FEUILLETON.
1887
A: o9S.
WOENSDAG 27 JULI.
Nieuw Ned. Panopticum.
TOOK
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1,00,
prijsverhooging.
Advcrtentiën 1G regels 00 et. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- eu Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8
uur.
TWEE OUDE JUFFROUWEN.
Zoo zegt de catalogus. »Twce oude juffrou
wenmompelt ge minachtend en stapt het
groepje voorbij. Doo me liet genoegen en blijf
een poos. Ziet liet er niet kraakzindelijk uit,
dat kamertje drie hoog, rechts, vóór die
meubeltjes en den met matten en vierderlei
kleeden belegden vloer? En ze hebben een kopje
»leut« klaar, waarin misschien wat te veel kol-
fiestroop schuilt, doch dat niettemin voor een
liefhebber een opknappertje is. Hoe natuurlijk
zitten die oudjes daar; ze zien er bedroefd uit
en daar hebben ze reden voor. Veinzen is niet
noodig, daar ze zusters zijn en elkaar van ha
ver tot gort kennen. Voortgekomen uit den zeer
kleinen burgerstand en geboortig in een afge
legen landstadje, leven ze sedert jaren in de
groote stad, door ben Groot-mokum betiteld,
als volslagen vreemdelingen. De zusterhand is
door die omstandigheid versterkt in plaals van
verslapt en ze hebben buiten elkaar niemand
met wien ze omgaan. Haar ecnige uitgang is
dan ook naar elkaar en 't diskoers bestaat uit
voorvallen uit den ouden tijd. Daarin leveu ze
en daarover praten ze. Het lieden heeft voor
hen weinig aantrekkelijks en de genietingen
der wereld kennen ze niet eens van hooren zeg
gen. Hunne mannen genieten een voor hun
stand niet onaardig pensioendaar ze echter
door de oude tantes volmaakt onder den duim
gehouden worden en in huis niets in te bren
gen hebben, zullen we hen ook niet verder las
tig vallen. En dat is gemakkelijk, want bij
mooi weer wandelen ze en bij slecht weer roo-
ken ze zwijgend bun pijpje.
Is Groot-mokum voor de oude juffrouwen één
groot doolhof, waarin ze zich maar zelden wa
gen, in baar buurt zijn zo buitengewoon goed
thuis. Vooral zijn ze sterk op het stuk van
goedkoopo winkels en ge moet niet gelooven
dat ge in haar tegenwoordigheid ooit verbazing
zult wekken door op te snijden over uw goed-
koope gordijnen of vloerkleedjes of eetwaren.
De oudjes schijnen een aparten neus te hebben
die ze op 't spoor brengt van al wat in huise
lijke zaken schandekoop mag lieeten. Op dit
terrein kan geen mokumer haar een vlieg ar-
vangen.
Ze koopen eieren van vier duiten, ltaas van
drie stuivers, boter van een zestbalf echte
natuurboter w. t. v., zooals alle mokumers be
weren te koopen en ze slaan elkaar in de
jacht op goedkoope winkels trouw bij, zoodat
de een b.v. in baar buurt suiker van een vijftb al f
koopt voor de ander, welke dienst door deze
beloond wordt door een inslag van manufac
turen, zóó schandekoop, dat een oningewijde,
d. i. iemand, die niet bij ervaring weet hoe
slecht dergelijk tuig is, van verbazing de handen
ineen slaat.
Als ik deze dingen overdenk en naga hocvele
duizenden stadsmenscken gevoed worden, die
van de voornaamste versterkingsmiddelen, vleesch,
melk en eieren niet noemenswaardig genieten,
het eerste n.l. op enkele tijden bij onsjes inslaan,
het tweede zóó hemelsblauw drinken, dat zelfs
een kalf er zijn neus voor optrekken zou en
bet derde slechts nuttigt, wanneer 't wit dat
eigenaardig groenachtig waas beeft aangenomen,
dat een buitenmenscb terstond aan stinkeieren
doet denken, als ik deze dingen overdenk,
dan verbaas ik me meer over 't groot aantal
gezonden dan over dat der zieken.
Doch laat ons tot de oudjes terugkeeren.
Gezond zijn ze. Slechts zelden maken ze van
den tram gebruik voor hare bezoeken over en
weer. Natuurlijk ontkomen ze de gebreken des
ouderdoms niet en kregen ze wel eens een kneep
in den eenen arm of een getjengel in 't andere
been van 't rimnetiek, weet uwes maar
anders gaat 'tbeel wel. Armoe kennen zeniet.
