No. 566.
Zaterdag 12 Maart.
1887.
FEUILLETON
Marie de Vlecht ster
Uitgever: L. .T. VEERMAN, Heusden.
VOO»
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs-
verhooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsche ADVERTENTIEN
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Bij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
Wanneer wij op een schoonen zomerdag
do plaats bezoeken waar een lieve doode
begraven ligt, doen we dit niet met leege
handenwat bloemen en een krans nemen
we mede en tooien daarmee de grafstede,
en wanneer men ons zegt dat de dooden
daar geen weet van hebben en de bloe-
mentooi meer om de levenden dan om do
dooden aangebracht wordt, dan schudden
we 't hoofd, want we kunnen 't niet van
ons afzetten dat er nog een zekere band
tusschen de dooden en ons bestaat en het
niet meer dan natuurlijk is, dat we ze van
tijd tot tijd een bezoek brengen en iets
voor hen medenemen.
Zóó hebben de menschen ten allen tijdo
gedacht en ze zijn er niet minder om, al
is deze verkeering met de dooden niets
meer dan een schoone illusie. Men vindt
ze bij de oude Grieken en Romeinen even
als bij ons, doch veel zinnelijker. Ook zij
hadden hunne Allerzielendagen en dooden-
feesten, waarop ze de graven hunner ge
liefden met bloemslingers bekransten en
met lampen verlichttenzij gingen echter
verder en brachten hun allerlei spijzen en
dranken, alsof ze nog in staat waren deze
te gebruikenze brachten meel, olie, melk,
honig, wijn en het versche bloed der offer
dieren, ter eere der dooden geslacht. Het
doodenfeest der Romeinen viel op 't eind
van Februari, volgens de toenmalige tijd
rekening de laatste maand van't jaar, waar
van het feest de laatste dag was, gelijk
Allerzielen thans nog de laatste dag van
het kerkelijk jaar is.
Dat doodenfeest heeft stand gehouden
tot diep in den christelijken tijd en scheen
onuitroeibaar. De kerk wist zich niet an
ders te helpen dan door het heidensche in
een christelijk feest om te zetten, en zoo
kwam uit het doodmaal een liefdesmaal te
voorschijn ter eere van den eersten onder
de apostelen, het feest van St. Peter op
22 Febr.
Waarom echter ijverde de kerk tegen dit
onschuldige feest, dat zijn oorsprong nam
uit natuurlijke piëteit jegens afgestorvenen?
Wijl daarmee allengs veel heidensche toove-
rijen verbonden waren. Het kon wel niet
anders of deze moest bij de vereering der
dooden insluipen. Daar men zich eenmaal
in verbinding met wezens gevoelde, die
men voor wijs en voorzeggend hield en in
staat was deze geschenken aan te bieden,
kwam men vanzelf op de gedachte, zich
deze verwantschap ten nutte te maken en
de geesten te ondervragen omtrenthet ver
borgene en de toekomst. Zoo ontstond de
doodenbezwering (nekromantie), die men
ook, omdat dit laatste woord verbasterd
werd tot nigromantie, zwarte kunst
noemde en onder dezen naam te vuur en
te zwaard bekampt is. Oorspronkelijk was
dus deze eenmaal met den dood bedreigde
kunst niets meer dan een onschuldig onder
houd met een dierbare afgestorvene, gelijk
bijv. een goed zoon vóór hij een gewichtig
besluit neemt, naar het graf zijner moeder
gaat en haar met kinderlijk vertrouwen zijn
zaak voordraagt, in de hoop dat zij hem
(Naar het Fransch.)
(8
Een schoon schouwspel zoo in den vroegen och
tend, van drie uur af, al die maaiers over het uit
gestrekte veld verspreid te zien. Het langzame, re
gelmatige geknars van de zeisen door het lange gras,
het doordringend geluid van de wetsteenen langs de
stalen zeisen, het gezang van den leeuwerik, het vroo-
lijk gekout van de maaiers, dat vormde te zamen een
concert vol leven en bekoorlijkheid. Denk u daarbij
de pracht van het landschap, de schoone Juni-zon
boven de bergen verrijzende, de dauw, flonkerende op
planten en struiken, den aangenamen geur van het
versch gesneden gras, de heerlijke liefkozingen van
een ochtendbriesje en zeg dan, of dit niet eene schoone
bladzijde vormt in het onuitputtelijk boek der natuur.
