Onze zindelijkheid.
FEUILLETON.
Geen Vertro
M 610.
WOENSDAG 7 SEPTEMBER.
1887.
Uitgever: U. J. VEERMAH, Heusden.
voor
Dit blad rerschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs; per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs-
verhooging.
tot
Advertentien 16 regels GO ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken
Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
0
Als een vreemdeling op een der laatste da
gen van de week, Vrijdag of Zaterdag b. v.,
door de straten van eene stad loopt en hij ziet
daar huis aan huis de vrouwen of dienstboden
bezig een ontelbaar aantal emmers water over
de straat te storten en hij kijkt dan in de hui
zen, vooral in die van den kleinen burger, dan
moet hij een hoogen dunk krijgen van de Hol
land sche zindelijkheid, want er wordt geschrobd
en geboend alsof in geen jaar de straat of vloer
met een bezem in aanraking is geweest. Waar
men ook zuinig op mag wezen, op water is
men het zeker niet, en men zal liever al de
pompen van de stad droog pompen, voor men
zich de liefhebberij laat ontnemen de straat te
schrobben. Dit punt, het schrobben van de straat
namelijk, staat even goed op de agenda van het
huishouden als b. v. het houden van een be
paald uur voor ontbijt of middagmaal.
Nu steekt daar natuurlijk op zich zelf niets
kwaads in, maar toch denken wij wel eens bij
ons zelf: »Als gij, die daar zoo'n zond vloed
van water gebruikt voor een stukje straat van
een paar meter in het vierkant, eens een klein
beetje van dat water afzonderdet voor uw eigen
lichaam, dan zoudt gij nog veel beter doen.«
Het gaat wel niet zoover bij ons als op som
mige andere plaatsen, waar het een satirieker
eens de ondeugende opmerking ontlokte: »het
is opmerkelijk dat ze de smerigste vrouwen hier
schoonmaaksters noemen«, maar dat het plas
sen van een groote massa water niet altijd een
waarborg is voor zindelijkheid, dat weten wij
allen heel goed, dat kunnen wij ten minste we
ten, als wij de oogen maar open doen.
Te vergeefs zoeken wij hier in verreweg de
meeste plaatsen naar de gelegenheid tot het
nemen van een badheeft men er thuis de ge
legenheid niet toe, buitenshuis nog veel min
der. De grootere plaatsen zijn dienaangaande
zeer bevoorrecht, al is het dan ook nog niet
sedert langen tijd.
De oude volken, Grieken en Romeinen, ook
onze voorouders, de Germanen, zorgden beter
voor de reinheid van het lichaam dan wij.
Openbare badinrichtingen behoorden bij hen tot
die instellingen, die nergens mochten gemist
worden. Het klimaat in de zuidelijke deelen van
Europa werkte natuurlijk mede dat men aan
baden meer behoefte had. Maar ook in de meer
noordelijke deelen werd veel van het bad ge
bruik gemaakt. Het Christendom, toen het zijn
intocht in Midden-Europa hield, was niet be
vorderlijk aan het gebruik van wasschen en
baden. Langdurige en geweldige onderdrukking
had in het Christendom eene richting in het leven
geroepen, die alles, wat op het lichaam betrek
king had, als ijdel deed beschouwen en alleen het
oog op het geestelijk deel had gericht. De kruis
tochten brachten hierin verandering en de badin
richtingen, die men in het Oosten overal had aan
getroffen, werden weer algemeener. In de steden
werden zoogenaamde badstoven opgericht, waar
men ook geschoren werd en waar het publiek des
Zaterdagsavonds heen ging om een bad te nemen.
Toen echter die badstoven middelpunten van on
zedelijkheid werden, kwamen ze in verval. De
geestelijkheid verbood, en terecht, het bezoek aan
die inrichtingen. Nog leeft in verscheidene plaat
sen van Duitschland de herinnering voort aan de
badstoof, daar een barbierswoning nog dikwijls
badstube genoemd wordt.
Badinrichtingen werden hoe langer hoe zeldza
mer in de zestiende en zeventiende eeuw. Het is
een opmerkelijk verschijnsel, dat aan het Fran-
sche hof, hetwelk in dien tijd het voorbeeld heette
van beschaving voor geheel Europa, eene verre
gaande onreinheid heerschte, eene onreinheid,
waarvan wij ons nauwelijks een denkbeeld kun
nen maken. Het scheen in den letterlijken zin
van het woord of men bang was voor water. Al
die aanzienlijke lieden, met lint en kanten en veê-
ren behangen, gekleed in kleederen met goud- en
zilverdraad doorweven, waschten zich niet. Hoe
bet mogelijk was in zoo'n kring te verblijven,
zonder den neus dicht te knijpen, is haast onbe
grijpelijk. Nu is het waar, allen verkeerden in
hetzelfde geval, en de geuren, die men zelf mee
draagt, bemerkt men bij een ander niet. Om ten
minste nog iets of wat die geuren te neutralisee
ren, bediende men zich van allerlei reukwatertjes.
