuur zoo aardig omlijstte. Die daar, dat is de zoon van mijnheer de afgevaardigde. Dat is op en top een heer. Zijne zwart lakensche jas is gemaakt bij een kleermaker in de stad. De punt van een rooden zijden zakdoek steekt nuffig uit den bui ten borstzak, zijn prachtige horlogeketting flikkert. Zooals hij daar staat, de armen over elkaar gekruist terwijl hij met een vinger een stofje van den arm wegknipt, maakt hij onwillekeurig den indruk van iemand die voldaan is over zich zelf, zooals dat ie mand van zijn rang immers toekwam? Vervolgens heb je Pierre Colas, de bergklimmer zonder gelijke, met zijne blozende kleur, zijne zwarte oogen en zijn aan komend kneveltje. Wat staat hem die losse kleeding aardig. Zijn «bredson* (een vest dat de bergbewo ners in Zwitserland dragen) met korte pofmouwen, is van voren wijd open en laat zijn fraai wit over hemd zien. De helft van zijn rooden zakdoek, als een wij ook wezen. Net zoolang tot ze over d'r porte- monnai komen.* «Maar ik verd het,* bromde een vierde, die tot heden geen woord gesproken had. 't Was een man, met een grijzenden ringbaard en een zeer armoedig uiterlijk. Bij zijn jas vergeleken was de mijne nog koninklijk. Hij had ééne ingedeukte en één kogelronde wang, wat hem een potsierlijk uiterlijk gaf. Tot op dit oogenblik had hij zich bezig gehouden met een zeer origineele liefhebberij, die onder de werkeloozen veel voorstanders vindt, de liefhebberij n.l. van meertjes rond zich te doen ontstaan op den houten vloer. «Wat blief,* zei ik. «Dat ik je danken sou,« antwoordde hij, «foor optochten en saomenscholingen« pats, een groot bruin meer «ik bin eiken dach hier, maor ik fertrouw het spul niet. De sociaolen wille ons in de maoling nemen* pats, nog een meer«mar se sullen mijn niet fange. Ik sic d'r niks in om op m'n pochel te kragenpats, wederom een meer waar haalt de man al dat vocht van daan «en se willen d'r ons an waogen, onthou mar is wat ik uwes seg.« Hij zag 't goed in. Uit zoogenaamde menschlievend- heid erbarmen de socialisten zich over deze arme tobbers en blazen ze allerlei dolle plannen in, die hen in aanraking zullen brengen met de sabels der agenten. «Ik bin choddank nog niet heelemaal ontbloot, omdet ik maor twee kinderen heb en m'n frouw ut baokeren chaot, niet onder den raakdom, maor se ferdient alevel een mooi dutje* alweer een meer. Ik presenteerde hem een sigaar in de hoop droog te blijven staan. «Soo, kameraod, je sit er nog choed indank uwes, ik sel 'm oppotten tot Sondag. «Zou je denken dat hier nu op 't oogenblik de armsten uit de stad bijeen zijn vroeg ik. »'t Laakt er niet naor, meneer,* zeide hij; «d'r zijn wel een paar honderd die naor een brood snakken en er strakjes om fechten zullen, maor de ermste nee, die vindt je hier niet. Sie je, het ken ons niet schelen wet we an 't laaf hebben, as we maor nu en den wet te schaften kragen. Mar d'r is nou b.v. m'n swaoger, die is bode foor acht chulden in de weekdie mot netjes foor den dag kommen en mag niet fraogen; die lijdt ermoe, feul erger as ik. En soo binnen d'r honderden, die derlui maog rammelt fen den honger en die fesoendelijk motten blaven koord ineengerold, loopt dwars over zijn overhemd van den rechterzak tot een knoup aan de linkerzijde. Het is een kranige jongen. Eindelijk, daar op het koor, ziet zij Charles de Maion, een goede lobbes met eene lieve stem en zoo weinig boosaardig als een vlasvinkje. Marie had er een stil vermaak in hunne houding, hunne gelaatstrekken, hun figuur, hunne kleeding te vergelijken. Dat is een driftkop maar toch een goeje jongen, zei zij bij zich zelve; die is veel knapper maar hij is ruwer. Keek een van de aldus beoordeelden toevallig naar haar, dan sloeg zij snel de oogen neder en bloosde. Wat is inen toch naïef als men 18 jaren telt! Als zij de aandacht van een van deze jonge mannen wist te trekken, hoe heerlijk zou dat zijn Wat zou het heerlijk zijn met hem te dansen! Ja, zij zeide heel zachtjes tegen zich zelveals een van hen tegen mij durft zeggen ik bemin uik geloof waarlijk dal ik niet eens zoo zou beven, als men zegt dat de meisjes in zulk een geval doen. Hare gedachten gingen verder. Ik kan wel wat. Ik kan, overlegde zij, naaien, spinnen, vlechten, hooien, eene koe melken, een paard sturen. En denk maar niet dat ik iri het huishouden niets