Uit oude betrekkingen valt tusschentijds haar
nog iets in den schoot, och, in de stad is geen
spijker zoo mager of er is nog eenig vet uit te
zuigen. Ze zijn alleen maar wat »schrimpeljeuzig«
en potten liever haar centjes op dun ze, zooals
zij bet noemen »(e vereten en te verdrinken.
We vinden ze bijeen in de kamer van Keetje.
Zoo heet n 1. de oudste. Bet is de jongste. Deze
leest baar zuster uit een brief voor, door baar
ontvangen. Van tijd tot tijd houdt ze even op,
wisclit zich een traan uit liet oog eu overtuigt
zich van den indruk, die liet gelezeno maakt
op Kee. Deze zit in gebogen houding, met de
handen in den schoot gevouwen, staart de leze
res verschrikt aan en valt bij elke pauze haar
in de rede met eeu hoofdschuddend: »heere,
heere!« De brief behelst de doodstijding barer
jongste zuster, die buiten woonde en van wier
lot ze in den laatsten tijd niets vernomen
hadden.
»En dat het nu zoo met-'r af moet loopenc,
zucht Bet, terwijl ze den brief op tafel legt en
don bril omboog steekt. In haar droefheid ver
geet ze dat 't met haar ook eenmaal zoo afloo-
pen zal. »Och, ik hield in den grond toch zoo
veel van-'r.«
»Nu en ik dan heb ik niet met-'r opge-
tobd, toen zo klein was en de groep kreeg?
Heb ik ze niet op deze armen gedragen en van
een klein mei-je af opgevoed
»Ja, Kee, dat heb je maar dat ze zoo
van ons vervreemd is, zie je, dat spijt me erg.
»Zoo, en wou je mij dat wijten? Je was er
zelf net zoo min geslicht door als ik, toen ze
op haar ouwen dag nog tot een huwelijk kwam.
Ilc wil wel bekennen dat het me voor onze
kinderen erg speet, want ze had een aardig
spaarduitje en ik heb ze dat toen ook gezegd,
dat is waar.
Juist, en dat hadt je niet moeten doen, wan
dat gaf maar haken en oogen en 't leek zoo
inhalig vond ik.
De oudste had een scherp antwoord klaar,
want inhaligheid was een ondeugd, haar ten
echenmale vreemd eu die haar nu dubbel tegen
stond, omdat baar geweten toch niet geheel
zuiver was, doch haar man kwam binnen en
zette zich aan de tafel.
We hebben bericht gekregen dat Klaar over
leden is«, zegt ze.
»Is 't toch waar*, zei hij; vrouw, denk er
dan om datje mijn hoed eens op laat strijken.
»iïoor je nu Bet, zoo is hij nu, gevoel voor
geen oortje. Maar begrijp je dan nu niet dat
je hier bij de eenige nabestaanden toch wel een
ander woordje mag spreken?®
»Do eenige nabestaanden? Klaar bad toch
een man is 'tniet? 't Is te hopen voor hem dat
er een testament bestaat, anders vrees ik dat
jij met je gevoel
»Man, hou toch op, weet je dan niet wat
het zegt een zuster te verliezen. Nu zijn we
maar met ons beidjes meer, Bet.«
Bet, die 't meest aangedaan was, peinst. Ze
ziet een lichtstraal in het duister.
»En als het testament er dan niet is, wat
dan?* waagt ze te zeggen.
s>Wel natuurlijk, dan moet hij opdokken,
zegt zwager.
Nu volgt er zoetjes aan een opsomming der
heerlijkheden, die Klaar had, toen ze in 't huwe
lijksbootje stapte en de zussen zijn niet zóó door
haar gevoel overmand, of ze weten 't gebeele
lijstje samen te stellen. Wanneer 't keteltje leeg
is, zijn ze vol van de erfenis en ge kunt er
zeker van zijn dat op den dag der uitvaart een
appeltje opgeworpen wordt over het testament,
dat inderdaad niet aanwezig i«. De twee oude
tantes, boe smartelijk aangedaan ge ze bier voor
u ziet, zullen zich over hare smart heenzetten
en zonder genade voor den treurende echtge
noot barer zuster, het recht in den arm nemen
om binnen te krijgen, wat ze reeds voor lang
verloren waanden.
In deze eenvoudige schets ligt een wijze les
verscholen, die we niet expresselijk hier behoeven
neer te zetten, en wier niet-naleving een bron
is van eindelooze en jammerlijke familietwisten.
