1887.
KAPSELS.
NÊÜr
Uitgever: L. J. VF.EUM AN ITeiisden.
FEUILLETON.
Marie de Ylechtster.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Eranco per post
verhooging.
iaüjWWMWKjMg
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
•gr
Koningin Maria Antoinette, de vrouw van
Lode wijk XVI, was, zooals bekend genoeg
is, eene Dnitsclie prinses, de dochter van
keizerin Maria Theresia. Zij kwam van het
toenmaals eenvoudige hof van Weenen naar
Parijs, welke stad toen alreeds de toon
geefster op het gebied der mode was. Zij
kwam daar met liet bepaalde plan om liet
pronklievende hof van Versailles te bekeeren.
Maar zij was niet tegen hare taak opge
wassen. Hovelingen en vleiers haalden haar
over tot hunne onzinnige modes, in plaats
dat zij hen bekeerde. En weldra was zij
geheel en al onder den invloed van de
modemaakster B e r t i n en den kapper
Plorentin, die hunne onzinnige modcproeven
op haar namen en ze tevens zoo ingang
wisten te doen krijgen in de hofkringen.
Eens stuurde Maria Antoinette aan haar
moeder haar portret, waarop zij was afge
beeld met een kapsel, dat anderhalf maal
de lengte van haar hoofd bezat. Hare moe
der stuurde haar het portret terug met de
opmerking, dat er zeker eene verwisseling
had plaats gehad het portret toch, dat zij
had ontvangen, stelde eene tooncclspeelster
voor en geene koningin van Erankrijk.
Als men tegenwoordig de hoofden der
dames beschouwt, en men denkt zich dan
ongeveer een eeuw terug, en men herinnert
zich de kaspels, die toen in zwang waren,
dan hebben wij reden om dankbaar te zijn.
Wel ergert zich nog wel eens de een of
ander aan het zoogenaamde poney, spotten
derwijze idiotenfranje genoemd, maar dat
is maar eene kleinigheid, vergeleken bij de
uitspattingen van die dagen, en het moet ge
zegd worden, sommigen, niet allen
kleedt deze mode goed. Met meer heeft
men die kolossale afmetingen, toen hoog
boven het hoofd uitstekend, zeven a acht
decimeter hoog (een oude el) en hoofdza
kelijk bestaande van binnen uit paarden
haar, van buiten op de allervreemdste wijze
aangevuld met allerlei toevoegsels. Genoemde
koningin van Frankrijk was de eerste, die
haar hoofd met reiger- en pauwenveeren
versierde, en die werden dan ook in zoo'n
overvloed aangewend, dat de vederen van
meer dan één pauw noodig waren, om één
hoofd, zoogenaamd te versieren.
Koningin Charlotte van Engeland, die in
dienzelfden tijd leefde, deed haar best, de
Eransche mode van haar hof te weren zij
had goeden wil genoeg, maar was machte
loos tegenover de dwingelandij der mode.
Eerst toen was het in Engeland met die
kapsels gedaan, toen zij op het tooneel be
spottelijk werden gemaakt, en een acteur,
die voor hofdame in een tooneelstuk optrad,
mot een kapsel verscheen, dat een el breed
was, en eene hoogte bezat, daarmede in
evenredigheid. Nu verdwenen de vederen,
maar zij maakten plaats voor eene andere
mode, die nog smakeloozer was. Het nieuwe
kapsel werd bekend onder den naam van
,,de groene kraam." Hanna Moore, eene
Engelsclie schrijfster zegt daarvan in eene
van hare brieven„Wij hadden gister avond
een groot gezelschap bij ons, behalve de
heeren waren er elf dames. Ik spreek slechts
de volle waarheid, als ik zeg, dat sommi
gen aan en op hare hoofden een heelen
tuin met struiken, hangende planten, gras
vlakten, tulpenbedden, moestuinen en tro
pische gewassen hadden."
Dat zij niet overdreef, bleek uit verbods
bepalingen, die er bestaan, waarbij aan die
wandelende moestuinen bepaalde plaatsen
in de schouwburgen werd aangewezen, om
dat zij anders met hunne kapsels de an
dere toeschouwers het gezicht op het too
neel benamen. Garrick, de beroemde En
gelsclie clown, maakte van die mode eene
karikatuur op het tooneel.
Hij kwam in vrouwenkleêren op de plan
ken, zijn hoofd was versierd met allerlei
groenten, een kolossale wortel hing aan de
eene zijde van zijn kapsel tot op zijn schou
der neder.
Vóór de revolutie, in 1789, was de mode
het onzinnigste; na 1789 ging men in
Erankrijk tot eenvoudiger vormen over; in
Engeland gebeurde juist het tegendeel. In
hoofdzaak kwamen drieërlei vormen van
hoeden in den smaakrevolutielioeden wer
den zij genoemd. Twee er van waren drie-
a viermaal zoo lang als het hoofd en ver
vingen het kapsel. De hoofdvorm was die
van den cilinder. De eene geleek precies
op een omgekeerden bloempot, beneden
wijd en boven smaller; geen opstaande
rand had hij, maar er hing eene voile
rondom aan, die tot aan het tipje van den
neus kwam.
