fan neusaei
ft
lip
BfiÉi
FEUILLETON.
Uit liet dagboek van een Politiebeambte.
ZOMER AVOND KOUT.
ZATERDAG 30 JULI.
1887.
LlvIJ
ill
Uitgever: L. J. YEEEMAH, Heugden.
«M, 599
VOOR
I •-!
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 8 maanden f 1,00, Franco per post zonder
prijsverhooging.
Advertentiën 1G regels GO ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentien worden tot Dinsdag- en ATïjdagmorgen ingewacht. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Men behoeft niet ver te gaan om de heer
lijkheid van den zomer te zien, geen schat van
geld uit te geven om de wonderen der natuur
op te zoeken, geen vermoeienissen te doorstaan
om de grootschheid der schepping te bewon
deren. Wij hebben ze steeds voor oogen en
staan er midden in. Dat we dit in den re^el
zoo zelden opmerken, komt doordat we onattent
worden voor 't geen zich elk jaar opnieuw voor
onze oogen vertoont, zooals we dat ook worden
voor eene gravure aan onzen wand, een meubel
stuk in onze kamer. Gewoonte maakt blind.
De zomer is schoon, ook in ons land, ook
in de vlakten. Ziet, daar is een graanakker,
omzoomd door groene weiden. Een der schoonste
tafereelen door de natuur voor onze oogen uit
gespreid. We laten het voordeel, waarop de
landman hoopt, buiten rekening, een mensch
moet niet altijd een rekenmachine zijn. We
genieten den aanblik van het schoone, omdat
het schoon is.
Een korenveld levert een prachtig gezicht in
den zomer. Wanneer de wind er over gaat,
schijnt het alsof een groote groene slang zicdi
heen en weer beweegt. Of buigen zich de halmen
voor den Schepper, wiens adem over de aren
blaast? Die halmen ziet hoe slank en teer
ze zijn, weerstaan zelfs den harden wind
zoo goed als de dennen in 't bosch. Hunne
teerheid is juist hunne sterkte. Zij hebben ge
leerd te buigen en dat redt hen van den
ondergang.
Een graankorrel behoort tot de wonderen der
schepping, waarop we geen acht slaan, omdat
we er te zeer mee vertrouwd zijn. Hebt ge hem
ooit nauwkeurig beschouwd? Daar ligt het
kleine ding in uwe hand, in zijn bruingeel
kleedje, schijnbaar dor en dood. Maakt het open
en ge vindt er meel in, niets anders. Snijdt en
drukt het kleine witte lichaampje, legt het onder
een vergrootglas zoo ge wilt, ge zult niets bij
zonders ontdekken. Doch neemt een korrel en
steekt het in de aarde. Na een paar weken
boort zich een bruin spitsje door den harden
grond en na een poos is daaruit een groen
plantje geworden, eenen vinger lang.
Naast het eene blaadje komt een tweede te
voorschijn en te zamen schieten ze langzaam
naar boven. Daar tusschen verheft zich latei-
de stengel, die aan zijn top de kunstig ge
bouwde aar draagt, waaraan zich in kleine
huisjes de graankorrels vormen, eerst groen
en week, later door de zomerhitte bruin en hard,
volkomen gelijk aan het in de aarde gestoken
korreltje. Dit was dus niet werkelijk dood. Er
was leven in, maar niet zichtbaar, niet tast
baar. Thans echter is het dood. Wat het bevatte
heeft tot levensonderhoud van de jonge plant
gediend. Uit den dood tot het leven, dat pre
dikt de heele natuur.
Wat er met de korrels van onzen golvenden
graanakker geschied is, weten we. lloe dat ge
schiedt, weten we niet, dat weet niemand. Elke
graankorrel, die ontkiemt en opschiet, is een won
derwerk des Eeuwigen. Maar het moet in de
aarde. Het vochtige bed van den akker, zonne
stralen, regen- en dauwdroppels behooren er bij
om het tot zichtbaar leven op te wekken.
Zoo'n zaadkorrel is iedere daad, ieder werk dat
we verrichten, ieder woord dat we spreken. Ge
richt een woord van waarschuwing tot een ander,
tot uw kind, een woord uit het hart, doch een
voudig en zonder omhaal. Straks is het vervlogen
meer aan. Het schijnt gestorven. Toch is er leven
in. 't Is in een hart gevallen en daarin schiet het
wortel en brengt het voort goede gedachten, lof
felijke daden, misschien later het geluk van een
menschenleven.
