Woensdag 2 Maart.
1887.
feuilleton"
No. 563.
Marie de Ylecktster.
mm
voos
Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden.
■figgllg
IrSó-N*
ÜA
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post
verhooging.
zonder
prijs-
Op denzelfden dag, toen Nederland, in
Oranjekleur getooid, met liet „Wilhelmus
van Nassauwe" op de lippen en het „be
scherm o God!" in het hart, het geliefde
Stamhuis in zijn laatsten zoon hulde bracht,
is te Nieder-Ingelheim de man overleden,
wiens naam hier boven prijkt. Als vrij
willige balling had hij jaren lang in den
vreemde geleefd en gewerkt, als zoodanig
is hij gestorven. De grond, die den levende
weinig bekoorlijks opleverde, mocht ook
zijn stoffelijk overschot geen rustplaats ver-
lecnen. Volgens zijn verzoek is dit te Gotha
verbrand. Van buitengewone plechtigheden
is geen sprake geweest. Een enkele krans,
uit Nederland gezonden, sierde de lijkkist;
overigens heeft Nederland zich even onver
schillig getoond voor den overledene als het
geweest is voor den levende.
Toch staan we in de sclmld bij Multa-
tuli. Ongerekend de kostelijke geschenken,
door hem aan onze letterkunde verleend,
waarvoor het loon aan zijn nagedachtenis
zal uitbetaald worden, het hoogste loon,
waarop een dichter aanspraak kan maken
een onsterfelijken naam, ongerekend de
scheppingen zijner fantaisie, hebben we
hem den laatsten adem laten uitblazen en
verzuimd, opzettelijk verzuimd, éóne groote
schuld af te doen. Ja, we weten het, 't was
reeds te laat, al hadden we gewild, hij had
wis en zeker geweigerd maar, dit doet
niets van onze schuld af. Nederland heeft
nooit aan afdoening gedacht, er is tegen
over den schuldeischer Dekker nimmer
sprake geweest van vereffening.
In een der armste provinciën van Java
heeft hij eenmaal ter wille der verdrukte
bevolking den strijd aangebonden tegen de
(Naar het Fransch.) (5
Ho ho, kleine, niet schrikken. Ben geen vrijer,
zeide hij met een drogen lach, het woordje ik weg
latende, zooals dat in dien tongval dikwijls gebeurt.
Terwijl hij dit zeide nam hij eenen stoel, ging zitten,
zette zijn ouden knapzak tusschen zijne voeten, en
wachtte geduldig, de handen geleund op zijn ouden
stok, of het meisje hem zou ondervragen.
Wat wilt ge van mij? vroeg ze hem eenigs-
zins bevreesd.
Niets, volstrekt nietsantwoordde de onbekende,
terwijl hij zijn gelaat tot een grijnslach vertrok,
zoodat zijne groote, witte tanden zichtbaar werden.
Maar zeg dan toch wat gij hier komt doen,
hernam het meisje, meer en meer ongerust.
Je hebt warm bloed, kleine! Je mot je niet
boos maken, hi, hi!
Ik vraag u nog eens, wat wilt gij? zeide Ma
rie, terwijl zij opstond om naar de deur te gaan,
want zij werd werkelijk bang.
Wat ik wil? Dat gaat uwe moeder en mij aan.
Als gij een vriend van mijne moeder zijt, zeg
het dan, anders ga ik hulp roepen.
Niet noodig, poesje. Ja, ja, ik ben een vriend
van uwe moeder, hi, hi, hi!
Mijne moeder is hier niet, en het kan misschien
nog wel een poos duren, eer zij komt.
Zal wachten.
Marie ging weer zitten en hervatte haar werk,
terwijl zij heimelijk den vreemden bezoeker, die slechts
door de tafel van haar gescheiden was, in het oog
Javaansche grooten en daar dit in de oogen
van 't bestuur een ongehoorde daad was
men liet nu eenmaal zulke nietigheden maar
ongezien en onbesproken werd hem zijn
ambt ontnomen en kreeg hij een anderen,
ondergeschikten post, onder bewoordingen
echter, die hem noodzaakten ontslag uit
's lands dienst te vragen.
