Nomner dén.
FEUILLETON.
Geen Vertrouwen.
ZATERDAG 8 OCTOBER.
Uitgever: h. J, YEERMAH, Heusden.
M 619.
1887.
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prjjs-
verhoogiug.
Advertentiën 1regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken
tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Nomrner één wordt genoemd met een klein
woord van twee letters, doch van groote betee-
kenis voor ons zei ven althans. Wat de kern
is in de noot, dat is het ik van den mensch
zijn bijzondere aard, zijn innigst wezen. Het
ik is een samenvatting van zijn aanleg en al
zijn vermogens en krachten, die hij op den
levensweg meegekregen heeft. Er kan alzoo
heel wat in zoo'n ik steken, zelfs in een ik,
over wien weinig drukte gemaakt wordt. Het
kan ook zijn dat er weinig in zit. Niet alle
noten hebben pitten. Intusschen is geen ik van
zijn geboorte af ledig. In ieder huist iets on
vergankelijks, ieder ik is van Gods geslachte.
Bovendien, wanneer in aangezicht, oogen en
haartooi gelijkenis bestaat tusschen ouders en
kinderen, gelijkenis die slechts de schaal be
treft, waarom dan ook niet in de kern, het
betere menschendeel.
Gelijk aan een boom geen twee volkomen
gelijke bladeren hangen, en in de mensehen-
wereld geen twee personen uiterlijk gelijk zijn,
zoo bestaat er ook tusschen 't innerlijk van
twee menschen nooit volkomen gelijkenis, zelfs
niet iusschen vader en kind, broeder en broe
der. Ieder heeft iets bijzonders. Daarom noemt
ieder zich ik. Al die ikken leven naast elkaar
en zoo is 't goed. 't Leven is een school, waarin
de een leert van den ander, de een den ander
opvoedt en goede manieren leert en waar on
der streng toezicht dient gezorgd, dat 't kwade
niet overgeplant wordt. Geen ik is volmaakt.
De een mag iets op een ander voor hebben,
hem faalt ook weer wat een derde heeft. Een
ik, die rondgaat met liooge borst meenende
goed te zijn, gelijk hij is, is als een pauw op
't erf, een ingebeelde gek. Die daarentegen be
denkt dat een ander ook een ik is en iels bij
zonders heeft, die is een bescheiden mensch,
een vioollje in den tuin, dat in 't verborgen
bloeit, gezocht en gevonden wordt en blijft
bloeien, ook al wordt het niet gevonden.
Het inwendige ik des menschen vraagt even
zeer de zorg van den mensch als 't lichaam en
de kleeren. Met die zorg houdt hij zijn waar
digheid op. Dat is de ware, edele trots, die
hem bewaart voor het lage en gemeene. Die
zijn waarde wegsmijt en zijn innerlijk ik om
brengt, kan zich zelf niet achten en wordt een
voetveeg van anderen.
Ons ik moet in den omgang met menschen
afslijpen, de scherpe kanten verliezen, maar
niet verslijten. We verliezen ons beter ik, wan
neer we te veel met anderen verkeeren. Van
een geldstuk, dat door vele handen gaat, wordt
beeld en schrift onherkenbaar, zoodat men slechts
gissen kan naar de waarde. Zulke afgesleten
menschelijke muntstukken ziet men overal. De
een gelijkt ook op den ander, allen zijn ze
zonder eigen denkbeelden, zonder karakter, en
met dezelfde ondeugden en dwaasheden behept.
Dat had ook zeker die heidensche wijsgeer er
varen, die op klaarlichten dag met een bran
dende lantaarn door de straten der stad rond
liep en tot de verwonderde wandelaars zeide
»ik zoek menschen.
Het is geen wonder, dat slimme lui, die ech
ter een ik hebben, d. w. z. iets bijzonders den
ken en willen, de menigte trekken en tot dwaas
heden vervoeren. Nullen worden eerst dan iets,
wanneer men er een cijfer vóór plaatst. Wil
men zijn ik behouden, dan moet men in den
omgang met anderen maat weten te houden,
ook in dien met edele geesten uit het verleden,
die uit goede boeken tot ons spreken. Slechts
G O L O It A I M U N D.