Door den sterken geur der parfumerieën, zocht
men de lucht, die men zelf van zich afgaf, te over-
heerschen.
In zijn werk over de zorg voor het toilet, ver
haalt de heer Franklin het volgende omtrent de
regelen van de wellevendheid omtrent het einde
van de zeventiende eeuw.
»Om zich te wasschen moet men een weinig
watten doopen in geparfumeerden alcohol en dat
zachtjes over het gezicht strijken, maar men moet
zich nooit van water bedienen, omdat water de
gelaatskleur bederft en het vel doet openrijten.
Van de wasschingen van andere gedeelten van
het lichaam was in het geheel geen sprake. Frank
lin vertelt over het poederen, dat onder Lode-
wijlc XIV en zijn opvolger zeer in de mode was,
staaltjes, die ongelooflijk zouden heeten, wanneer
hij de bewijzen er niet tevens bijvoegde. De groote
pruiken, die de heeren in dien tijd droegen, ook
bij ons te lande, werden met een poeder bestrooid,
dat uit het fijnste tarwemeel bestond. Eene min
of meer wilde beweging van het hoofd hulde
den drager in een wolk van stof. De vrouwen
droegen dat poeder ook. Een natuurlijk gevolg
was dan ook dat zij het hoofd niet konden
reinigen of wasschen. Wat daar nu weer de
gevolgen van waren, is niet moeilijk te raden.
Het is genoeg als wij vermelden dat de nagels
in het haar te zetten eene aristocratische bewe
ging was geworden en dat tot het toilet lange,
aan het eind haakvormig gebogen spelden be
hoorden.
Die onsmakelijke mode is verdwenen en wat
er ook terug moge komen, zij zeker niet. Te
zeer is men tegenwoordig overtuigd geworden,
dat zindelijkheid eene eerste voorwaarde voor
gezondheid is, dan dat men tot dien poel van
onreinheid zou terugkeeren. Evenwel is het nog
geene volksovertuiging geworden. Versche lucht
in huis en water aan het lichaam, zijn voor
zeer velen nog een gruwel, en als het niet was
dat men zich schaamde met ongewasschen ge
laat en onreine handen zich te vertoonen, dan
zouden wij nog wat anders beleven.
De openbare meening is voor de zindelijkheid
gewonnen en verfoeit de onreinheid en dat is
reeds eene groote schrede vooruit. Ontwikkelde
lieden, die veel met de volksklasse in aanraking
komen, kunnen veel doen om gevoel voor zin
delijkheid, het heilzame van de reinheid op te
wekken. Mochten wij het nog eens beleven, dat
er geen plaats was zoo klein in ons heele vader
land of het had eene badinrichting, waar men
zich kosteloos, of ten minste voor weiniggeld,
kon baden. Dan zou de vreemdeling zjrffniet
meer de smalende aanmerking durvei/ veroor
loven, dat de Hollander stipt is op de reinheid
van zijn straat en van zijn huis, maar dat hij
watervrees lijdt, waar het zijn lichaam geldt.
Buitenlandscli Overzicht.
In de grootepolitiek heeft zich weer plot
seling eene wending voorgedaan, die, wij zeg
gen niet door niemand voorzien, maar toch
zeer verrassend is voor velen en op nieuw be
wijst hoe het lot van Europa eigenlijk in han
den van twee keizers berust. Terwijl men in
den laatsten tijd slechts hoorde van eene vijan
dige stemming tusschen Rusland en Duitsch
land, van een Fransch-Russiseh verbond enz.
verneemt men nu plotseling, dat de keizer van
Rusland, die thans bij zijnen schoonvader, den
koning van Denemarken vertoeft, met den kei
zer van Duitschland aanstaande Zaterdag eene
bijeenkomst te Stettin zal hebben en dat deze door
Bismarck en Giers zal worden bijgewoond. Vooraf
zal de Oostenrijksche minister van buitenlandsche
zaken met Bismarck een onderhoud hebben te
Wilhelmsruhe.
