No. 568. Zaterdag 19 Maart. 1887. S T EMME N. FEUILLETON. Marie de Ylechtster. voorn Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden. 5«iC Het woord is aan deskundigen, mannen van gezag en gloeiend van vaderlandsliefde. Het wordt hun niet gegeven, ze netnen het. Ze nemen het, vol verontwaardiging over /bekende feiten, die elk Nederlander met smart en schaamte vervullen" en richten zich tot het hoofd van den Staat, tot den Koning. Ze maken van hun recht tot spre ken gebruik om den telg uit het Huis van Oranje, //dat nimmer doof bleef voor een beroep op eer of plicht" te wijzen op een groot gevaar dat ons dreigt, dat reeds over ons is gekomen. Al zeggen we 't niet uitdrukkelijk, dan gevoelt ieder, dat hier van Indië sprake is en van onze meer dan gevaarlijke stelling in Atjeh. De woordvoerders, vreezende dat de regeering al haar aandacht, al haar par lementair beleid uitsluitend zal wijden aan de grondwets-herziening, wijst er uitdruk kelijk op dat wanneer iets dringend herzie ning noodig heeft, dit in de eerste plaats niet de grondwet, maar ons prestige in Indië is. De Atjeh-kwestie is reeds een hal vemen- schenleeftijd oud. In het jaar 1872 kenden slechts enkelen den staat van dien naam. We hebben er in de verloopen 15 jaren echter genoeg van gehoord om te wen- schen dat Atjeh in de vergetelheid had mo gen blijven rusten. Ons land zou er zeker niet minder om geweest zijn en ons pres tige in Indië ware wellicht ongeschonden gebleven. Is het niet treffend dat in '72, toen Ne derland nog nimmer den naam Atjeh gehoord had of zoo al, er niet meer van wist dan dat het een onbekend, onafhankelijk rijk was, uit Wiesbaden een stem riep//weest voorzichtig, NederlandersGe staat op 't punt oorlog te verklaren aan den Sultan van Atjeh, weest voorzichtigMen keek elkaar aan, niemand kende dat land, welk gevaar ook zou er gelegen zijn in een vredebreuk met een van de Indische vorstjes, gelijk er zoovelen zijn? Dezelfde stem heeft niet opgehouden voor Atjeh te waarschuwen en o. a. in 1875 voorspeld: //Van Atjeh begint de nederlaag!" Deze stem is thans verstomd, doch is 't, alweer niet treffend dat thans, nu de dood haar tot zwijgen gedoemd heeft, een stuk verschijnt, onderteekend door tal van bekende natnen, dat spreekt van //het steeds verminderend prestige" van ons gezag; van //ontmoediging en demoralisatie" der troe pen; van onze //onmacht" om te behouden wat we in Atjeh hebbenvan onderhan delingen met den vijand, waarvoor wij den juisten naam nauwlijks wagen uit te spreken Waarom niet uitspreken Is zulk een massa personen, onder welke tal militairen van hoogen rang o. a. de generaals Van der Heijden, Knoop enz., bang het kind bij zijn naam te noemen? De laatste uit drukking ziet op 't loskoopen van gevan genen, het aanbieden van een som geld aan den vijandDe stem uit Wiesbaden zou er niet voor teruggedeinsd zijn. Laat ons echter niet vergeten dat 't niet altijd nuttig is voor de zaak, die men voorstaat, het kind bij den naam te noemen. De hoffelijkheid heeft hare eischen en zoo die vertreden worden, brengt oen verzoek in den regel slechts verbittering te weeg. Het adres aan Z. M. is in zachte bewoordingen gesteld, maar achter al die zachtheid schuilt een dringende aanmaning tot handelen, tot onverwijld optreden in Indië, opdat niet Atjeh het begin onzer totale nederlaag in den IndLchen Archipel worde. Het is niet gemakkelijk in de Atjehsche kwestie raad te geven voor den oningewijde. En oningewijd is verreweg het grootste deel van Nederland, want bij al 't licht over Indië, Aljeh en den oorlog met dit land, opgegaan, is ons kennen nog slechts zeer ten deele. De heeren, die bovengenoemd adres teekenden, vragen geen nieuwen aan val, slechts versterking van troepenmacht om het geschokt vertrouwen op Neêrlands macht onder Inlanders en Europeanen te herstellen. Dit is de middenweg tusschen de twee uitersten en naar we meenen de eenig ware in de tegenwoordige omstandigheden. Atjeh ten onder brengen zou wellicht, de beste zijn, maar wee ons, wanneer de poging daartoe mislukte en er schijnt bij deskundigen geen greintje hoop te bestaan dat Nederland het rijk Atjeh met kans van welslagen kan aan vatten. Het andere uiterste is Atjeh ver laten en ook dan ware ons gezag reddeloos verloren. We moeten dus tusschen beide door wandelen. Atjeh moet ontzag ingeboezemd worden door een krijgsmacht, die iets be- teekent. De tegenwoordige is zelfs in de oogen van den inlander een