De tweede soort was van onderen smal
en bovenaan smal, in het midden breed,
op de wijze van een biervaatje, de derde
soort was plat, bij wijze van wiel; hetgeen
deze in de hoogte miste, had hij in de
breedtede hoed stak aan alle kanten,
maar voornamelijk voor en achter, eenige
decimeter vooruit. Verscheidene tientallen
ellen gaas en lint dienden om die hoeden
te versieren.
Het opmaken van zoo'n kapsel en het
dragen van zoo'n hoed bracht natuurlijk
zijne onaangenaamheden mede. Om met
zijn opgemaakt hoofd in gezelschap te ver
schijnen, had men minstens een dag voor
bereiding noodig. Niet alleen was het nood
zakelijk dat de dames in gezelschap zeer
omzichtig met dien toren van Babel om
moesten gaan. Zij moesten zich zelfs eene
ongestoorde nachtrust ontzeggen zoo'n haar
tooi op een kussen uit te strekken, zou
(Naèr het Fransch.)
(10
De stilte, de duisternis, de eenzaamheid waarin
Leon zich bevond, de verdachte persoon met wien
hij in onderhandeling was getreden, dat alles te za-
men zou reeds in een minder onverschrokken gemoed
dan het zijne zekere onrust hebben veroorzaakt. Er
was voor hem inderdaad eene mate van geestkracht
noodig om weerstand le bieden aan de vreemde ge
dachten, die de omstandigheden moesten opwekken in
zijne verbeelding, van kindsbeen af gevoed met phan-
tastische sprookjes, waarin duivels, booze geesten,
draken en toovenaars de hoofdrollen vervulden. Maar
hij dacht aan de schoone vlechtster en de liefde hield
zijne wankelende rede overeind. Hij klemde de vuist
onwillekeurig wat steviger om zijn stok en hij wachtte,
gereed den strijd te aanvaarden, des noods legen het
monster met den gespleten voet zelf.
Zijn geoefend oor bemerkte weldra dat de toove-
naar bezig was van binnen de deur te versperren.
Hahade oude rat loopt niet in den valdacht
hij. Hij zal niet komen.
Een oogenblik stond hij nog besluiteloos te wach
ten, toen hij plotseling op eenige passen van zich de
stem van den toovenaar hoorde.
Hé, waar zijt gij? komt gij? riep hij.
De regen viel steeds door, men kon geen vier pas
van zich af zien. Niettemin volgde Leon den toove
naar zoo goed en zoo kwaad als het ging langs de
glibberige helling. De grijsaard ging langs het mod-
derachtige voetpad voort, als ware het door den
schitterendsten zonneschijn verlicht. Zijn tred was zoo
veerkrachtig als van een twintig-jarig jonkman.
Na verloop van een kwartier kon Leon in de verte
lichten zien schemeren door de duisternis. Dat waren
de huizen van het dorp. Hij herkende weldra het
licht uit het huis van Marie. Zij was dus nog op.
Deze gedachte deed hem goed.
Tot nog toe hadden de twee wandelaars geen
woord niet elkaar gewisseld. Maar toen zij in de
vlakte waren gekomen, naderde de toovenaar den
jongen man en vroeg
Hebt gij op iemand vermoeden?
Neen, dat kan ik niet zeggen, antwoordde Leon.
Waar was het geld geborgen?
In de linnenkast.
Wanneer heeft de diefstal plaats gehad?
Maandag avond.
Heeft men de kast opengebroken?
Neen, de sleutel was er op.
Wie is er bij u geweest, dien avond?
0, verscheidene personen. Eerst de beminde
van mijne zuster, vervolgens onze buurman de vracht
rijder, toen, wacht eensja juist, iemand uit het
huis daar boven uit het dorp, gij weet wel, de doch
ter van den man die zich heeft opgehangen. Zij kwam
om de melk bij ons te halen.
Is zij in de kamer geweest?
Dat weet ik niet. Mijne zuster zeide dat zij
in de keuken was geweest; maar het kan best we
zen dat zij in de kamer is geweest terwijl mijne zus-
ter de melk ging halen. Er gaat ten minste van
haar zulk een goeden roep niet uit 1 Ik voor mij zou
er mij liever toe bepaald hebben te vragen of zij de
ganzen op het land wilde laten grazen, in plaats haar
in» j l .iJ
de grootste verwoesting aanrichten, zittende
moesten zij slapen.
Van de verschillende soorten van kap
sels hebben wij, behalve omslachtige be
schrijvingen, ook zeer nauwkeurige afbeel
dingen. Een er van is al zeer zonderling.