Men bedenke dat het menschelijk hart, dit
arglistig ding, zelfs tot op hooge jaren zijn
kuren behoudt.
Buiteiila.nd.scli Overzicht.
De hertog van Saksen-Ooburg neemt de kroon
van Bulgarije niet aan. Dit mag thans wel als
eene uitgemaakte zaak gelden. Niet dat hij er
voor bedankt heeft, maar bet voorbehoud dat
liusland's toestemming moest vertragen was
reeds dadelijk een toeken dat deze prins de
man niet zou zijn die de kroon van Bulgarije
zou op zich nemen. Men zegt dut een ver
zoek van den prins aan den Keizer van Rus
land om een gehoor niet eens is beantwoord.
De leden der Bulgaarsche deputatie hebben
dan ook zeer teleurgesteld de terugreis naar
hun land aangenomen.
Het is zeer waarschijnljk dat in deze ont-
(UIT HET DUITSCI-I). 9
»Ik wist het wel,« riep Berger triomfantelijk,
»die Lichner is een fatsoenlijke kerel
IV. Spionaor.
Wij voeren den lezer in een nette, eenvoudige
kamer in 't noordoosten der Duitsche hoofdstad.
Geen stofje is er te zien; als spiegels glinsteren
de meubelende vloer is witgeschuurd en schoone,
witte gordijnen zetten aan de kamer iets vriende
lijks bij. Deze netheid spreekt uit het uiterlijk
der jonge bewoonster, die aan een der ramen
met een vaardigheid, welke alleen door oefening
verkregen wordt, ondergoed naait. Van tijd tot
tijd springt ze op om in de aangrenzende keu
ken een oog te houden op 't eenvoudig maal,
doch terstond keert ze tot haren arbeid terug.
Daar wordt geklopt.
De naaister staat op en neemt de voorge-
schoven knip in de hand, zonder die terug te
trekken.
Wie is daar,roept ze.
»Doe open Boterbloem
Verrast ontsluit de jonge vrouw de deur en
laat een man binnen tusschen de 50 en GO jaren,
die vroolijk lachend, baar toeroept:
»Sta je daar niet versteld van me te zien?
Wat oogen zet je op
»Ben jij liet Burggraaf! Ik dacht ge zat nog
in de koelte
j> Daar zou ik ook nog in moeten zitten, in ju
schat, maar wegens mijn goed gedrag hebben
ze me een half j. afgeslagen en nu ben ik
selert vier weken bier. Hoe maakt het je man
de advokaat?
Het gaat liem goed, hij kan elk oogenblik
-
ken. Heeft hij zich geheel uit de zaken terug
getrokken
»Ja, hij is nu opzichter iu een houtloods ginds
aan de straat.
»'k Weet 't al, 'k weet 't al,antwoordde de
bezoeker lachend, »een groote meneer, jawel
Nu ik Loop toch dat hij een mooi zaakje niet
van de hand wjst, vooral wanneer er geen
gevaar aan verbonden is! Je begrijpt me, Bo
terbloem
»Is er wat aan de hand
»Dat zal waar zijn Ik wacht nog tot de
Geldkas los komt, over acht dagen zijn zijn
G jaren om. Ken je de Geldkast
»Noen
Tegenwoordig niet meer. Adolf staat niet
O
meer onder politietoezicht.
»Zooveel te beter schat! Dan kan ik hier
wel wat bergen. Bewaar dit voor me, 't mocht
bj mij eens gevonden worden en me onaange
naamheden brouwen
Hij reikte Boterbloem een saamgebonden bos
instrumenten, een volledig stel inbrekerswerk
tuigen over.
De jonge vrouw bekeek ze aandachtig en vroeg:
»Zijn ze er alle 28
»Wel, wel!« lachte de Burggraaf. Kent gij
die dingen ook reeds? Ja, er ontbreekt geen
stuk. Ik heb ze alle goed geborgen voor ik
ingerekend werd. Ja, ze zijn er alle 28
»Hoelang zijt ge in de koelte geweest?« vroeg
de vrouw.
Vier en halfjaar, vrouwtje! Een lange tijd,
en ik beu oud geworden. Nu, wanneer het thans
gelukt, dan schei ik er uit en ga na Amerika.
Hu, daar is de advokaat!*
De binnentredende was een man van bij de
dertig, van een beschaafd uiterlijk. A'oor hij tot
het gilde der inbrekers was toegetreden, schreef
De begroeting tusschen hem en den Burg
graaf was recht hartelijk.
