So. 880. Koffie. FEUILLETON, BHisaiiii de ilniïdesse. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. VOOR Dit blad verschijnt voorloopig eiken ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 et. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht uiterlijk tot Donderdag avond 10 uur. Ingezonden stukken tot Donderdag avond 8 uur. Toen in de eerste jaren na de Fransche over- heersching het tijdperk van kanalen graven in ons land was gekomen, kwam ook het Noord- Hollandsck kanaal, het kanaal om Amsterdam met de zee te verhinden, aan de orde. De deskundigen, de ingenieurs noemden een kanaal door Holland op zijn Smalst onuitvoerbaar; zulk een kanaal zou de ondergang van Noord- IIolland zijn. Koning Willem I was van een ander gevoelen, maar de deskundigen wonnen het pleit en het 18 uur lange kanaal van Am sterdam over Purmerend en Alkmaar naar den Helder werd gegraven. De uitkomst heeft be wezen, dat de Koning gelijk had, want zijn ka naal is er nu ook en wat meer is, men schijnt er zoo weinig gevaar van te duchten, dat er reeds verscheidene stemmen opgaan, om eene geheel opene verbinding te makem en den toe gang tot de hoofdstad van ons rijk niet door sluizen te belemmeren. Dit is natuurlijk niet de eerste keer dat het gevoelen van technici voor dat van niet-deskundigen moet onderdoen. Het zal evenwel maar een uitzondering zijn op den regel: De beste stuurlui staan aan wal." Het bovenstaande feit kwam ons in de ge dachte bij het doorbladeren van een oude cou rant. Het was in den zomer van 1883. De koffieprijzen waren sedert 1879 sterk achteruit gegaan. De koflie is de hoofdbron der Indi sche inkomsten. Dalen of stijgen dus de prij zen der koffie, dan heeft zulks een grooten in vloed op de Indische financiën, en als een noodzakelijk gevolg ook op de onze. In 1879 bracht de gouvernementskoffie in veiling op ruim 531 cent per half kilogram, do raming voor 1883 was 35 cent en moest terug gebracht worden op 32 cent. Als men nu weet, dat de opbrengst per jaar ongeveer 900,000 pikols is a 125 halve kilogrammen per pikol, dan maakt dit een verschil voor die jaren van 35 a 36 millioen gulden. De heer van Bloemen Waanders schreef in het midden van 1883 over dit verschijnsel, maar oordeelde het van voorbijgaanden aard, omdat het slechts een herhaling was van het geen men reeds vroeger had waargenomen. De deskundigen, in dit geval de kooplieden, deelden niet het gevoelen van den heer van B. W. In het eerst, in '84, '85 en '86 sche nen de deskundigen gelijk te hebben, maar '87 heeft hun tegenpartij in het gelijk gesteld. Tusschen de jaren 1818 en 1823 wisselden de koffieprijzen af van 60 tot 90 cent per half kilogram. In 1823 begon een tijdperk van da ling, dat met belangrijke schommelingen van hoogstens 50 cent de prijzen tot beneden 30 cent deed terugloopen. In 1848 bedroegen de prijzen 17 a 18 cent. Van 1849 1859 begon een tijdperk van stijging, hoewel de hoogste prijs niet hooger werd dan 30 cent. Met 1859 brak een gouden tijdperk voor de schatkist aan en in 1874 bereikten de prijzen bijna liet cijfer van 59 cent. Die hoogste prijs hield echter niet lang stand, in 1878 was de gemiddelde prijs weer 50 cent, na dien tijd tot in 1886 liepen do 'prijzen terug tot 28 cent. Nu, dus in den tijd van één jaar zijn ze weer 59 cent. Die daling der prijzen in de laatst verloopen jaren wordt hoofdzakelijk toegeschreven aan de groote uitbreiding die de koffiecultuur op Ceylon, vooral in