Wanneer wij nu alle tijdingen samenvatten,
meenen wij gerust deze gevolgtrekking te mogen
makenRusland zal met den steun van Duitsch
land aan het bewind van den vorst van Bulgarije
een eind maken, des noods door geweld van wa
penen. De hulp van Bismarck zal daarin bestaan,
dat hij er voor zorgt dat Rusland niet door Oos
tenrijk worde bemoeilijkt. Welken prijs Bismarck
bedongen heeft en of bij dit hooge politieke spel
de Czar of Bismarck het kind van de rekening
zal zijn, dit moet de toekomst leeren.
Wij duchten evenwel voor Europa niets goeds
uit deze politieke samenzwering zouden wij
bijna zeggen. Het kan toch niet uitblijven of ern
stige gevaren voor den algemeenen vrede moeten
er uit ontstaan.
Naar de particuliere informaties van de Times*
is de bittere haat van den Czar tegen vorst Fer
dinand nog grooter dan tegen »den Battenber-
G O L O R A I M U N D.
(9
Zij wilde haar ouders het lieflijk kind toonen;
ze wilde weder een lente zien op de vaderland-
sche bergenen Alexander, die er eveneens naar
verlangde een zomer door te brengen in de lieve,
aangename vrijheid en ongedwongenheid, welke
men te Schlettendorf genoot, had tot den herfst
verlof gekregen. De graaf en Marie ontvingen
hen met open armen en teedere vreugde. Het
kleinkind, het schoonste geschenk dat Paula
meebracht, vulde het hart van den graaf met
trots en hoop, cn Marie was, gelijk Paula ver
zekerde, het liefste, jongste grootmoedertje, dat
men kon zien. Het was op een heerlijken Juni
avond, dat de gravin een wandeling maakte
door het park en de aangrenzende velden, die
langs de helling van den berg in het dal af
daalden. De graaf en Alexander waren uitge
reden en Paula zat bij haar kind, dat uitge
kleed en naar bed gebracht moest worden. Marie
was alleen en de stilte om haar heen in veld
en beemd deed haar goed. Haar hart was niet
vroolijk, maar het was stil en rustig, en zij be
zat een vrede, die overeenstemde met de natuur,
die haar omgaf. Langdurig berouw en deemoe
dig gedragen leed maakten haar wel is waar
niet schuldeloos, maar zij louterden heur hart
en gaven haar het bewustzijn van de verge
vende liefde Gods. Marie had het park door-
schreden en wandelde door de groenende koren
akkers, toen ze een boerenknaap ontwaarde, die
langs het smalle landpad haastig nadertrad. De
knaap scheen haastig en verlegen; want hij zag
tusschenbeide wantrouwig om en verhaastte zijne
bij Marie tredend, met zachte stem, hoewel op
wijden afstand niemand te zien was, »ik moet
dezen brief aan uwe genade geven, maar alleen
aan u, gansch alleen, opdat geen mensch er bij
is als u hem leest, zegt de vreemde heer, die
bij ons in den molen is. Ik zou twaalf kreuzer
krijgen als ik 't slim aanlei. Niet waar, uwe
genade zal wel getuigen dat u gansch alleen
waart
Marie stak werktuigelijk de hand uit naar den
brief; doodsangst daalde in haar hart, en de
eerste blik op die fijne schrijfletters overtuigden
haar, hoewel ze in lang niet gezien had, dat
haar vrees geen dwaasheid geweest was. Zij
scheurde haastig het dunne blad open en haar
oog vloog over de weinige regels die het inhield.
»Het is goed,« zeide zij met doffe stem, »zeg
dat aan den heer,« en ze wilde gaan.
»Dat heb ik al gezegd,antwoordde de jongen,
»als de genadige gravin iemand kan helpen,
doet ze het zeker, hoewel de heer er niet arm
uitziet.
Marie knikte zwijgend en ging ach, hoe
veranderd! Waarheen was de vreugde gevlucht,
de moeilijk veroverde, die als een vluchtige, late
zonnestraal haar hart een oogenblik verlicht
had? Zij ging vol van gedachten en bange
zorgende brief was van Kielsky en bevatte
slechts weinig woorden
»Ik heb u noodig« schreef hij, »ik heb
me in den molen verborgen onder een vreemde
naam. Alles staat op het spel, misschien
mijn hoofd. Kom morgen vroeg te vier uur
in het park in de dennenlaan, waar ik u
wacht. Maar laat me niet wachten, anders
zou ik u moeten komen opzoeken.
Kielsky.
Dat waren de woorden, die Marie's wangen
verbleeken, hare knieën knikken deden. Wat
had hij gedaan, wat kon hij van haar willen?
