fto. 588.
Zafer<!ag IS Juni
1887.
UitgeYer: L. J. VEERMAN, Heusden.
FEUILLETON.
V
VOOR
Dit blad verschijnt voorloopig eiken ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.Franco per post zonder prijs-
verliooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht uiterlijk tot Donderdag avond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Donderdag avond 8 uur.
Op z'n Engelsch.
Dat een winkelier door geurmakende adver
tentiën zijne waren, manskieeren, manchetten,
rijwielen, Geldersche worst, of wat het zij aan
beveelt, dat een ondernemer van publieke
vermakelijkheden door reusachtige biljetten,
waarop de portretten zijner sujetten afgebeeld
zijn, de aandacht van het publiek tracht te
trekken, dat een kwakzalver zijn baardsmeer
tegen goed geld aan smachtende jongelingen
alom laat opdringen, dat zijn van die uitvloei
sels van onzen tijdgeest, waarover we ons niet
meer verwonderen. We weten nu eenmaal, die
in onzen tijd den grootsten mond openzet en
de meest snorkende toonen bezigt, geniet het
meeste vertrouwen. Toch is in ons land al
thans één terrein steeds gevrijwaard gebleven
voor dergelijke snorkerij, het terrein van den
godsdienst namelijk. Wel hebben vereenigingen
op godsdienstigen grondslag bazars geformeerd
en publieke verkoopingen gehouden en gaan
des zomers duizenden naar Gelderlands dreven,
om in de kerk van ongekorven hout den Eeu
wige lofpsalmen te zingen, doch daartoe be
paalt zich dan ook het werken naar buiten
geheel. Van iets wat zweemt naar ophemeling,
naar geraas, naar, wat men tegenwoordig in
één woord reclame noemt, is in ons land nim
mer sprake geweest.
Tegenwoordig echter wel. Sedert enkele
weken zijn eenige, naar we vast overtuigd zijn,
vrome mannen en vrouwen, voor 't grootste
deel Engelschen van geboorte, bezig ons Ne
derlanders op te trommelen uit onzen dood
slaap, met hun te wapen" ons te vormen tot
getrouwe dienstknechten en met allerlei solda
teske manieren en zegswijzen ons op te roepen
tot den grooten strijd tegen het kwade.
Zij noemen zich officieren en soldaten van
het Leger des Ileils en hebben voorloopig tot
hunne legerplaats gekozen een lokaal in een
der buitenwijken te Amsterdam, met het vaste
voornemen hunne operatiën ook elders te be
ginnen. Ze zijn voor geen klein geruchtje ver
vaard en laten zich niet spoedig ontmoedigen.
In Londen hebben ze jaren lang gestreden,
niet alleen in den overdrachtelijke]], maar ook
in den letterlijken zin des woords. Scheld
woorden, knuppels en straatsteenen hebben ze
verduurd, honderd en meermalen zijn hunne
optochten, die ze parades noemen, door een
handtastelijken aanval van 't gepeupel verstrooid,
toch hebben ze volgehouden te arbeiden onder
datzelfde gepeupel, de linkerwang biedende,
wanneer de rechter gloeide van pijn, en ze heb
ben het gewonnen. In Londen duldt men ze
tegenwoordig en de politie heeft order hen
tegen 't grauw te beschermen.