wassen neus en een spot voor den Atjeher. Ja, ze is dat in eigen oog. In het vorige jaar zijn meer dan honderd manschappen uit ons leger gedeserteerd, meerendeels naar den vijand in Atjeh. Er is geen vertrouwen meer onder de troepen, geen geloof in onze over winning, ze deserteeren uit vertwijfeling. Dat vertrouwen, dat geloof kan slechts gewekt worden door een flink, versch leger, niet verzwakt door beri beri, dooreen leger dat steeds krijgsvaardig en ter plaatse aan wezig in petto gehouden wordt, om bij mogelijke overvallen dienst te doen en den vijand onze tanden te laten zien. We hebben nu eenmaal koloniën en moe ten ook de lasten dragen, zelfs nu de lusten grootendeels verdwenen zijn. We hebben eeuwen lang getrokken van Indië en al hebben de baten opgehouden, Indië schaft nog duizenden in handel en nijverheid een stuk brood. Het is dus niet alleen onze eer, die in 't noordelijk deel van Sumatra op het spel staat, ook ons voordeel is er mee gemoeid. Of de regeering thans iets doen zal Een jaar geleden heeft men door meetings hare aandacht, op Indië trachten te vestigen, nl. op den jammerlijken toestand aldaar, want Indië, globaal genomen, kan haar aandacht niet ontsnappen. Het heeft echter niet mogen baten. Steeds drukker komen tijdingen van verzet en opstand, van deser- tatie en demoralisatie. In Atjeh worden onze manschappen op hun eigen terrein doodgeschoten en is 't hoogst gevaarlijk ongewapend in de open lucht te verschijnen. Thans gaan wederom stemmen op en 't zal ons zeer benieuwen of in Nederland de regeering de eenige is, die het gevaar niet ziet Of 't niet veel geld zal kosten Zeker, 't zal millioenen kosten. Doch houden we uit misplaatste zuinigheid de koorden der beurs dicht, dan kost het ons over niet zeer langen tijd milliarden Het woord is thans aan de Regeering (Naar het Fransch.) (9 Marie en hare moeder haastten zich om naar huis te gaan, terwijl Leon de hooiwagens in het dorp achterop ging. Het onweder was nu begonnen en breede stroomen regen vielen met geweld op de daken. Op mijn woord, zeide Leon, zonder de hulp van deze twee flinke vrouwen waren wij te laat ge komen. Zij hebben ons daar een grooten dienst be wezen. Ja, ik had zeker niet verwacht dat zij ons zouden komen helpen. Daar steekt toch nog wel iets goeds in die heden. En wat is Marie een mooi meisje! Ik houd haar voor het liefste van het dorp. Hebt gij opge merkt hoe zij de hooivork hanteerde. Mij dunkt, zij moet eene uitstekende huisvrouw wezen! Ja, ja ik geloof het ook. 't Is wèl jam mer. Zij schijnt overigens een braaf meisje. Jammer; wat voor den duivel is jammer? Wat? Kom, wel, dat haar vader Dat's waarachtig wat moois. Wanneer haar vader een misdadiger is geweest, wat ik voor mij nog lang niet geloof, moet dat dan op dat meisje terugwerken? Kan zij daarom niet evenzeer goed en braaf zijn als ieder ander? De drommel! Wat maak jij je warm. Ben je soms verliefd op haar? Wie weet het? Zij is er lief genoeg voor. Wees toch verstandig gij wilt den draak er mee steken Maar wacht eens, daar komt mij zoo iets in de gedachten. Ik heb daaraan al zoo iets gehoord bij de buren. Zijt gij niet om harent wil gewikkeld geweest in een twist met de vrouwen uit het dorp, die water aan de bron gingen halen? Heb ik het mis of niet, of was daarin ook niet ge mengd de vrouw van een lid van den dorpsraad? Poeh! ik lach om die heele verzameling ja- loersche botterikken, die er slechts op uit zijn om profijt te trekken van de ja-broers, die hen hebben benoemd. Een hoop ezels is die raad, zeg ik, die niets beter weten te doen dan op feestdagen in de processies te loopen pronken met witte katoenen hand schoenen, waarin zij hunne groote, roode handen ver bergen. 'tZijn me mooie raadsleden! Mooie raadsleden, toegestemd. Maar wat kan u dat schelen, die niet uit deze gemeente afkomstig zijt? En vvat heeft dat meisje met uwe zaken te maken? O, moest ik dan door die oude heks, even verwaand als smerig, dat meisje laten trappen, om dat haar echtgenoot een deel uitmaakt van het plaat selijk bestuur, zooals zij dat noemde. En is er hier iemand, die dit meisje iets te verwijten heeft? Dat ik weet niet. Maar het is ons belang niet, voortdurend ruzie te maken met leden van den raad. Hoor eens, ik ben niet begonnen. Waarom hinderen zij ons nu met dit, dan met dat, onder het voorwendsel dat wij niet uit deze gemeente gewon nen en geronnen zijn? Als er lieden zijn in de ge meente die zich slecht gedragen, ik zou