Brazilië heeft gekregen. Brazilië bracht maar in 1882 vijfmaal zooveel koffie voort als Java. Brazilië is een kolossaal groot land, 63 maal zoo groot als Java, maar met eene bevolking, die half zoo groot is. Het groote productie cijfer moest dus verkregen worden op eene kunst matige wijze. Het overgroote deel van de werk krachten werd geconcentreerd op dezen tak van voortbrenging, waarvoor alle andere cultures werden verwaarloosd, in die mate, dat zelfs do onontbeerlijkste levensmiddelen, als: rijst, aard appelen, boonen, uien enz. uit het buitenland moeten worden ingevoerd, ofschoon de bodem van het land zeer goed voor de productie dezer artikelen geschikt is. Men berekent, dat op de koffiogronden ongeveer 530 millioen koffieboo- men staan. De koffie uit Brazilië staat niet zoo hoog aangeschreven als die van Java, men bracht zelfs de beste soorten zooveel mogelijk onder den naam van Java en Mokkakoffie aan de markt. Het is niet onwaarschijnlijk, dat dit een grooten invloed heeft in dit jaar op de stijging in waarde van onze gouvernementskoffie. Brazilië is het eenige land, dat zich tot de geciviliseerde Staten rekent en er nog slaven op na houdt. Van de twaalf millioen inwoners behooren er 1800,000 tot het negerras, waarbij anderhalf millioen slaven. Die slaven doen het werk in de koffietuinen. Maar in 1871 is er eene wet uitgevaardigd, op aandrang van bui ten, waardoor de slavernij geleidelijk zal wor den afgeschaft. Elk slavenkind, na 1871 ge boren, is namelijk vrij. Het is daarom te voorzien, dat de slaven, die gedwongen in de koffietuinen werken, allengs in aantal zullen verminderen en de werkkrachten voor de be bouwing zullen gaan ontbreken. Op grond van een en ander meende de heer van B. W. te kunnen voorspellen, dat de prijzen van de koffie wel weer zouden rijzen, en de uitslag heeft be wezen, dat hij gelijk had, hoewel wij niet zou den durven beweren, dat hij gelijk had om de opgenoemde redenen, evenmin als wij zouden durven staande houden, dat de daling alleen een gevolg is geweest van de groote productie in Brazilië, hoewel deze zeker niet zonder groo ten invloed is geweest. Sedert 1874 toch brengt Brazilië veel koffie voort, en de oogst schijnt dit jaar aldaar niet minder te zijn dan vorige jaren. De tijden van groote duurte der koffie hebben onze schatkist geene windeieren gelegd. Een zeer groot gedeelte van ons Staatsspoor wegennet is betaald met de overwinst op de koffie in de vette jaren. Toen de magere ja ren kwamen, moest in de behoefte door leenin gen worden voorzien. Om een voorbeeld te geven: niettegenstaande den oorlog in Atjeh, zou 1883, als de prijzen der koffie geweest wa ren als in 1877, een overschot hebben moeten geven van 20 millioen; nu was er een tekort van 9£ millioen. De huismoeders klagen natuurlijk over de dure koffie, en oppervlakkig gesproken hebben zij gelijk. Als men zoo redeneert: Is de koffie duur, dan krijgt de schatkist geld, maar wij moeten zooveel te meer uitgeven, is de koffie goedkoop, dan komt de schatkist te kort en wij moeten meer belasting betalen. Betalen dus in elk geval. Of men van de kat of van den kater gebeten wordt, het komt op hetzelfde neer. Aan die redeneering schijnt niets te ont breken. Er is evenwel een maar. Als al de gouvernementskoffie (de koffie uit onze Oost) hier te lande verbruikt werd, dan sloot de zin als een bus, maar de gemiddeld 1125 millioen halve kilogrammen van den jaarlijkschen oogst kunnen wij