Ge kent het zaaien onder tranen? Ieder, die
zich rekenschap geeft van zijn doen, kent het
»vergeefsch«. Dood en begraven schijnen dikwijls
de zaden, die we in woord en daad zaaien. »'t Is
eigenlijk jammer van de moeite«, zeggen we ver
drietig. Toch zaaien, mijn vrienden. Alles wat
dood en onvruchtbaar schijnt, is dat niet altijd,
ziet het aan onzen akker, en geeft dikwerf hon
derdvoudige vrucht. Nimmer vertwijfelen, iedere
rijpe graankorrel geeft te zijner tijd vrucht, ook
al is dan de zaaier wellicht reeds ven zijn arbeid
ontheven.
Onze zaden. Ze nemen een kapitaal van moeite
en arbeid met zich in de aarde. Menige zweet
droppel van den vlijtige is op den akker gevallen.
Niet alle korrels zijn opgekomen. Niet alle jonge
planten zijn tot halmen ontwikkeld. Onder de
groene aren bevinden zich reeds witte, die hoog
boven de andere uitsteken. Zij zijn ijl. Aan de
wortels knaagt een worm, daarom zijn ze voor
hun tijd rijp. Zoo verheft zich onder de mensch en
dikwijls een, zonder daartoe door innerlijk gehalte
gerechtigd te zijn, leeg van hoofd, doch hoogmoe
dig zich verheffende boven 't gros. Aan zijn hart
knaagt een worm, doch hij ziet over alles heen en
let alleen op zijn grootte. Straks wanneer de tijd
van den oogst nadert, zal hij reeds ter aarde ge
vallen zijn en als onnut worden weggesmeten.
Gelijk de landman zijn akker met zorg bear
beidt en reinigt, zoo heeft ieder mensch toe te zien
op het veld zijner werkzaamheid. Dat dit soms
zeer beperkt is en nauwlijks der vermelding waar
dig, doet niet te zake. Al geven we ons niet uit
voor zaaiers, die uitgaan om te zaaien, we doen
het desniettemin allen. En 't geen we zaaien wast
op. Goed zaad een goeden oogst, slecht zaad
een karigen oogst. Onkruid zal er intusschen steeds
O O
bij zijn. Doch waar niets dan onkruid wast, moet
het gezaaid ziju. En toch verwondert menigeen
zich nog, dat zijn akker hem zooveel onbruikbaar
zaad oplevert
Wat de mensch zaait, dat zal hij oogsten, leert
ons het graanveld. Dat leert ook de geschiedenis
der menschheid in lessen zoo welsprekend, dat er
duidelijk uit blijkt hoe het keurslijf der beschaving
het menschdom niet kan onttrekken aan den na
tuurlijken loop der dingen. Op de tijdstippen waar
op de menschheid storm oogstte, kan men zeker
zijn een periode als voorbereiding te vinden,waarin
wind gezaaid is.
Doch aan iets zóó droevigs denkt men niet
wanneer men op een schoonen zomeravond langs
een veld rijpend koren wandelt. Dan spreekt het
ruischende graanveld niet van vernietiging, maar
van leven en bazuint den lof uit van onze dik
wijls geminachte vaderlandsche kleigronden, die,
wat ook op hun oppervlakte verandert en ver
keert, steeds een goudmijn blijven, rijker en wel
dadiger dan de mijnen van Peru.
Buitenland.
BELGIE.
In de Kamer heeft de heer Tack de Regee
ring geïnterpelleerd over de redevoering van
generaal Vandersmissen bij de laatste revue
over de troepen. Hij vroeg inlichtingen waar
uit hij de overtuiging zou kunnen erlangen dat
noch de waardigheid, noch het gezag der Ka
mer zijn aangerand.
De Minister van Oorlog verklaarde, dat dit
laatste ook zijn overtuiging is. De generaal Van
dersmissen heeft leedwezen te kennen gegeven
en verwachtingen geuit, zonder te bedenken
dat de plaats en het oogenblik slecht gekozen
waren. De Minister heeft dit den generaal on
der het oog gebracht en hij (Minister) houdt
zich overtuigd, dat zulk een geval niet meer
zal voorkomen.
o
Uit Gent wordt aan de »Amst.« geschreven
dat de Belgische Minister van 't postwezen, even
als zijn voorganger, de heer Obrie, volstrekt niet
ongenegen is aan de wenschen tegemoet te ko
men tot verlaging van port tusschen België en
Nederland.