(18
Kielsky bleef peinzend staan. »Zoo ver moest
het komen,sprak hij eindelijk, sen 'tis goed
zoo. Ik ben den strijd oni 't ellendige leven moe
en thans mag het lot beslissenöt' de kogel
maakt mjj stom en dat is goed, óf ik
heb nog eenmaal een middel in de hand om mijn
geluk te beproeven, en dat is beter. Hij
rookte op de zachte bank van graszoden tevreden
zijn sigaar alsof er niets voorgevallen was, en
geen gedachte van berouw of zelfverwijt trok
daar over Marie s verscli gedolven graf. Ze was
dood, dat was alles, en nog wel te onrechter
tijd. Nu en dan kwam de voorstelling bij hem
op, dat ze zelve haar leven verkort zou hebben,
en hij trok medelijdend de schouders op over
haar dwaze overgevoeligheid. Toen ze in den
afgesproken nacht niet verscheen, had hij zich
bij 't aanbreken van den dag verwijderd, vol
ongeduld op den volgenden avond wachtend.
Maar reeds des middags kwam de tijding van
Marie's dood in den molen. Dat was nu toch
heel noodlottig; daardoor was ze voor altijd
buiten zjjn macht en moest hij zich tot den graat-
wenden. Hy wachtte drie dagen tot de begra
fenis voorbij was; toen schreef hij den graaf,
dat hij op de vlucht was, verborgen in den
molendat hij hem iets had meetedeelen, dat
zeer nauw verbonden was met de eer der gravin
en dat hij zich in de onaangename verplichting
zag het geheim te gelde te maken, daar hem
de middelen om te ontvluchten ontbraken. Hij
bad den graaf een uur te bepalen, waarop deze
zijne mededeelingen en zijne vorderingen kon
ontvangen.
Schlettendorf zond zijn antwoord door den
opperhoutvester. Hoe diep ter neergebogen hij
ook was, dit sclirjjven vol prikkelende laagheid,
die zelfs in de heilige stilte van het graf haar
smet wilde werpen, riep hem tot bezinning en
tot de werlnladige kracht van een diep belee-
digd man. De oude Haldern had niet tegen
gesproken hij kende toch den graaf als een
rustig en bedaard mensch, die niet met de ras
opflikkerende hartstocht der jeugd genoegdoening
eischen zou waar een andere vereffening moge
lijk was, vooral in dezen tijd, nu hij zoo diep
terneergeslagen was. Het moest dus gebeuren;
de opperhoutvester was er van overtuigd, zon
der dat hij de gronden kende.
Was Kielsky rustig, de graaf was 't niet
minder, ofschoon op een andere wijs. De rust
van Schlettendorf was die van een groot, edel
hart, dat afgedaan had en bevredigd was met
het verledene, door dat hij zich bewust was het
beste gewild en het goede bereikt te hebben.
Innig geluk, ruime vreugd was zijn deel geweest;
ook had hij menig hart verblijd. Hij dacht aan
't graf, als eeno welkome rust; maar hij was
ook tevreden, als Kielsky de plaats innam, die
hij wenschte voor zich bereid te zien. Alleen
dit kon hij nietleven met hem onder denzelfden
blauwen hemel, hoe groot de wereld ook zijn
mocht. Den ganschen dag bracht bij zijne papie
ren in orde, schreef hij brieven, maakte hij zijn
laatste wil, zoo bedaard als gold het een reis
des namiddags kwam hij bij zijne kinderen. Hij
ontweek Alexanders blikken; op een vraag, welke
deze in Paula's afwezigheid hein deed, zij hij
slechts: morgen vroeg, mijn jongen; laat me
thans met rust.« Hij sprak over Marie, maar
met bedaarde treurigheid. De doffe vertwijfeling
lag niet meer op heinze was geweken voor
een onbeschrijflijk verlangen, dat in al zijn woor
den klonk. Hij speelde ook met zijn kleinzoon
ja, hij sprak zelfs van verbeteringen, die hij van
plan was in zijn landgoed te maken, zoodat
Paula bijna verwonderd was over zijnen plotse-
lingen omkeer. Maar ze verheugd zich over zijn
geestkracht; ze had God er zoo vurig om ge
beden. Met Alexander was liet anders; hij werd
niet te veel alleen! Dan wordt men eenzijdig
en ons ik, dat bijzondere in ons, wast te breed
op, gelijk planten, die weinig licht en lucht
hebben. Dan wordt de mensch een zonderling,
met eigenaardige en ook wel belachelijke ge
woonten, een hardhoofdige en indien hij stu-
deerend is, een kamergeleerde. In den omgang
met ons zei ven en anderen moeten we de maat
leeren vinden, zooals we ook leeren hoeveel
voedsel we verdragen kunnen.