alleen niet op, dat behoeft niet be wezen te worden; onze koffie wordt gedronken door Duitschers, Denen, Belgen, Franschen enz. Is zij dus duur, dan betalen wij wel wat meer, maar dat meerdere komt niet in vergelijking met het meerdere, dat de vreemdeling bijdraagt. Is zij goedkoop, dan trekt hij daar naar even redigheid meer voordeel van dan wij, en de In dische financiën, die geheel en al van de koffie- markt afhankelijk zijn, komen daardoor in een toestand, die met zorg de toekomst doet te gemoet zien. Buitenlandsch Overzicht. De toestanden in Frankrijk zijn alles behalve bevredigend. Niet alleen dat de jongste gebeur tenissen Frankrijks aanzien naar buiten geducht hebben geknakt, zoodat de keizer van Rusland thans zeer bepaald tegen een verbond met Frank rijk is, maar de losheid der parlementaire instel lingen is zóó groot, dat men te Parijs weer in allen ernst gaat spreken over samenzweringen tegen de republiek. La Lanterne heeft bij voor beeld een bericht uit Brussel, dat de Orleanisten druk bezig zijn aan een komplot dat eerstdaags te Parijs moet losbarsten. Sedert de uit zijn va derland gebannen hertog van Aumale te Brussel woont, is volgens dat bericht in die stad het lió- tel d'Alavie, rue de Varennes, het hoofdkwartier der samenzwering. Een bekend generaal, sinds korten tijd eene schitterende positie bekleedende, is in dit komplot betrokken. (EENE KELTISCHE NOVELLE). 3) (Slot). IV. Weder moeten wij met Thaluj een bezoek bren gen aan Belisanade oude van het Baduhenna- woud. Maar nemen wij den tijd, vóór Tlialuf bij haar aankomt, waar, om de gesteldheid van dat deel onzes vaderlands iets nader te beschouwen. Uns vaderland Hoe waar is het, wat de dichter zingt: Land, in vroegre eeuwen de woonplaats van een roemrijk reuzengeslacht, dat bij al zijn ge breken toch zooveel goeds bezat, waait er nog geest van hunne kracht, van hunne gastvrijheid, waarheidsliefde, eerbied voor godsdienst over uwe tegenwoordige bewoners Is daar nog een stemme bij ons om hen te roemen, of moeten we hen verachten om daar door ons zeiven vrij te pleiten? Is hun geest dan ook van ons land geweken te gelijk met de bosschen, waarin zij hunne mys teriën verrichtten, waarin hunne graven waren? Verrijst weer voor ons oog helden, die den grond hebben gevormd, welken wij bewonen Komt uit uwe lijkbussen, gij, die reusachtige steenen samensleeptet, voor uwe eigene graven Komt tot ons, gij die zóó vast op eene eeu wigheid hooptet, dat ge uzelven den goden offer- det om des te eerder dat geluk te genieten Komt tot ons, en sterkt onze kracht, en leert ons uwe deugden, en leert ons bovenal zóó vast te gelooven als gij, in eene eeuwige gelukzalig heid! Dat uwe ran het kwade gelouterde geesten ons omzweven op deze zelfde plaats, die uw voetstap eens drukte, en dat wij met een blij- moedigen, ernstigen zin rondwandelen, zoolang het ons vergund is op dezen grond, die uw asch bevat. Evenmin als wij in de vroegste bewoners van ons land ons zeiven herkennen, evenmin herken nen wij ons land in hunne woonstedenen even onmogelijk als het ons zijn zoude in der Kelten- land te wonen, even onmogelijk zou het den Kelten zijn in ons land te leven. Denken wij ons voor een oogenblik verplaatst in ons land, zoo als het was eenige eeuwen vóór Christus. De lage ligging veroorzaakt menigvuldige over stroomingen, die een vetachtig slib nalaten, het welk den grond bemest en voedsel geeft aan al die wouden, welke den bodem bijna