Iets later veranderde het tooneel. Daar komen de
hooisters in hare frissche kleederdracht en met haar
opgewekten zin
Zij brengen het ochtend-eten. Er vormen zich groe
pen in het teedere gras en ieder voldoet aan den
opgewekten eetlust. Na het ontbijt steken de man
nen de pijp op en nemen de zeis weèr ter hand
de vrouwen nemen een lichten hooivork en beginnen
met het uitspreiden van het door de maaiers opge
hoopte gras. Het is een wedstrijd var ijver en van
grappige, vroolijke gesprekken. Maar 's avonds, als het
er op aankomt de groote hooiwagens te laden met
het gedurende den dag door de hooisters in lange
rijen verzamelde hooi, komt er nog iets anders kij
ken. De baas neemt de groote hooivork om het
fiooi op te steken, de behendigste der vrouwen klimt
op den wagen, want het is eene heele handigheid
om het hooi zóó gelijkmatig en vast over den wagen
te verdeelen dat de geheele hooge lading geen gevaar
loopt om te tuimelen. Een ander is bezig met de hark
om het hooi, dat tusschen de wijde tanden van de
groote hooivork is achtergebleven, bijeen te garen,
terwijl een vlugge jongen, die het paard vast houdt,
te vergeefs met een tak van een hazelaar de zwer
men vliegen van de paarden tracht te jagen. Hoeveel
pret is er bij dit alles, vooral als plotseling een bru
tale sprinkhaan uit het versche hooi plotseling eene
verkenning in een vijandelijk gebied waagt!
De verandering van weder, welke de boeren hadden
voorzien, dreigde intusschen meer en meer en te ko
men vóór men tijd had gehad den oogst geheel bin
nen te halen. Het briesje dat de droging van het
hooi zóó in de hand werkte, hield op zekeren dag
in eens op. De baronieter daalde meer en meer. De
schoorsteenen trokken niet meer, de bosschen vertoon
den een meer donker groen en boven de toppen der
bergen zag men lichte wolkjes drijven.
In den namiddag werden deze wolkjes grooter en
de warmte werd verstikkend. Alles vloog naar het
land om, wat droog te ve'de stond, binnen te halen
vóór het onweer losbrak.
Het was dan ook een algemeen rep je, scheer-je,
niet ongelijk aan de beweging in een mierennest,
welks woning door een kwaden jongen is verstoord.
Marie nam voor het venster het opzetten van het
on weder waar en bewonderde de bedrijvigheid en
vlugheid der hooiers. Onwillekeurig slaakte zij plot
seling een uitroep.
Wat is er Marie? vroeg de moeder.
Zijn dat niet Leon de Perrevuet en zijn zuster
die daar beneden in de Pellaonsa (1) bezig zijn?
voorlichten en raden zal en zeggen, wat
recht is.
De eerste afwijking van deze onschuldige
vereering was, dat men zich al spoedig tot
vreemde geesten wendde, en die gunstig
voor zich trachtte in te nemen door offers.
Voornamelijk koos men daartoe den geest
eens gestorvenen, die reeds op aarde een
beroemd ziener geweest was, zooals bijv.
onder de Grieken Tiresias. Verdergaande,
bezwoer men de dooden niet meer bij de
graven, maar voor de poorten der onder
wereld. Zulke poorten waren er in Grieken
land verscheidene en bij elk bevond zich
een dooden-orakel. Een der oudste en be
roemdste plaatsen van dezen aard was de
plaats waar de rivier Acheron uitmondde.
De tusschen hooge, steile rotsen doorstroo-
mende en in een diepen afgrond stortende
vloed, maakte dit oord naar het volksge
loof tot een uitverkoren plek voor de
geesten der afgestorvenen.
Van deze soort bijgeloof is maar eene
schrede tot de ondervraging der dooden als
broodwinning, gelijk die door heksen en
heksenmeesters gedreven werd.
Reeds in de boeken van 't oude verbond
heet het^onder u zal niet gevonden worden
een waarzegger of bezweerder, of die de
dooden vraagt.Later liet koning Saul
de doodenvragers gewelddadig uitroeien,
dezelfde Saul, die op 't eind van zijn on
gelukkig leven zijn toevlucht bij een dooden-
bezweerster zocht. Men kent deze geschie
denis. Er zijn boeken over geschreven.
De kerkvaders durfden 't niet uitmaken.
Jozephus schildert de toovenares van Endor
als een hooger wezen, de Septuaginta ver
lagen haar tot een buikspreekster.
De kunst der heks van Endor was niet
beperkt tot het heilige land. Ze was ver
breid over de geheele oude wereld. Italië
had reeds vroeg dooden bezweerders, o. a.
in 466 v. Chr., toen er naar Sparta ontbo
den werden om den geest van Pausanias
te verzoenen en hetgeen Saul deed vóór
zijn oorlog tegen de Philistijnen, dat deed
ook Pompejus voor den slag bij Pharsalus.
De latere doodenbezweerders gingen niet
meer naar de graven, maar sleepten de
stoffelijke overblijfselen der gestorvenen in
hun laboratoriën en behandelden die met
warm bloed en wierook. In alle tijden en
onder alle volken heeft men zich van het
gebeente der dooden bediend tot geheime
onderzoekingenhet rabbinische boek wSo-
har" geeft daaromtrent vaste voorschriften.