In Amsterdam hebben ze 't niet zóó zwaar
te verantwoorden, voor een deel omdat 't hun
verboden is optochten te houden, voor een an
der omdat de jiolitie een wakend oog over hun
auditorium houdt. Maar dit auditorium
Lieve lezer, gij die getrouw of niet zoo heel
getrouw misschien de Zondagsche godsdienst
oefening bijwoont, waar 't zoo kalm toegaat,
waar alles spreekt van ernst en bij uw weten
nimmer ecnig onvertogen woord dien ernst ver
broken heeft, gij kunt u geen denkbeeld ma
ken van de oefeningen door het Leger des
Ileils eiken avond en des Zondags bovendien
nog driemaal over dag gehouden. Niet omdat
't dien menschen geen heilige ernst is, niet
omdat hun lofzangen en gebeden iets belache
lijks aankleeft, neen, alleen omdat het volk nu
eenmaal met deze geestelijke soldaten den spot
wenscht te steken. Het leger des Ileils, waar
over de nieuwsbladen reeds zoo dikwijls ge
schreven hebben, moet iets verschrikkelijk be
spottelijks zijn en met die gedachte staan
eiken avond hondorden nieuwsgierigen voor de
deur en betwisten elkaar *den doorgang. En
wanneer dan eindelijk na veel duwens en drin-
gens allen, 't zij zittende, 't zij staande, tot
rust gekomen zijn en de oefening een aanvang
neemt, dan heeft de ongewoonheid van 't ge
val zulk een uitwerking op het meerendeel der
hoorders, dat men een gevoel van bewondering
in zich niet kan onderdrukken voor de voor
gangers, die, hoe ook bejegend, hoe ook be
spot, onverpoosd iederen avond weer beginnen,
ofschoon ze vooruit zeker zijn dat 't hetzelfde
gangetje loopen zal.
Iets vreemds, ongewoons is er aan deze oefe
ningen zeker. Het hervormde deel van ons
kent, om iets te noemen, geen andere muziek
dan het stemmige koraalgezang. Wij hebben
't beleefd dat christenouders zeer gekant wa
ren tegen 't zingen van liederen. Daar is ech
ter in deze een totale omkeering gekomen se
dert Sankey en Phillips hunne godsdienstige
zangen op populaire wijzen hebben ingang doen
vinden. In de kerken echter heeft het koraal
de heerschappij behouden.
Het Leger des Heils nu zingt geen psalmen,
het zingt vroolijke wijsjes. De stafkapitein
J. K. Tyler zelf zegtonze soldaten zingen
op dezelfde melodieën, die zij vroeger in de
wereld zongen of op concerten hoorden zingen."
Ieder, die weinig gevoel voor muziek heeft,
weet wat een hemelsbreed verschil er bestaat
tusschen een melodie en een melodie. En nu
kunnen we niet zeggen dat de melodieën van
het Leger des Heils in haar soort uitmunten,
ze zijn plat, zonder eenige verheffing. Voeg
daarbij de begeleiding door viool, soms door
een cornet bijgestaan en dat het lied ingeleid
wordt door de soldaten op de estrade, waarna
het publiek het refrein invalt en ge kunt u
eenigszins voorstellen hoe deze echt wereldsche
manier van zingen opgenomen wordt door de
lui op de achterste banken, die uitsluitend ge
komen zijn om zich te vermaken.
Maar wat is dan toch het doel van die lie
den en wat winnen ze met al hun volharding?
Laten we daarover ten slotte nog 't een en
ander in 't midden brengen.
Ge weet dat onder de godsdienstige landen
Engeland een voorname plaats beslaat. Zelfs
in de wereldstad Londen is des Zondags alle
rumoer tot rust gebracht. Geen plaats tot
ontspanning is geopeiid, alleenlijk de bedehui
zen openen hunne poorten. Laat u echter door
dit uiterlijk niet foppen. In datzelfde Londen,
dat op Zondag als één man te kerk schijnt te
gaan, woekert de zonde onder alle rangen en
standen en bestaan tienduizenden, voor wie
godsdienst en zedelijkheid onbekende klanken
zijn. Tot deze een goed woord spreken, dezen
ellendigen een hand reiken om hen uit den
modder der onreinheid op den vasten wal te
trekken, zou een goed werk zijn. Doch wie
durft hen aan De kerk werkt buiten hen om,
alle mogelijke vereenigingen vangen in hun ge
bied slip, alleen de kroeg is in staat hen te
boeien. William Booth, de grondvester van
het Leger des Heils, heeft indertijd zijn talen
ten aan hen beproefd, doch 't baatte niet. Hij
is in hunne holen getrokken en heeft daar ge
sproken, doch ze luisterden niet en dronken
zich zat. Toon heeft hij het middel uitge
dacht, 't welk thans nog met succes werkt:
tij is n.l. hunner een geworden, uiterlijk al
thans, en heeft hen, door wat te zingen en
muziek te maken, gelokt. Hij paste wel op
niet te ernstig te worden om ze niet af te
stooten. En 't lukte hem. Zijn vrouw en
dochters stonden hem trouw ter zijdemet
een beetje bombarie en terzijdestelling van alles
wat naar stemmigheid zweemde, een weinig
ruwheid zelfs in manieren en houding, met
praal van schilden en uniform, met termen aan
't ruwe soldatenleven ontleend, heeft hij uit de
heffe des volks zijn leger samengesteld en ve
len van een bandeloos leven teruggebracht tot
matigheid der deugd.