Het is bekend onder den naam van de
„smaak." Men verbeelde zich een driehoek
met de punt op het hoofd staande, een
soort van latwerk, waartegen de anjelieren
opgroeien, door het traliewerk en er omheen,
was het haar gewerkt, hetgeen te kort kwam,
werd door paardehaar vervangen. Aan de
zijden hingen krullen, die langer waren,
naarmate zij hooger waren zij hingen op
de schouders af, een breed lint omgaf de
bovenste zijde van den driehoek, aan de
uiteinden hingen wimpels van ongeveer
drie decimeter lengte. Het geheel was dan
nog gekroond met een diadeem, uit breedo
linten en kant bestaande, met een bloem
ruiker er aan verbonden. Het kapsel stak
ruim twee en een halve maal de lengte
van het hoofd boven het hoofd uit.
Tusschen de bedrijven van die toren-
hooge kapsels, had men een korten tijd
zeer eenvoudige. De Eransche koningin
verloor in 1780 ten gevolge eener ziekte,
de haren. Hare getrouwe volgsters knipten
zich insgelijks de haren af, en kapten zich
a l'enfant. Langzamerhand werden de kleine
krulletjes weer groot, eenige jaren bestond
het kapsel uit zoogenaamde „leeuwenmanen"
zij bestonden uit loodrecht hangende ge
krulde lokken, op de manier zooals ze nog
wel bij de gouden hoofdversiersels gedragen
worden; aan het rechterhoofd bevond zich
dan nog een bos vederen.
Men mag zich tegenwoordig al eens be
klagen over de uitzinnigheden der mode,
zoo erg als in dien tijd is het toch niet.
Ten minste toont men nu den smaak te
bezitten aangezicht en hoofd niet zoodanig
melk te leveren om aldus haar neus in ons huis te
laten steken. Mijne zuster is wel domEn die vrou
wen hebben daarbij over alles en nog wat staan kakelen,
zoodat ik weggeloopen ben. Verbeeld u welk een spijt
ik daarvan later had
Weldra hadden zij de eerste huizen van het dorp
bereikt. De toovenaar bleef staan.
Hier, zeide hij, wij zijn ver genoeg, kom eens
hier.
Dit zeggende ging hij achter eene heining staan,
klaarblijkelijk om niet bemoeielijkt te worden in zijn
werk.
Waar ligt uw huis? vroeg hij, terwijl hij te
gelijkertijd uit zijn kiel een als een vork gespleten
stokje, van ongeveer D/s voet lang, te voorschijn haalde.
Daar, zeide Leon, terwijl hij naar het oosten
wees.
De toovenaar zette nu, ondanks den hevige regen,
zijn hoed op den grond, murmelde geheimzinnig eenige
onverstaanbare woorden, terwijl hij zich beurtelings
naar de vier hoofdrichtingen keerde. Vervolgens nam
hij in iedere hand, waarvan hij de vingers omhoog
hield, een der tanden van den gevorkten stok, boog
die naar zich toe en begon, langzaam draaiende van
het oosten naar het westen, zijn bezweringswerk.
Leon stond er onbewegelijk bij, steeds de handom
den stok geklemd. Als de duisternis het had veroor
loofd, zou men een spottenden lach om zijne lippen
hebben zien zweven.
Plotseling hield de toovenaar op.
Het gaat niet, zeide hij. Hebt gij geld bij u?
Ja, antwoordde Leon stamelend, alsof hij door
bange vrees was bevangen.
Leg het dan in den hoed. Want dat geld in
uwen zak maakt mij machteloos.
Leon haastte zich aan het verzoek te voldoen.
De oude begon opnieuw.
Opgepast, kijk eens, zeide hij. De stok, die
tot nu toe volkomen horizontaal was blijven liggen,
wees plotseling naar den grond, alsof eene geheime
kracht hem had aangetrokken.
Is het daar? vroeg Leon, bevende aan alle leden.
Daar is het, antwoordde de toovenaar. Leon
volgde met de oogen de richting door den stok
aangegeven. In die richting lag, eenzaam tegen een
heuvel, een huis. Een zwak licht zag men er sche
meren. Dit huis was het huis van de wedavvedit
licht waarschijnlijk het lamplicht waarbij Marie nog
zat te werken.
Het hoofd van den jongen man werd thans door
eene zee van gedachten doorkruist. Liefde, smart,
toorn, al deze gevoelens te zamen overmeesterden hem.
Gedurende een oogenblik was zijn koelbloedigheid to
taal verdwenen. Hij voelde zich als dronken.
Eindelijk kwam hij tot zich zeiven. Hij slaakte een
deffen kreet, gelijk een gewonde leeuw, en wilde zich
op den toovenaar werpen.
Hij was verdwenen.
0, schoft, schreeuwde hij. Bij den hemel! Gij
hebt wèl gedaan beenen te maken, want ik zou je
als een hond hebben gesmoord, ellendeling Hij
heeft waarachtig zijn hoed meegenomen en de kroon
welke ik er in gelegd had eveneens. Gelukkig dat
ik zoo wijs ben geweest er maar één in te leggen.
Loop maar, schoft, ik vind je toch wel. Het zal niet
lang duren of wij zullen samen wel afrekenen!
(Wordt vervolgd.)