geheel be dekken. Het Merwede- en Schakerbosch, ook wel Woud zonder genade genoemd, strekt zich uit langs de zeekust. Een gedeelte van dit boseh, thans tusschen Voorhout en Haarlem, is zoo dicht begroeid, dat men van boom op boom kan gaan, zonder den grond te raken. Het Krielerwoud omzoomt geheel die streek, welke Z.W. van 't eiland Flevo gelegen is; ter wijl het Rijkswoud en het woud Wilsda de tegen woordige Betuwe bijna geheel bedekken. Denkt u verder den grond met vele rivieren doorsneden en met ontelbare meren bezaaid en het overige bedekt met poelen en moerassen, welke verpestende dampen uitwasemen, terwijl het zeewater alles overstroomt, wat niet op den naam hooggelegen» aanspraak mag maken. Denk u de Noordzee-eilanden aan het vaste land verbonden en de Zuiderzee als een meer (Flevo). Bevolk in uwe verbeelding de wateren met een menigte grootere en kleinere visschen en watervogelende wouden met tallooze viervoe tige dieren, zooals: wolven, beren, wilde zwij nen en paarden, herten, reeën, elanden, enz. en gij zult een, hoewel oppervlakkig, denkbeeld hebben van den toenmaligen toestand van ons land. Maar reeds al te lang hebben wij ons daarbij opgehouden, reeds al te veel hebben wij de aan dacht onzer lezers op de proef gesteldvervolgen wij ons verhaal. V. Weder begon de avond te vallen, toen Tlialuf ten tweeden male de opene plaats in het Badu- henna-woud bereikte, waar Belisana een onder- aardsch hol tot woonplaats had. Al was dat hol niet in diepe duisternis gedompeld geweest, dan toch zou men daarin niet6 zien, dan een lage houten tafel en rustbank, eenige droge bladeren, die haar tot rustplaats verstrekken, en de hier en daar uitgespreide planten, waaruit zij hare dranken bereidde. Belisanas gestalte was na haar onderhoud met Tlialuf Huno's zoon, nu twee avonden geleden, nog meer gebogen, en hare lange, witte haren hingen in verwarde tressen over haar spookachtig gelaat. Al te diep hadden de zoo onverwacht opgewekte herinneringen haar getroffen, al te ruw was de wonde weder opgere ten, dan dat de sporen daarvan niet meer zicht baai- zouden zijn. Niet ten onrechte zingt de dichter Gedurende de twee verloopen dagen hadden jagende en onbestemde hersenschimmen haar ge folterd, en nu, daar zij meende de zoo lang ge- \v enschte wraak nabij te zijn, beefde zij er voor terug. Zij was maar al te zeker, dat Tlialuf zou wederkomen. Zij wist zeer goed, dat de edelsten van haren volksstam zich somwijlen den goden offerden, om door hunnen dood de wraak dei- goden af te keeren; en al stond het beeld van Huno, den verrader, voor haren geest, toch ge dacht zij hem ook zóó, als zij hem eens bemind had. Haar voornemen stond nu vast; zij wilde Thaluf beproeven; zij wilde zien, of hij de liefde van Nora ten volle verdiende en als dit zoo ware, hare wrake ter zijde stellen. Daar komt Thaluf aangesneld; zij wacht hem reeds; het is het feest der volle maan, maar nog is het middernachtelijk uur, het uur der offerande niet aangebroken. Evenwel is reeds alles voor deze plechtigheid gereed. Daar staat het altaar, bestaande uit eenige hoog op elkander gestapelde steenblokken, die kringsgewijze een zeer grooten steen omsluiten, en op dezen steen is het drooge rijs geschikt, dat in het vreeslijk uur, door het maanlicht beschenen, in rook zal opgaan, Teuta- tus ter eere. ven, en wat zal dan van Thaluj worden ii Eens doorboorde een pijl uit mijne hand het wijfje van een prachtigen arend. De arend ver