Dit is geschied in 1856. Jaren lang heeft
Dekker op onderzoek aangedrongen en
rechtvaardiging. Hij heeft in tal van werken
zijn rijke ondervinding blootgelegd en be
schuldiging op beschuldiging gestapeld, tegen
het Indisch bestuur zoowel als het Neder-
landschc. De oogen van ons land zijn door
hem geopend en door hem geleid heeft ons
volk een diepen blik geslagen in den poel
van jammer, waarin de Javaan leefde
en in den oceaan van ofhciëele halve en
kwart-waarheden, om van ofhciëele leugens
niet te spreken, die te zamen het regee-
ringsbeleid in Indië uitmaakten. Er is sinds
die dagen oneindig veel verbeterd en Java
van heden gelijkt niets meer op Java van
1856- Niet het minst is dat een gevolg
van de onthullingen en aanwijzingen van
den heer Douwes Dekker.
Tot zoover is er dus rechtvaardiging ge
schied. Onze achtereenvolgende regecriugen
hebben hem in 't gelijk gesteld, maar,
nooit is de persoon Douwes Dekker in zijn
eer hersteld. Nooit is hem officiëel aange
zegd dat 't gouvernement van N.-Indië zich
vergistte toen het zijne handelingen afkeurde
en hem noodzaakte ontslag te vragen.
Men heeft, naar hem luisterend, gezwe
gen en vond zijn woorden, ook wanneer
ze de tolken waren zijner heftige veront
waardiging, zóó schoon, dat men ten slotte
dankbaar was dezen genialen man op eeni-
gerlei wijze tot de ontdekking van zijn genie
gedreven te hebben.
Wanneer over deze zaken door den- tijd
hield. Het was een man van zekeren leeftijd, maar
die door zijn slordig uiterlijk er ouder uitzag dan hij
was. Een woeste, lange baard verborg bijna geheel
de trekken van zijn gelaat. Men zag alleen zijne
kleine oogen, welke de kleur van kattenoogen had
den, maar met een onheilspellenden glans schitterden,
en zijne lange, witte tanden. Zijne kleeding was aller
ellendigst: een oude, gedeukte, vilten hoed, eene duf-
felsche jas, die op verscheidene plaatsen was gelapt,
eene broek die oorspronkelijk wit was geweest, maar
door het gebruik thans wel zwart geleek, een paar
groote, bemodderde schoenen. Dat alles vormde een
geheel, dat van ellende en smerigheid getuigde.
Marie kon zich in de verste verte niet begrijpen
in welke betrekking dit individu met hare moeder
kon slaan nog veel minder hoe hij zich in een huis
waar hij niets te zeggen had, zoo brutaal dorst aan
stellen. Daar hare moeder zich nog altijd liet wachten,
achtte zij het 't verstandigst zich tot verdediging ge
reed te houden.
Zij ging dus voort met haar vlechtwerk, maar dat
had wel iets van het zingen der kinderen, die de
houding willen aannemen alsof zij niet bang zijn.
De oude man, met de kin op zijn stok geleund,
beschouwde het meisje zwijgend, doch steeds met
een boosaardigen grijnslach.
Je bent waarlijk een fier dingetjesprak hij
eindelijk. Gij vlecht zooals de koningin Bertha spon,
goddelijk, hi hi hiJe ziet er waarachtig niet kwaad
uitZou verliefd kunnen worden, als ik er niet wat
oud voor was, hi hi hiJa, ja, jou moeder en jij
moeten er warmpjes inzitten. Een aardig lapje grond,
een huis, goede armen, geen schulden, en wie weet
wat de andere nog in zijne nalatenschap heeft te
vinden gegeven, hi hi hi
Als ik een man was, zoudt gij mij niet langer
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
zand zal gestrooid zijn, blijft ons de dichter
Multatuli, de geestige denker, de stylist
bij uitnemendheid, do mensch over.