Bij adres van 13 Mei j.l. n.l. wendde de
»Snellaertskring« te Gent zich tot de Kamer
van Volksvertegenwoordigers met het verzoek,
dat zij bij den Minister van het postwezen zou
aandringen op verlaging van het port voor druk
werken tusschen de beide Nederlanden. Namens
den Minister kwam bericht: »dat het Belgisch
bestuur genegen is om die tariefverlaging te
verleenen. Daaromtrent worden tusschen de beide
landen onderhandelingen voortgezet, waarvan de
uitslag u later zal medegedeeld worden.
»Werd nu van Noord-Nederlandsche zijde bij
den nieuwen Minister van waterstaat op nieuw
aangedrongen, dan misschien ware die voor de
bevordering van het letterkundig verkeer tus
schen Noord en Zuid noodzakelijke hervorming
allicht te verwezenlijkenaldus besluit de cor
respondent zijn schrijven.
o
De rechterzijde der Kamer van Vertegenwoor
digers hield eene bijeenkomst, waarin besloten
werd, zich te verzetten tegen het in behandeling
(UIT HET DUITSCH). 10
Na ongeveer acht dagen keerde Boterbloem
o o
terug om het beleende stuk weer te lossen. Zij
trof thans mijnheer aan met een jong meisje en
door behendig vorschen kwam ze te weten dut
dit een nichtje van het kinderlooze echtpaar was.
Er werd toen ook om de meid geroepen en zoo
merkte Boterbloem ook het bestaan dezer per
soon op, benevens de ligging der keuken.
Zij keerde in de volgende weken nog twee
maal terug, ten einde een mantel te beleenen
en weder te lossen. Daarna bleef ze weg, om
dat ze alles wist hetgeen noodig was en niet
door druk bezoek argwaan wilde wekken. Tot
den dag, voor de inbraak aangewezen, duurde
nog eenige weken, tijd genoeg om haar per
soon in de bank van leening geheel te doen
vergeten.
Het resultaat harer waarnemingen was het
volgende
Van den corridor op de eerste verdieping
voerde een deur naar de kamers waar de pan
den bewaard en kantoor gehouden werd en deze
ingang was met een dubbele ijzeren deur ge
sloten. Naast het kantoor was een kamer, van
den korridor door een deur te bereiken. In deze
sliep 's nachfs het nichtje, in de daarnaast ge
legen kamer het echtpaar en in de keuken daar
nevens de meid. Tusschen het kantoor en de
kamer van 't nichtje was een gewone deur. Een
gewichtige vraag nu was deze: Werd deze deur
des nachts gesloten? Bleef zij n.l. open dan
moest de zich daarin bevindende zonder twijfel
de inbrekers hoeren en werd het werk buiten
gewoon moeilijk.
Doch Boterbloem wist zich te helpen. Bij
Jjuar laatste bezoek, toen alleen het nichtje haar
»Wat vind ik het hier koud! Deze kamer
heeft zeker een buitenmuur
»Ja, de wand daar!«
Dan hebt gij het 's nachts ook wel koud in
uw kamer
»Wel neen,« antwoordde lachend het meisje,
»daar kunnen we wel wat tegen doen. De deuren
blijven gesloten, niet alleen overdag maar vooral
in den nacht, ik zou ook te bang zijn om met
open deur te slapen
De Zondagsruiter was vroeger beeldhouwers
leerling geweest, had zijn meester bestolen, en
was, na geheel tot misdaad vervallen te zijn,
een gewone dief geworden. Bekend was echter
zijn buitengewone listigheid en om deze eigen
schap had de Burggraaf hem tot spion bestemd.
Schuin tegenover de woning, waarin de bank
van leening gehouden werd, bevond zich een
kroeg, zeer primitief ingericht en zonder loop.
Hier kwam nu dag aan dag een werkeloos
ambachtsmandie de koorts had en zoo dicht
mogelijk bij de kachel kroop. Uit medelijden
en ook om zijn zaak niet te benadeelen,duldde de
kroeghouder hem,hoewel hij een eenzelvig mensch
was, die zich nooit met andere gasten iuliet en
steeds uit het raam of onverschillig voor zich
heen blikte. Deze stille man was echter nie
mand anders dan de Zondagsiuiter, die van hier
uit de liedendie aan den overkant woonden,
bestudeerde, hunne tijdsindeeling en levenswijze
naging en 's avonds, ja tot diep in den nacht
zijne beschouwingen op de straat voortzette.
Het parterre van het huis leverde geen zwa
righeden op. Hier en in den kelder werd een
bierhuis gedrevener heerschte tot 's avonds
8 uur groote drukte, doch na dit uur werd de
zaak gesloten en door alle werklui verlaten.
Na grondig onderzoek kwam hij te weten dat
's nachts werkelijk niemand ter bewaking noch
in don kelder noch in 't kantoor achterbleef.