liet de plaats niet meer, waar zijn wijfje geveld wasnaderde ik hem te dicht, dan vloog hij voor een oogenblik op, maar nauwelijks was ik vertrokken, of hij was weder op dezelfde plaats. Eindelijk vond ik hem daar dood: hij was den hongerdood gestorven. ii Eens trof ik eene hinde in haar snellen loop; de hertebok wachtte op dezelfde plaats een an deren pijl af, die ik uit mijn koker nam. Zoo sprekende was Tlialuf naast Belisana neerge knield; hij had hare hand gegrepen en daardoor haar gelaat ontbloot; die hand was nat, dat ge laat was bedekt met tranen. Het was een treffend schouwspel, die krachtige jongeling om het leven van zijne geliefde smee- kende, en die afgeleefde oude, voor korten tijd nog zoo hard en wraakzuchtig, thans weenende. Het was Belisana niet meer; zij was weder Ihus nelda geworden. Hare tranen ziende, sprong Tlia luf snel als eene gedachte overeind en sprak ii Belisana weent Ja, Belisana weent,» hernam de oude, n want zij gedenkt hoe gelukkig zij had kunnen zijn, indien Huno haar even getrouw was gebleven, als gij thans uwe Nora zijt, en hoemaar neen, verre met deze gedachte; ik heb nu eenmaal ver geven; ik wil volharden tot den einde toe. Kom, help mijik heb in gindsch houtgewas een herte bok verborgen, wij zullen dien samen den goden offeren; en bij het opstijgen van den rook van 't brandoffer zal Belisana bidden voor het heil van Thaluf, Huno's zoon, en voor zijne geliefde." Deze plechtigheid volbracht zijnde, volgde Be lisana rThaluf naar de sponde van Nora en verliet die niet weder voor Nora door hare zorgen geheel hersteld was. Na dezen tijd dwaalde eene oude, gebogene vrouw door het Keltenland van hut tot hut, en waar een ziekbed was, daar was hare plaats, en waar een treurende gevonden werd, sprak zij woorden van troost. Wie was deze vrouw? Velen zagen haar en die haar kenden beminden haar, slechts enkelen wisten haar naam. o let Land van Heusden en Altena, DE LANGSTRAAT EN DE BOMMELERWAARD EEN KLEINE BLIK IN HONDE. Waar eens de zeemeeuw vloog in de eenzaamheid verloren, De roerdomp uit den poel zijn sombren toon deed hooren, De zee haar golvend schuim deed brnischen op het zand Of smoorde in 't wieglend riet, is thansons vaderland. THALUFS LIEFDE. Ach, wat in den diepsten grond Ons beroerd heeft en gewond, Wilde storm en wilde smarte Trilt nog lang in vloed en harte. Belisana, onder uw ruw omkleedsel klopt nog bij wijlen het hart van Ihusnelda, der Kelten bloem Belisana zit, als Druïdesse gekleed, op den uitersten steenrand van dat altaar; en met de armen op de knieën geleund, verbergt zij het aangezicht in hare handen. Beelden uit hare kindsheid dwalen voor haren geest en zij schijnt Thaluj niet te bemerken. Nog altijd houdt zij het gelaat in hare handen verborgen, terwijl Tlia luf haar aldus toespreekt i, Wijze Belisana, de derde nacht is aangebro ken en nog altijd ligt Nora uitgestrekt op. hare stervenssponde, schooner, reiner dan ooit, maar reeds met de doodskleur op de wangen; geknakt is de stengel der lelie, haast gebroken het ge kreukte riet, half ontbladerd de woudbloemzoo gij haar uwe hulp niet verleent^ zal Nora ster Belisana wat is mij het leven, als Nora het niet met me deelt? Als die arend zou ik sterven; als die hertebok zou ook ik den dood zoeken. Dat moet niet zoo zijn. Belisana, het altaar is gereed -. voldoe uw wraak en die der goden, maar red, o red Nora!"

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1887 | | pagina 1