De menschO, over Multatuli als mensch,
is al menig woordje gewisseld. Weet ge,
hij was zoo bijzonder slecht, ging zich te
buiten aan sterken drank en nog wat, en
maakte schuldenMen heeft in zijn werken
zelf plaatsen opgezocht en daaruit bewezen
dat hij een slecht mensch was. En men
was daarin verheugd en schreef een bro
chure over zijn verdorvenheid. Zijn grootste
lasteraars, die zeker wel ingetogen geleefd
hebben, zijn hem in den dood voorgegaan.
Wanneer we niet meer van Multatuli
wisten dan dit, zou 't ons reeds doen
vragen, was hij dan wel zoo bijzonder
slecht? Doch we weten meer. De als
schrijver trotsche, bijtende man, was in
intiemen kring voor zijn vrienden een open
boek, waarin hij gaarne een blik gunde.
Zij verzekeren ons dat Multatuli een der
matigste menschen was, die zijn tijd uitkocht
en geen minuut deed verloren gaan. Schul
den maken, ja, daaraan heeft hij zich be
zondigd, omdat hij een door en door goed
mensch was. Eenmaal in Europa met ver
lof zijnde, begaat hij de wij zouden
zeggen gekheid om alle kinderen in alle
weeshuizen te Amsterdam op koek en melk
te trakteereu; gaat hij, voorgevende door
den Koning gezonden te zijn om oude
vrouwtjes, die zich goed gedragen hebben,
een pleizier te doen, tot twee arme, oude
schepsels die nooit Amsterdam verlaten had
den, neemt ze onder zijn hoede mee naar
Haarlem en houdt kermis met ze.
Ziet, waarde lezers zulke buitensporig
heden zullen wij niet begaan, maar die
beging Multatuli. Op Amboina lag een
Amerikaansch oorlogschip. De officieren
huurden van de arme inlanders paarden,
reden die dieren dood en vertrokken. Mul
tatuli gaf uit zijn eigen zak de arme drom
mels hunne paarden weer. Eens lag een
hond in 't water en was op 't punt van
verdrinken. Multatuli springt er bij en redt
het beest. Is dat nu niet bijzonder slecht?
En moest aan den man, die zóó onbezonnen
zijn geld wegsmeet en zijn leven waagde,
niet eens haperen? Dat stond vast. „Hij
had bepaald een slokje op", zal er toen ge
zegd zijn en van dat oogenblik was Mul
tatuli een dronkaard. „Een slokje op heb
ben" is onder ons zoo'n gewone toestand,
die drijft tot handelen dat men hem dron
ken waande, toen hij door menschlievend-
heid gedreven, zijn geld weggaf aan arme
stakkers.
Al te veel geld, dat is waar en van
daar de schulden. Wij keuren't niet goed,
maar hij kon nu eenmaal niet anders; hij
zelf zegtiedere deugd heeft hare onechte
dochters. Eu nu had hij helaas, die onechte
dochters al te lief.
Toen hij eenige jaren geleden om den
broode, al lezende, of liever improviseerende,
't land doortrok en op zekeren dag reizen
moest naar een afgelegen stadje, waar hij
in den avond op zou treden, voer door
eeuig ongeval de boot niet en was er geen
enkele gelegenheid daarheen te komen.
Toch wilde hij zijn woord gestand doen
en optreden, al zou hem dat ook zijn hono
rarium kosten.
Hij huurde daarop een stoomboot en te
gen aller verwachting was hij op 't bepaalde
uur ter plaatse aanwezig. Zóó zijn er hon-
derde trekken van Multatuli in omloop,
die slechts behoeven verzameld te worden
om te toonen dat hij dan toch zoo heel
slecht niet was en ook nog iets anders
deed dan bittertjes drinken
Den schrijver Multatuli zullen we laten
rusten. Met een paar woorden kan men
zich van dezen reus onder onze letterkun-
beleedigen zeide Marie, terwijl zij opstond en naar
de deur ging. Maar ik zal wel een middel vinden
om u te doen vertrekken.