Dat is eenvoudig en kort de geschiedenis
van het Leger dos Heils.
Of nu in ons land do verdorvenheid der
lagere standen zoo diep gaat als in Londen en
de overige fabrieksteden, dat alleen het Leger
des Heils hier heil brengen kan, betwijfelen
we zeer. Aanhangers telt het reeds in de
hoofdstad, maar niet onder de lieden, onder
welke het bij voorkeur werkt. Toch hopen ze
hier een genoegzaam aantal krijgslieden aan te
kweeken om met eigen volk aan het werk te
trekken.
We hebben reeds gezegd dat we voor hun
wijze van aanvallen weinig sympathie koeste
ren. We misgunnen hun echter het aanvan
kelijk succes niet. Wanneer 't nieuwtje er een
weinig af is en de spotters afgetrokken zijn,
gelukt het hen misschien langs hunnen weg
enkelen van den drank af en in hun gelederen
tot fatsoenlijke menschen te maken en wie zou
zich daarover niet verblijden?
Buitenlandsch Overzicht.
Een Fransch ministerie zonder Boulanger,
het scheen eene onmogelijkheid. Dat het toch
tot stand gekomen is, bewijst wel dat er zeer
sterke invloeden aan het werk zijn geweest.
Vrees is zeker wel de machtigste factor bij dit
alles geweest, want zoowel de president der
republiek als vele senatoren en kamerleden, die
in Boulanger een aanstaanden Napoleon III meen
den te moeten zien, waren danig bevreesd voor
het geval dat zij plotseling met de kasematten
of met kazerne kennis zouden maken.
Die vrees schijnt al even onbegrijpelijk als die
andere, dat generaal Boulanger met alle geweld
den oorlog met Duitschland zocht. Die generaal
heeft zich doen kennen als een flink officier, en
als minister werd hij door leger en natie om het
hardst gehuldigd, maar dit alles bewijst nog niet,
Kclisaim de Druïdesse.
2)
(EENE KELTISCHE NOVELLE).
II.
//Ruim anderhalve eeuw ais verloopen en
bijna 600 maal heeft de maan hare hoornen ge
vuld, sedert Thusnelda een kind was. De knapen
noemden haar der Kelten bloem" en zij ver
diende dien naam. Hare goudgele lokken hingen
lang en golvend over hare ontbloote schouders,
blanker dan schuim van het Flevomeer, wanneer
Theranus met zijn donder de golven van dit meer
beroert; haar voet was vlugger dan het reekalf,
dat met zijne moeder de bossehen doorsnelt; hare
ziel was reiner dan de dauwdrop, die in de kelk
der waterlelie parelt."
Vele jongelingen dongen naar hare hand, maar
onder die allen had zij Huno gekozen, wiens ziel
zij even rein dacht als de hare; en aan haars
vaders diseh had zij hem, door hem den buffel
hoorn met helder bronwater gevuld toe te reiken,
als haren echtgenoot aangewezen. Bij de asch
zijns vaders en bij de eeuwigheid zijner ziel zwoer
hij haar trouw en slechts de toestemming van
haren vader en de wisseling der bruidsgeschenken
ontbrak nog, om hen voor eeuwig te verbinden."