Het pandhuis gaf hem ook niet vtiel moeite.
Hier gingen overdag tal van mcnschen in en
uit, maar keerde stipt te 10 uur in huis terug.
Ging hijwat intusschen zelden gebeurde, met
vrouw en nichtje uit, zoo kwamen ze toch voor
11 uur weer terug en op zijn laatst 12 uur
waren op de eerste verdieping alle lichten uit
gedoofd.
Veel moeite had de spion echter met de tweede
verdieping. Hier woonden twee eerzame, oude
dames, zusters, welke nooit uitgingen, doch een
kamer verhuurden aan een jong mensch, die
geen vasten tijd van thuis komen kende. Men
kon hem op alle uren van den nacht thuis
wachten, ja, 't gebeurde niet zelden dat hij, na
middernacht binnentredende, een poos daarna
zijn woning weer verliet om een naburige res
tauratie op te zoeken. Alleen hij was in 't ge-
heele gebouw te vreezen voor de inbraak. Intus
schen had des spions geduld ook hier succes,
daar hij al spoedig tot de wetenschap kwam dat
de grootste onregelmatigheid in 't thuiskomen
slechts heerschte in de eerste dagen der maand
en hoe verder men de maand inkwam, hoe rus
tiger het jonge mensch werd, terwijl hij in het
laatste derde deel geheel niet uitging.
Geldkast was uit het tuchthuis ontslagen. Hij
had terstond werk gekregen hij was metaal
draaier van een vereeniging, die zich het lot
van ontslagen gevangenen aantrok. Niemand
O
zou in den bejaarden man, die er zoo bedrukt
uitzag en die zoo vlijtig werkte, het hoofd eener
inbrekersbende vermoed hebben. Geldkast had
uit het tuchthuis eenige spaarcenten meegebracht,
die nu als bron dienden, waaruit de bedrijfkos-
ten voor de onderneming betaald werden. Hij
was een zeer bedreven slotenmaker en een spe
cialiteit in het namaken van sleutels. Dit vak
is voor de inbrekers aanmerkelijk vergemakke
lijkt nu in alle winkels van ijzerwaren sleutels
bij getalen te koop zijn, die gemakkelijk pas
klaar te maken zijn. Buitendien komt het hun
zeer te stade, dat in de steden voor huizen,
kamers en meubelen slechts enkele modellen
i <ii i
één en denzelfden sleutel alle kamers in 't zelfde
huis openen kan, ja, dat deze ook past op de
sloten van de kamers der buren. Dit is echter
gemakkelijk te verklaren als men weet dat deze
sloten en sleutels fabriekmatig naar 't zelfde
model bij honderdduizenden vervaardigd wor
den en tal van meubelfabrikanten en huisbazen
van dezelfde fabriek nemen. Het is derhalve
geen wonder dat men met den sleutel van
eenig in zijn huis zich bevindend meubelstuk,
honderden van andere meubels bij vreemden en
bekenden, in alle deelen der stad, met gemak
openen kan.
Zoo kon dan »Geldkast« reeds in den derden
nacht-, nadat hij aan den huissleutel begonnen
was, uitgaan om hem te passen. Tegen mid
dernacht verliet hij zijne woning en te 1 uur
stak hij dit instrument, zorgvuldig met olie be
streken, in de huisdeur. Hij paste voortreffelijk.
Geldkast opende het huis, keek het slot goed
na, probeerde of het gemakkelijk heen en weer
draaide en sloot zorgvuldig, waarna hij zich
huiswaarts begaf.
Hij meende intusschen niet voorzichtig ge
noeg te kunnen zijn en begaf er zich den vol
genden nacht nogmaals heen. De huisdeur ge
opend hebbende, trad hij binnen, nam in was
afdrukken van de sleutelgaten der beide deuren
op de eerste verdieping en vervaardigde daar
naar nog een tweetal sleutels.
De »Advocaat« had in zijn houtmagazijn zon
der opzien te wekken, in den loop der weken
de planken zoo laten opstapelen, dat men er
bij wijze van trap gemakkelijk op en afloopen
kon en den muur bereiken van het pandjeshuis.
Het voornaamste punt was nu de plaats uit te
kiezen, waar de muur doorgebroken moest wor
den, opdat men niet, binnen gekomen, een hin
derpaal, b. v. een tegen den muur staand meu
belstuk, in den weg kreeg. Dat was hoogst
moeilijk en toch werd deze zwarigheid glansrijk
overwonnen.
(Wordt vervoIcrcl-V
n
en <k
als het kaf voor den wind en ge denkt er niet