het begrijpen als men hen het leven zuur maakte, maar lieden die op hun tijd hunne belasting voldoen en zich fatsoen lijk gedragen, behoeft men niet te hinderen. Ik zal geene enkele gelegenheid laten voorbijgaan om hen te tergen, net zoo lang tot zij hunne beleedigingen nalaten. En juist omdat het hen zoo boos maakt dat ik belang stel in dit jonge meisje, zal ik niet ophou den hare partij te nemen; morgen ga ik hun land huren, al moest ik het nog zoo duur betalen, al was het maar alleen om dien ouden mankpoot, die een der hunnen is, van spijt te doen barsten. Nu nu, dat zal wat moois worden. Ik zal al vast maar beginnen met koffie te zetten. Doe het dan wat vlug, ik ga terwijl de karren in de schuur halenna de koffie kunnen wij ze doen afladen. Het weêr liet zich gedurende een aantal dagen zeer ongunstig aanzien, waardoor de talrijke werkzaamheden van het seizoen zeer werden bemoeilijkt. Het was eene doodelijke verveling voor de dorpelingenzij waren gedoemd tot nietsdoen in een tijdperk waarin zij geen minuut hadden te verliezen, terwijl zij wisten dat hunne te veld staande oogsten schade leden. Nadat de beesten waren verzorgd, hetwelk natuurlijk eiken dag bezig heid gaf maar niet eene voldoende, zag men de boeren van huis tot huis slenteren, de pijp in den mond, tik kende tegen alle barometers en met ongeduld bespie dende of het kwik ook eene gunstiger weêrsgesteld- heid voorspelde. Er was echter niet de minste veran dering te bespeurende regen viel altijd maar door met eene wanhopige kalmte. De praatjes van den dag waren niet anders als klachten en verwenschingen over het weèr. Jan de molenaar, die best veel water kon gebruiken, zeide dat men nog minstens 14 dagen regen zou heb ben. De wolken hingen lang en zwaar, de regen viel fijn en regelmatig, de wind was zwak, de raven kras ten 's morgens met een helsch kabaal en wat ten slotte de deur dicht deed, de rheumatiek van den ouden Gourgon, de beste weèrprofeet dien men zes mijlen in den omtrek Had, was nog nooit zoo erg geweest als thans: het stond dus vast dat er nog minstens 14 dagen regen zou zijn. Nicolaas de pachter, die van het schoone weder dacht gebruik te maken, hield vol dat de barometer van mijnheer den pastoor neiging tot rijzen toonde; dat de steenen in zijn portaal niet zweetten, zooals zij gewoonlijk deden als het langen tijd vochtig wéér bleef, dat de almanakken van Bern en Vevey mooi wéér voorspeldendat de maan een nieuw kwartier inging die de regenbuien wel zou verdrijveneindelijk noemde hij den ouden Gourgon eene kletskous. Hij voorspelde binnen 3 a 4 dagen op zijn laatst de zon. Dat de duivel u hale met uwen almanak en uwen ouden Gourgon er bij, zeide Manuel de schoen maker. Wij zullen net zoo lang regen hebben tot het mooi weèr moet worden, als ten minste mijnheer de pastoor niet openbare gebeden uitschrijft. Alsdan zullen de oude zusters van de congregatie ongetwijfeld van den goeden God verkrijgen dat Hij ons binnen 6 of 8 weken Zijne zon teruggeeft. Wij moeten ons niet laten ontmoedigen, het zal wel eens weder mooi weêr wor den, al was het alleen maar om mij een paar dans schoenen te doen verkoopen. Leon van zijne zijde scheen gemelijk en muizenissen in het hoofd te hebben. Zijn zuster geloofde dat het slechte weêr er de oorzaak van was, en deed zich zelve geweld aan om niet geërgerd te worden door de korte, brommende antwoorden welke hij haar gaf op alles wat zij zeide, hoe vriendelijk het was. Leon scheen voor de buitengewone toegeeflijkheid van zijne zuster niet eens ooren te hebben. Hij was de prooi van eene inwendige worsteling en had een van die aanvallen van neerslachtigheid, welke aan de vroolijkste karak ters niet vreemd zijn. (Wordt vervolgd.) BLAD MUIST lensden en Alten», EN DE BOHHELERVAARD Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post verhooging. zonder prijs- Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. »Dat de sterkte onzer krijgsmacht inder daad zoodanig is verzwakt dat zij niet slechts haar aanvallende houding tegen een schier overwonnen vijand reeds lang heeft gestaakt, doch zelfs in 1884 het pad der overwin ning heeft verlaten en zich thans op hare beurt welhaast belegerd ziet binnen eene stelling, die te nauwernood het vierde deel harer vroegere veroveringen beslaat en daar binnen nog elk oogenblik aan de stoutste aanslagen en bloedigste verrassingen is bloot gesteld. .V.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1887 | | pagina 1