„Wel hal Tliusnelda haren Huno lief met al
het vuur van een eersten hartstocht; zonder hem
zou zij eene eeuwigheid zelfs versmaad hebben
met hem was geen rivier te snelstroomend, geen
woud ondoordringbaar, geen hinderpaal overko
melijk. In het geheim leerde zij den zwaren
strijdknods zwaaien om haren Huno bij een on-
verwachten aanval te kunnen beschermen; zij
zou tusschen hem en den wolf zijn gesneld om
hem te redden of met hem om te komen.
Huno, Hunothans vloek ik u evenzeer, als ik
u eens aanbad, wee u, wee uuwe asch heb ik
heimelijk uit het graf genomen, ik heb de lijk
bus vertrapt en de adder laten nestelen in zijn
overschot. Vloek, vloek, Huno! Belisana vloekt
u
Hier bedekte de oude zich het gelaat met de
uitgeteerde handen en zij zonk, door de inspan
ning dezer woorden uitgeput, op een eikentronk
neder. Thalufs hart klopte schier hoorbaar en
zijne oogen waren strak starende op het gelaat
der oude gericht, alsof hij elk woord van dit
verhaal wilde verslinden.
Na eenigen tijd ging Belisana aldus voort
Eens, het was avondhet was de tijd der of
feranden op het feest van de volle man. Tlius
nelda dwaalde aan de zijde van haren Huno door
het dichte woud. Het was het uur, dat de goden
met elkander spreken, en heilige stilte heerschte
rondom hen. In de verte hoorden zij slechts van
tijd tot tijd het opvliegen van een verdwaalde
watersnip of liet de roerdomp zijn schorren toon
hooren. Duizenden sterren fonkelden aan het
eeuwige uitspansel des hemels en door de stilte
van den avond drong het golfgemurmel van het
Flevo-meer in hun oor.
Daar, van wellust dronken, onder de vurige
kussen van Huno, verloor Thusnelda //der Kelten-
bloem" hare eer, en toen zij haren schaamteblos
aan de borst van Huno wilde verbergen, stiet hij
haar van zich en verliet haar, terwijl het bosch
weergalmde van zijn versmadenden lach."
„Toen stond Thusnelda op, en haar hand ten
hemel heffende, zwoer zij bij Taranus, den don
dergod, een hevige wraak. Als Thusnelda was zij
het woud ingegaan, als Belisana verliet zij het.
Thaluf! die Thusnelda was ikThaluf! die man,
die ellendeling wasHunouw vader!"
III.
Een diepe snik, alsof zijn hart van één was
gescheurd, ontgleed aan de toegeschroefde keel
van thaluf. en de van rmdevdnm o-ehr>rrf>n/> maar
vochtige aarde. De maan verlichte geheimzinnig
dit sombere tooneel en een wouduil liet zijn kras
send, klagend gesteun hooren.
////En Nora?"" waagde de jongeling te vragen.
ii Ik heb het u reeds gezegd, over drie nachten
zijn de hoornen der maan gevuld; dan verdort
de geknakte bloem, of gij offert u vrijwillig aan
de goden. Voort, van hier! Belisana's wraak eischt
bloed; voort!"
En voort vlood Thaluf, langs het smalle voet
pad, ten einde het bosch te kunnen verlaten,
waar de vloek van Belisana hem gedurig in de
ooren donderde, naar de woning zijner stervende
Nora.
Op een kleinen afstand van het meer Flevo
lag de hut van Nora's vader. Van teenen en
waterwilgen gevlochten, zonder ramen of schoor
steen, was zij van een schuin oploopend dak
voorzien. De vele zegeteekenerf aan den wand
bewezen de dapperheid van Nora's vader, evenals
de zilveren met goud omrande schalen en drink
bekers van zijn adellijken afkomst en rijkdom
getuigden.
In het afgelegenste gedeelte dezer kleine hut
lag Nora op eenige dierenhuiden uitgestrekt. Een
doorschijnend bleek bedekte haar gelaat en borst.
Een gouden halssnoer, dat schitterend afstak bij
haar sneeuwitten hals, en een blauwe bloem in
de gouden haren waren haar eenige sieraden.