Warm bloed bezigde men daarbij, veron
derstellende dat het bloed een zelfstandigen
geest herbergde, een ziel, die de doodeii-
bezweerder van noode had. De litteratuur
der geheime wetenschappen weet te vertel
len, hoe deze of gene bij distellatie van
bloed een menschelijke gestalte gezien heeft.
Om aan dit middel te komen, zijn dikwijls
kinderen geofferd.
Wat de doodenbezweerders bij hun ho-
kuspokus te pas kwam was het buikspre
ken en vervolgens de berooking met nar-
kotische middelen, die de zinnen bedwelmt
en tegelijk een witten rook geeft, waarin
zonder moeite geesten kunnen te zien ge
geven worden. Niemand verstaat zóó gron
dig de theorie der geuren als de geesten
bezweerder. Toen Schröpffer in Dresden
poogde den maarschalk van Saksen te voor
schijn te roepen, gelukte dat niet eer voor
dat er punch gedronken en tabak gerookt
was. En deze soort van bezwering duurt
nog heden voort, hoezeer men thans geen
kinderen meer vermoordt of lijken opgraaft.
Zij zijn alleen en zullen hunne twee wagens nooit
hebben volgeladen vóór den regen. Wat zou u er j
van denken als wij hen eens een handje gingen
helpen
Is het onweêr dan zoo na op handen? vroeg
de moeder, die in het voorstel van hare dochter
alleen het verlangen zag om een dienst door eene
wederdienst te beloonen, maar die er alles behalve
gerust op was dat de aan te bieden dienst zou aan
genomen worden.
Zeker moeder, daaraan is geen twijfelziet u
wel dat de Moléson zijn grooten hoed op heeft? (t)
En hoor maar, men kan in de verte den donder
reeds hooren.
Inderdaad werd het dof gerommel van het onweder
in de verte door de bergen weerkaatst.
Ja, dat is waar nu, ik geloof dat wij er hun
een grooten dienst mede kunnen bewijzen. Kom,
haal onze hooiharken maar, ik heb alleen de deur
te sluiten en ik ben klaar.
Het jonge meisje liet zich dit niet nog eens zeggen
en geen twee minuten later was Marie bij de hooiers.
Het onweer is nabij en misschien zult gijlieden
geen spijt hebben over een paar armen meer te be
schikken, zeide Marie blozend tegen Leon en zijne
zuster, terwijl zij terstond aanstalten maakte om de
daad bij het woord te voegen.
Wel verplicht voor uwe beleefdheid, zeide de
zuster van Leon droogjes.
Gij bewijst ons een grooten dienst, juffertje,
haastte Leon daaraan toe te voegen, verrukt als hij
was over de goedwilligheid van Marie. Wij zouden
met ons tweeën waarlijk moeite hebben om ons werk
tot een goed eind te brengen. Ik was al mooi bang
dat wij van eene leelijke reis zouden komen Wel,
wel, daar is uwe moeder ook Nu, thans behoeven
wij voor het onweér niet meer bevreesd te zijn.
Inderdaad, het werk liep nu vlug af. Toen die eerste
groote druppels zoo nu en dan vielen, was de tweede
wagen met hooi kant en klaar op weg.
Sapperloot, dat overkomt iemand niet eiken
dag dat hij zulke goede hulp krijgtzeide Leon. Men
zou zeggen dat gij nooit iets anders had gedaan dan
de hooihark hanteeren.
Kom, kom, zeide Marie, dat is toch heel een
voudig dat zijn van die zaken, welke eene buiten
vrouw op haar duimpje moet kennen.
Komaan, kom nu bij ons uw twaalf uurtje
gebruiken, zeide de zuster van Leon op een veel
vriendelijker toon.
Dank u wel, dank u wel, zeide de weduwe,
waar denkt gij aan Wij moeten noodzakelijk naar
huis, want de deuren zijn in alle haast door mij ge
sloten. En wij willen u niet thans ongelegen komen,
omdat wij u in deze oogenblikken even eene hand
reiking hebben gedaan.
Dring er dan nu niet verder op aan, zuster,
zeide Leon, die zeer goed de bezwaren van de weduwe
begreep. Dat komt later wel terecht. Mag ik vragen,
hebt u uw land voor het volgende jaar reeds ingehuurd
Neen, nog niet.
Nu, dan kom ik eerstdaags eens bij u aan-
loopen. Wij kunnen dan misschien dat zaakje wel
regelen.
Waarachtigeven goed met u als met een
ander. Kom maar wanneer gij wilt.
Alzoo, tot ziens Nogmaals dank voor uwe hulp.
Géén dank, tot ziens! (Wordt vervolgd).
en Altena,
LERVAAHD
•Bi
(1) Naam van een stuk land in Zwitserland.
(1) Eene figuurlijke uitdrukking voorde lucht is geheel
betrokken. Als de berg Moléson weinig bewolkt is, heeft hij
zijn kleine hoed op, en dat voorspelt mooi weêr. De groote
hoed wijst slecht weêr aan.