Zij opende de deur om weg te ijlen, doch op het
zelfde oogenblik verscheen hare moeder op den drempel.
Marie! wat is er? zeide zij. Toen zij den
vreemdeling bemerkte, verbleekte zij van verontwaar
diging en schrik, terwijl zij uitriepWatdeze
man hier!
Ja, ja, beste meid, hier ben ik, gij hadt mij
niet verwacht, hi hi hi
De weduwe liet zich, als vernietigd, op eenen
stoel neêrvallen.
Marie, zeide zij op smeekenden toon, ga eens met
deze mand naar de keuken en leg het vuur aan.
Moeder, die man kon u wel kwaad doen
Ga maar, mijn kinder is geen gevaar.
Marie gehoorzaamde, hoewel tegen haren zin, terwijl
zij niet naliet den ouden man een dreigenden blik toe
te werpen.
Wat wilt gij nu nog van mij? vroeg de we
duwe toen zij alleen waren.
Niet veel zaaks, hi hi hi, eene kleinigheid. Moet
naar de bergen om de schaapjes te bewaken, heb geen
kleeren of ondergoed. Wenschte eenige kleederen van
den andere, hi bi!
Maar ik verzeker u, ik heb niets meer, ik heb
u alles gegeven.
Kom kom, weet er alles van, kijk maar eens
in de groote kast links, daar is nog een vest. Wat
de hemden betreft, ik heb er nog niet meer dan zeven
gebruikt, hi hi.
Mijn God, mijn God, barstte de vrouw uitDie
man is een duivel.
Misschien wel, liefje. Maar haast je een beetje,
ik heb geen tijd om lang te wachten.
Met een zucht stond de weduwe op, begaf zich in
eene aangrenzende kamer, en keerde weldra met de
gevraagde voorwerpen terug. Zij weende heete tranen.
De oude man onderzocht stuk voor stuk linnengoed
en vest en liet het in zijn reiszak verdwijnen.
Waarop wacht gij nog? vroeg de weduwe toen
zij zag dat hij nog geen aanstalten maakte om te ver
trekken. Gij zeidet dat gij haast hebt.
Ja, ja, alles op zjjn tijd. Je moet niet ongedul
dig worden, schatje. Ik ben satan niet, alleen maar
een verre bloedverwant. Maar oompie geeft me geen
geld meer, omdat ik geen zieltjes meer heb te ver-
koopen aan hem. Toch moet ik leven. Je moet me dus
wat geld geven voor tabak, hi hi!
Maar ik heb geen geld dat weet ge wel!
Ta ta, daar in dien zak aan je rechterzijde
zit nog wel wat! De dochter van den andere vlecht
zoo mooi, hi hi hi!
Ziedaar, zeide de weduwe met een nieuwen
zucht, daar hebt gij geld, onder voorwaarde dat gij
mijne dochter het niet meer lastig maakt. Het is zijn
geld, het zal u ongeluk aanbrengen.
Ben niets bang, antwoordde de oude, terwijl
hij het geld aannam. Geld brandt nietGegroetTot
weerziens, schatje. Niet te veel aan den anderen den
ken, aan den andere! Dan krijg je maar roode oo
gen, hi hi!
Na het vertrek van den duivelschen oude, bleef
de weduwe eenige oogenblikken onbewegelijk op haren
stoel zitten, het gelaat in de handen verborgen. Zij
scheen door het tooneel dat zooeven had plaats ge
had, vernietigd te zijn. Eindelijk hief zij hare betraande
oogen naar boven en lispelde eenige afgebroken, on
verstaanbare woorden, onder welke men den naam
van haar overleden echtgenoot had kunnen onderschei
den. (Wordt vervolgd.)
murw, acaartttwnumj^gs m&WKttTXzKKsaz&as&mi