ITet ik, ik, ik Bilderdijk zei het reeds
ligt in veler mond bestorven. Wanneer kakelt
een kip? Nadat ze een ei gelegd heeft. Hoort
ge het kakelen in het ik, ik, ik? Zoek er maar
niets achter, ge vindt toch geen ei of iets, dat
de moeite waard is van te spreken. Het is be
lachelijk hoe iemand zich tot marcheeren zet
en er zelf de muziek bij maakt. Hij weet wel,
waarom: omdat de lui respect voor hem zou
den bekomen, die er anders niet aan denken
zouden. Er blijven genoeg dwaze vogels aan
den lijmstok hangen.
Die de kunst verstaat van zich zeiven iets
te maken, geldt ook voor iets. Dat is de grove
soort van zelfvergoding, die zegt: eerst kom
ik, dan weer ik, vervolgens nog eens ik
en daarna niemand. Er is ook een fijne soort,
waarbij het ik steeds achter anders woorden
verborgen blijft, die echter zóó gekozen wor
den, dat op het onuitgesproken ik een straal
van glorie, op alle anderen een schaduw van
verdachtmaking valt. Hoe slim weet zoo'n echt
ik-mensch 't aan te leggen zich voordeelig te
plaatsen, slim als de slang, doch niet zonder
valschheid, als de duif. Het ik kijkt hem de
oogen uit. En die oogen loeren op u, of er
ook iets van u te profiteeren valt, ja of neen.
Spreek tot hem van den nood eens derden,
van de gelegenheid om in stilte zegen te ver
spreiden en een armen drommel te helpen, 't
is alsof de slaap over hem komt, het inte
resseert hem niet, want hy wint niet by
stilte, zijn ik kan bij zoo'n werk der liefde
geen triomf behalen, en voordeel en triomf
is 't doel zijns levens.
Deze ik-zueht of zelfzucht is een groot
kwaad. Het zou een leerrijk boek wezen, in
dien een bekwame pen de snoode zelfzucht
en haar ellendige gevolgen voor familie, ge
meente en staat schilderde. Het zou echter te
groot worden en veel ergernis geven. Wanneer
de geneesheer het mes in de wond zet, schreeuwt
de patient, het doet hem pijn. Wel ons, dat
de zelfzucht, de i/cvergoding nog niet allen en
alles regeert. Anders ging het in onze maat
schappij als onder de dieren des velds, die
voortdurend krijg voeren en elkaar verslinden.
Bij het ik behoort een gij en bovendien nog
een liij of zij, die eerbiediging hunner rechten
vragen. En dat is niet alleen in de spraakken-
nis het geval, maar vooral in 't leven, want
het oude gebod zegt, dat het ik zijn naaste
behoort lief te hebben als zich zeiven.
Buitenland
BULGARIJE.
De Runieensche regeering heeft maatregelen
genomen tegen eene door de Bulgaarsche vluch
telingen in Runienië beoogde oproerige bewe
ging in Bulgarije, waardoor de partij der uit
gewekenen zeer ontmoedigd moet zijn.
o
De Daily News« meldt uit St. Petersburg,
dat er weder geruchten loopen omtrent een
Europeesch congres met betrekking tot Bulgarjje,
hetwelk twee groote mogendheden zouden voor
gesteld hebben.
o
Tn haar antwoord op de jongste voorstellen
der Porte weigert de Russische regeering tevens
het dubbele stadhouderschap voor Bulgarjje,
onrustiger naarmate Paula tevreden werd; hem
kwam de geheele zaak vreemd voor, zoowel het
lange, geheime gesprek uiet Haldern en hot be
zorgde, plechtige uitzicht van dezen, als de lange
conferentie met den rechtspersoon en het in orde
brengen van zijne papieren met gesloten deuren.