Jij hebt het goed gehad,zei de laatste lachend,
»nu, daarom heb je ook voor advokaat gestu
deerd, om behoorlijk te kunnen liegen. Je bent
er goed afgekomen, niet één jaar. Maar ik heb
heb liet je gegund en je hebt netjes gedaan met
ons niet te verraden. Doch hoor eens ik heb
een goed zaakje
De Advokaat scheen intusschen weinig trek
in een zaakje te hebben, want hij opperde allerlei
bezwaren en wilde er liefst volstrekt niet van
hooren. Dat ergerde de Burggraaf.
Maak nu geen praatjeszei bij. Wij heb
ben je noodig en ge moet ons helpen. Er is voor
u geen gevaar. Volstrekt g"en gevaar, zeg ik
u en ge deelt mee in den buit. Waarom zou je
ons in den steek laten
»Omdat ik met de politie niets meer te
doen wil hebben.
»Dat zal je ook niet, en al worden wij
allen opgepakt,- dan kan nog niemand u iets
ten laste leggen! Ik zal 't je uitleggen.*
De Burggraaf begon nu fluisterend zijn plan
bloot te leggen. Aan het erf waar de Advokaat
als opzichter werkzaam was, grensde een hoog
smal huis, in welks eerste étage een bank van
leeniug werd gehouden. Daar zou een bezoek
gebracht worden en de inbraak moeten ge
schieden van het erf der houtloods waar plan
ken tegen den muur opgestapeld lagen. De
Advokaat bad du3 alleen te zorgen voor den
toegang tot dit planken beschutsel en de
noodige voorbereidingen tot den inbraak.
H'j verklaarde zich na eenig beraad daartoe
bereid, indien men hem van verdere werk
zaamheden uitsloot.
»Wie zullen er aan deelnemen vroeg hij
daarop.
Uitsluitend fldeele jongens. Behalve ik nog
de Geldkast, BIucher-Karel en de Zondags-
ruiter.
»De laatste heeft zulle werk nooit bij de
Lij is een uitstekende spion. Hij zal bet huis
bespieden. Boterbloem zal de inrichting binnens
huis nagaan. En geldkast maakt de sleutels!*
Heb je reeds afdrukken?*
Ja, van de huisdeur en van den ingang tot
de pandjesverdieping.
Waarom gaat go niet door de deur, als ge
den sleutel hebt? Waarom wilt ge dan door
den zijmuur inbreken
Omdat het gemakkelijker is. De deur van
de eerste verdieping, die naar de pandkamer
voert, is van ijzer niet alleen, maar is dubbel
en van binnen met twee grendels gesloten. Om
daar in te komen behoeven we te veel tijd.
Zijn we er echter in door den muur, dan heb
ben we do grendels slechts terug te schuiven
en hebben alzoo den weg vrij door d) deuren
den eersten iugaug. De Majoorsche heeft dat
alles nauwkeurig opgenomen. Maar laat ik nu
met Boterbloempje afspreken, wat ze te doeii
beeft.
De Burggraaf legde baar de zaak duidelijk
uit en raadde baar reeds den volgenden dag
met de bespieding een aanvang te nemen.
Hut jonge vrouwtje naaide voor een groot
magazijn ondergoed en verdiende daarmee een
deel in de kosten der huishouding. Zij was in
't bezit van groote stukken linnen en een dezer
bracht zij den volgenden morgen naar het pandjes
huis om het te beleenen en alzoo in de gele
genheid te zijn de inrichting te bezichtigen.
Zij klaagde tegen den pandjesbaas dat haar
man ziek was en niets kon verdienen en deze,
zoowel als zijn vrouw hadden medelijden met
haar en terwijl de beleening geadministreerd
werd hielden ze een praatje met Boterbloem,
die ondertusschen trachtte de lokaliteit in haar
geheugen te prenten. Zij nam de plaatsing der
ramen en deuren op, benevens die der meube
len, natuurlijk geheel zonder erg en achter den
zakdoek, waarmee ze hare gehuichelde tranen
wegwischte.
a r O
»'t Is waar, dat kan ook niet. Toen de ad-
vokaat bij u kwam, zat Geldkast reeds in de
schaduw, 't Is een flinke kerel, goed voor 't werk.
Zeg eens Boterbloem, komt de politie nog hier?«
1 iii ait r t
O O
1 1 Tl llll" 1 f\
Wordt vervolgd.