En waarlijk Nora behoefde geen anderen tooi om
schoon te zijnzelfs bij hare bleekheid waren
hare kuische, afgeronde vormen van een prach
tige schoonheid.
//Spreek, mijne Nora, mijne zielsgeliefde!" bad
Thaluf.
Q ppn Klilrcpmcti'Qol rpnf 7i'i rlnnv npf uy\nfl nip
aar» Ao \Ta«e in nerppplen alp voritrfi
smachten naar eene teug water om haar heete
tong te bekoelen. Daar nadert zij een bronzij
lescht haren dorst, maar ach, de arme hinde is
doodelijk getroffen. Zoo als de afgejaagde hinde
smacht naar de frissche waterstroomen, zoo smacht
mijn ziel naar u, mijn Thaluf, mijn geliefde! maar
wat baat mij u mijne liefde: uwe Nora zal ster
ven
De leliën van 't meer zijn verblindend in hare
schoonheid, maar ééne is schooner dan die allen
daar blaast de wind en knakt juist den stengel
van die éénetrillend vouwt zij hare blaadjes en
verlangt naar een laatsten zonnestraal om zich te
koesterenmaar de stengel is gebroken en de
bloem zal niet meer bloeien. Gelijk de lelie
smacht naar den zonnestraal, zoo smacht mijne
ziel naar uwe liefde, o Thaluf, mijn geliefde,
maar zelfs de warmte uwer kussen kan mij niet
reddenuwe Nora zal sterven
De jonge vogel doorklieft de reine, blauwende
lucht en zijne vleugelen trillen van levensgenot
en zijn keel gorgelt melodieuse tonen; daar be
vangt hem een ijskoude en nu klept hij zijne
vleugelen van verlangen naar het nestje, gevuld
met dons uit de borst der moeder om daar te
sterven. Gelijk het stervend vogeltje verlangt
naar het moederlijke nestje, zoo verlangt mijne
ziele naar uwe omhelzing, o Thaluf, mijn geliefde!
maak ook gelijk dat vogeltje kan ik mij slechts
aan uw borst werpen om daar te sterven; want
ook mij heeft eene ijskoude bevangen; uwe Nora
zal sterven
Hier zweeg Nora, en groote tranen stroomden
langs de wangen van Thaluf.
a Nora," snikt hij, daar de smart hem schier
het spreken belet, //Nora, mijne geliefde, mijne
beminde, ééne omhelzing, ééne uwer kussen op
mijne brandende lippen, en gij zult leven."
Ongeloovig ziet zij hem aan, maar hij smeekt
haar zoo vurig, dat zij toegeeft en een reine kus
drukt op des jongelings lippen.
//Vaarwel, Nora!" zoo roept hij, //eenmaal zien
wij elkander weder, mijn geliefde, vaarwelen
ijlt weg.
//Waarheen?" roept Nora, «waarheen mijn
Het Land van Heusden en Altena,
DE LANGSTRAAT EN DE DOMMELERWAARD
Vervolg.
IIET VERHAAL VAN DE DUUÏDESSE.
i//
a) De Kelten telden bij eeuwen van 30 jaren, 11 jaren
daarvan hebben 13, de overige 19 hebben 12 manen. Zij
Nora.
'cïe'Cfaaf iV TST. Dêtfk'éV7 Negerina"iLlazina, cf. vau 1
Thaluf wilde Belisana oprichten, maar de oude
gildew raak me niet aan, Huno's zoonzijn ver
raderlijk bloed stroomt ook door uwe aderen.
Voort, voort, van hier! vloek zij ook u! vloek!"
Thaluf zette zich op een lagen ruw-houten ze
tel naast haar en hield haar fijne hand omklemd
of speelde met hare weelderige, gouden lokken.
i/ii Wat zal uwe Nora spreken?// hernam zij.
De hinde is vlug en huppelt door de wouden;
daar snort een pijl, en de hinde is getroffen.
Triplu ffhp/iff,-bji~ de hui vfvlat^n
Cf .«i./J- D /"I L1 ~D TP AT n»/\J stAonfi