Zelfs zjjn veranderd gedrag kon er slechts toe
dienen om Alexanders bevreemding te verhoo-
gen. Ondertusschen ging de dag voorbij en de
graaf ging vroeg ter rust. Den volgenden mor
gen om acht uur liet hij Alexander roepen.
Het ontbijt, nauwelijks aangeraakt, stond nog
op de tafel, en de graaf was reeds geheel ge
kleed. Enkele stukken papier lagen verscheurd
op den grond en in den schoorsteen lag een
hoop ascli en stukken van nog niet geheel ver
koolde geschriften.
Alexander,zei de graaf plechtig, »ik liet
u roepen, omdat ik heden mijn uiterste wil en
al mijn have en goed in uwe handen wil neder-
leggen. Mijn grootste schat, mijn kind, gaf ik
u reeds vroeger.
Beste vader, wat is u voornemen vroeg
Alexander ontzet.
»IIet is iets, mijn jongen, dat ge uw goed
keuring niet ontzeggen zult als man van eer
en als edelman. Doodelijk gekrenkt in mijn eer,
in den naam van mijn huis, die vlekloos is,
blijft voor mij geen andere genoegdoening over
dan een duël.«
»Maar dan ben ik de verdediger, ik de jongere
man,« riep Alexander opspringend. Draag ik
niet denzelfden naam, ben ik niet een lid dezer
familie, is uw trots ook niet de mijne
»Nog ben ik het hoofd der familie en de be
schermer mijner eer,« antwoordde de graaf, en
deed hem nederzilten. »Hoor nu verder: we
schieten op slechts zes pas afstand, het is mo
gelijk, dat ik heenga en niet terug kom. Zie
me niet zoo zorgelijk aan, Alexander. Gij zijt
een man en weet hoe mannen gevoelenen ge
loof ine, wanneer ik naast haar lig dan zal me
dat goed zijn. Maar zooals God wil.«
»Wil u me dan niet nader met de zaak be
kend maken vroeg de jonge man.
»Neen, Alexander, dat kan ik niet; ik wensch
daarover niet ondervraagd te worden. De
brieven, die op uiijn schrjjftafel liggen, bezorgd
ge aan hun adressen, als ik niet terug kom.
Bij den brief naar Frankfort voegt ge 100 Louis
d'or, en dat doet ge 15 jaar lang zonder te
vragen voor wien en waarvoor dat is. Beloof
me dat met uw woord.
De jonge man reikte hem de hand: »mjjn
woord er op!«
Dit is mijn laatste wil,« ging de graaf voort
naar een gezegeld pak geschriften wijzend »hjj
is in behoorlijken vorm opgesteld. Mijne wen-
schen aangaande Paula, zeg ik u mondeling:
ge zult ze vervullen. Heb haar lief uw leven
lang,« zei hij en zijn stem werd weeker; >ze
is een goed kind en aan liefde gewoon van hare
kindsheid af. Maak haar niet bevreesd door toorn
of onverzoenlijkheid, als ze soms mocht dwalen;
want ze is nog jong en trots en grilligheid zjjn
haar niet vreemd. Bewaar haar vertrouwen door
rechtvaardigheid en billijkheid; want waar het
vertrouwen wijkt, daar staat de leugen voor
de deur en het ongeluk volgt de leugen op
den voet.
Voed uw jongen op tot een braaf, verstandig
man, opdat hij een waar edelman worde en zjjn
naam tot eer zij. En nu wil ik nog even naar
Paula gaan en me, als 't zoo zijn moet, voor
't laatst verheugen in haar en den knaap. Bljjf
gij nog wat hierge zijt meer bewogen dan ik,
wijl de zaak voor u nieuw is; en ik wil niet,
dat Paula het minste voorgevoel heeft van 't geen
gebeuren zal.«
Vader,zei de jonge man, »wilt ge me ten
minste niet zeggen, wie uw tegenpartij is?«
Een misnoegde trek gleed over 's graven ge
zicht. »lk zei u reeds, dat ik wenschte niet
ondervraagd te worden, maar,« hij bleef
peinzend staan »als hem 't lot treft, zoudt
ge 't toch ontdekken. Maar ik bid je, Alexander,
laat dat je laatste vraag zijnik heb reden er
niet over te spreken.
Wordt vervolgd
Het Land van Heusdcn
en illtena,
He Langstraat en de
OP NIEUW UIT HET DUITSCil
VAN