zou beteekenen. Wat zou ik heerlijk geurende koffie zetten tegen dat mijn ja mijn neen, zij durfde dat woord nog niet uit spreken, 's winters thuis kwam, doodaf van zijne verre bergtochten, bedekt door sneeuw en ijzel. En als het hooitijd was, wel zij zou hem 's ochtends om 2 uur j al wekken en een heerlijk ontbijtje met eieren voor hem klaar maken. En wat zou hij niet doen voor zijn klein en bemind vrouwtje, zoo zacht, zoo ijverig zoo mooi, niet nou chaot de fergaodering an. De fergaodering werd geopend. Het bestuur der werkeloozen zat op 't tooneel. Ik heb vergeten te zeggen dat deze zaal in de periode die volgde op de theetuinen, diende tot schouwburg. Er is nog deco ratief voorhanden. Vóór de socialisten de huur aan vaarden, kon men er voor 25 ct. zich vergasten aan tooneelspeelkunst uit de oude school. «Maan liefe Aomaoliao, o hoe ferleng ik an uw boesem te rus ten, in uwe armen de rust te finden, waornaor ik soo lang ferlangd hep,« enz. Men speelt er nu ook komedie, een beetje gevaarlijker. De taal is dezelfde. De president houdt het Amsterdamsch dialect in eere. «Niet Maondag maor Dinsdag motten de leden naor 't museum chaon, dat de burcherij de ellende sien kan.* «Se motten sich fertoonen, overal, waor raken wonen.Enz. 't Is koekoek één deun. Het is verwonderlijk hoe soms de mannen uit het volk bedeeld zijn met een flux de louchewaarvoor meer wetenschappelijk ge vormde personen een pink zouden willen missen. Het is er dan ook wel naar, maar ze praten toch maar brutaal weg, terwijl van eenige verlegenheid geen zier te bespeuren is. De vergadering was spoedig afgeloopen. Er zou dien middag brooduitdeeling worden gehouden. Met de handen in de zakken en al door plasjes vóór zich makende, trok de menigte schoorvoetend heen, druk pratend en naar 't scheen weinig vertrouwen koeste rend in den uitslag der vertooning. Er werden 3UÜ0 brooden uitgedeeld. Zooals bij al zulke gelegenheden, komen de hardste schreeuwers er het best af. Het publiek begint een gereserveerde houding aan te nemen tegenover de vereeniging der werkeloozen. Zoo b.v. weet ik dat eenige welgezinden in de buurt van 't Volkspark, die circa f 60 hadden in gezameld met het doel die aan de vereeniging aan te bieden, na de opruiende taal deze week tegen de burgerij gesproken, daarvan terug gekomen zijn en nu dit sommetje aan «Liefdadigheid naar vermogen* geven zullen. «Heb jij nog vaaf centen?* zei er een bij 't hek. «Nog wel zes,* was 'tantwoord. «Laoten we dan een spatje nemen,* vervolgde de eerste. 't Waren jonge mannen, in de kracht van 't leven. Tot eer van de werkeloozen moet ik zeggen, dat zij uitzonderingen zijn. waar? Zeker, hij zou niet grommen, drinken of spelen. Hij zou wel heel lief wezen en alleen oogen hebben voor haar. Zóó vormde zij zich hare idealen. Maar als zij weer tot de dagelijksche sleur in huis was teruggekeerd, trachtte zij met geweld hare gedachten eene andere richting te geven. Dan verdubbelde zij hare liefkozingen voor hare beste moeder en hare lieve poes. II. Op zekeren ochtend was de weduwe in den vroegen ochtend uitgegaan om aardappelen te poten in een stuk land, dat haar behoorde in de «fin* van het dorp. (In de pluttelandstaal in Zwitserland noemt men «fin* eene vlakte, bestaande uit gronden van beste qualiteit, verdeeld in zoovele afdeelingen dat ieder huisgezin in het dorp er genot en voordeel van heelt.) Marie zat op hare gewone plaats stroo te vlechten, tot de oude klok in den dorpstoren tien langzame slagen deed hooren. Zij begreep dat het langzamerhand tijd werd het middagmaal over het vuur te hangen. Zij maakte daartoe dus aanstalten, toen zij ontdekte dat er geen water in huis was. Marie ging dus op weg met den emmer aan de hand, welgemoed en vroolijk, naar de naaste bron aan den voet van een heuvel, geen steenworp ver van haar huis. Ongelukkigerwijs was de bron verdroogder was niets over dan een weinig water, dat in eene uithol ling van den stam van een eik was verzameld, maar dat was door het vee troebel en onzuiver gemaakt. Er bleef dus niets anders over dan verderop te gaan, naar de bron, in de wandeling genaamd De Oven, aldus geheeten naar den smeltoven die er niet ver van daan lag. Die bron had hare eigen leiding en daar zou zij

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1887 | | pagina 1