Was hij dan zoo diep gezonken, dat hij vluch
ten moest als een vogelvrijverklaarde, dat zijn
leven verbeurd was, dat leven, waaraan eens
beelden van liefde, van geloof en vertrouwen,
en Marie weende heete tranen als voor dertien
jaar, toen liefde en geluk en jeugdelijke hoop
in den nacht verzonken. Ze sloop langzaam
langs zijwegen naar het slot terug; zij was bang
iemand te ontmoeten, die haar angst en jammer
in heure oogen zou kunnen lezen, en wat, ach
wat zou ze zeggen? In haar kamer gekomen,
schelde zij haar kamenier, om zich te laten ont-
kleeden, en verlangde naar bed.
»Mijn God,« zei het meisje beangst, »uwe
genade is toch niet ziek? U beeft als van koorts
koude en 't is buiten toch drukkend warm.«
»Ik weet niet,« antwoordde Marie, en zij
trilde werkelijk over alle leden, »ik voel me niet
wel en mijn hoofd doet me zeer. Zeg dat aan
den graaf, als hij thuis komt, en verzoek, dat
men mij alleen laat; morgen zal het wel over
zijn.*
Het meisje beloofde het, en Marie bleef alleen;
maar ze sliep niet; ze zat overeind in bed en
wrong de handenze verborg het hoofd, waarin
duizend verwarde gedachten woelden, in het
kussen, en schrikte weder op bij het minste ge-
ruisch. O, en de uren wilden niet voorbijgaan;
de zon was nauwelijks onder en Marie wachtte
vol kwellend ongeduld op het nieuwe morgen
rood. En wankelde dan werkelijk het gebouw
van haar geluk en haar eer Zij rildezij voelde
dat het einde naderde, maar hoe?! O, deze
nacht was de verschrikkelijkste in haar leven,
vol pijn en namelooze onzekerheid. Maar ein
delijk ging de zon op over de bergen, lachend en
schoon, en wierp haar stralen over het tooisel,
dat de dauw gedurende den nacht over berg
en dal, over bloesem en blad had uitgestrooid.
Ook in Marie's arme, dofgeweende oogen viel
de lichtende straal, zoodat ze verblind de hand
er voor hield. O, zonnestraal, ga heen, dat is
geen dauw, waarin ge u zoo gaarne spiegelt,
dat zijn tranen, bittere droppels uit de diepte
van een hart geweld, en daarin spiegelt zich de
smart van een geheel menschenleven.
de glazen deuren van het salon, waardoor men
in den bloemtuin en van daar in het park kwam.
Hier was het nog doodstil, geen menschelijk
wezen vertoonde zich, maar de zangers van het
woud waren wakker en zongen vroolijk uit dui
zend keeltjes, als wilden zij haar bemoedigen
bij haar zwaren gang. Eindelijk stond zij in
de dennenlaan en haar eerste blik trof Kielsky,
die haar van den anderen ingang tegentrad.
Gij zijt stipt, Marie,sprak hij haar dade
lijk aan, »en dat is goed, want de tijd dringt;
mijne positie duldt geen wachten.Marie ant
woordde niets; de angst boeide haar tong; maar
zij wendde geen oog van hem af.
»Ik moet geld hebben,ging hij voort, sveel
geld, en spoedig, Marie; ik moet minstens twee
duizend daalders hebben. Ik heb daartoe op u
gerekendgij moet ze mij verschaffen en daartoe
ben ik hier!*
»Mijn God,* stamelde zij verschrikt, dat is
onmogelijk, hoe zal ik daaraan komen^ ik heb
het niet, en wie zou het me geven?*
Geven zal het je niemand,zei hij ruw en
kortaf, »maar nemen moet je het uit de rijk
gevulde kas van je man.*
Marie onderdrukte een kreet. »Neen, neen,
dat is onmogelijkriep ze hartstochtelijk, »ver-
trap, vernietig me, maar onteer me niet nog
meer; maak me niet tot een diefegge.*
»Ik bid je,zei hij ongeduldig, »maak hier
geen drukte, het is er de tijd noch de plaats
toe. Geloof je,« voer hij somber voort, »dat ik
je tot dien stap zou dwingen als ik niet moest;
on meen je, dat ik de reddende hand los zou
laten, omdat je uit een sentimenteel eerlijkheids
gevoel niet besluiten kunt, dat te nemen, wat
je man me met vreugd zou geven?«
>Neen,« zei ze opnieuw, »ik kan niet, Kielsky,
o dit slechts niet! Neem mijn halsketting, hij
is bijna zooveel waard en ten minste van mij
hoewel een geschenk van mijn man.«
»Maar ik kan hem niet gebruiken,* zei hij
en stampte met den voet, »ik ben al verdacht,
NIE
WSBLAD
et Land van
en A!teisa
De Langstraat en de
Boininelerwaard.
OP NIEUW UIT HET DUITSCH
VAN