EEN PRINCIPE.
FEUILLETON.
M 621.
ZATERDAG 15 OCTOT4ER.
1887.
Uitgever: L. J. YEEHMAN, Heusden.
Geen Vertrouwen.
VOüli
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATEltDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.00. Franco per post zonder prys-
verhooging.
Advertentiën 10 regels 00 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken
tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Een beginsel meenden we eerst neer te schrij
ven. In 't algemeen genomen zijn we niet voor
bastuurden in de Nederlandsche taal. Deze vreem
deling echter vertoeft reeds zoo lang in ons
midden en gevoelt er zich zoo recht gezellig
thuis, dat we 't maar laten staan, 't Zal dus
over een principe zjjn. We hebben immers nog
van die dingenSoms zou men er aan twijfelen.
Men hoort en leest tegenwoordig zoo dikwijls
van onzen karakterloozen tijd en van menschen
zonder karakter, dat men bijna zou twijfelen of
de bouwstoffen tot het karakter dat zijn de
principes ook beginnen te mankeeren. Dat
zou, indien 't waar was, in dezen tjjd van over
productie, waarin men van alles te veel vindt,
een ontzettende leegte worden. Doch neen, we
hebben nog karakters en zeer goede principes.
Indien het waar was, dat tegenwoordig minder
mannen (en vrouwen) van karakter gevonden
werden, dan zou het streven van duizenden bij
duizenden, wier ideaal het is een goed mensch
te zijn, ydel wezen, dan zou dit goed zijn zich
oplossen in een mengsel van goedigheid en
lamzalige flauwheid, karakterloosheid in één
woord, dat met gord niets gemeen heeft. Hier
over later een woord, thans zijn we gebonden
aan ons principe en voet bij stuk houden
is op zijn beurt ook een principe.
De heer C. is een man in goeden doen. Boven
dien een man van vaste principes. Hij heeft
de zaken aan kant gedaan en ofschoon door
niets gebonden, gaat hij zijn gang, zoo secuur
als een goedloopende dorpsklok. Het is een
principe van hem alles op een vasten tijd te
doen. Zijn buren j weten dat en zouden eer ge-
looven dat hunne uurwerken in de war waren,
dan dat 0. niet op den bepaalden tijd passeerde.
Van October tot Maart bezoekt hij de sociëteit.
Ge behoeft nooit te vragen hoe laat 't is, wan
neer hij binnentreedt, noch wanneer hij heen
gaat; dat is alles zoo vast als de bank. De
Jan weet precies wat de heer C. zal gebruiken
en wat hij daarvoor zal neertellen. Hy weet
ook dat er geen cent voor hem overschiet, daar
't een vast principe van dezen bezoeker is, zich
niet te bemoeien met de zaken van anderen,
gelijk b.v. het betalen van een andermans
knecht. Wanneer de kastelein zijn bediende niet
behoorlijk betalen kan, meent C., dan moet hij
de vertering opslaan, doch hij mag niet vergen
dat ik hem door extra giften een tegemoetkoming
schenk in de kosten van zijn knecht.
Geven is een woord, bij den heer C. in een
kwaad blaadje. Neen, hij is niet hardvochtig.
De armverzorgers en de commissie tot wering
van armoede weten dut ze in den nood bij hem
nimmer te vergeefs aankloppen. Doch hij heeft
gruwelijk het land aan het onberedeneerd weg
smijten van geld, aan het plompverloren geven
aan den eersten den besten klager.
»Geen cent aan de deur*, is een zijner prin
cipes en hij wil niet dat daarvan door zijne
lmisgenooten, ter wille van wien ook, wordt
afgeweken. Op dit punt echter heeft hij gedurig
reden zich te ergeren, want den eenen dag is
het zijn vrouw, den anderen een zijner kinderen,
die, door medelijden bewogen, tegen zijn uit
drukkelijk voorschrift in, een armen drommel
iets in de hand stoppen. Het heet dan dat ze
't niet kon aanhooren en zoo gruwelijk hard
vonden dien armen man of die zwakke vrouw
onverhoord te laten heengaan en dat ter wille
van een idéé, een principe! Vader zelf zou in
dit geval een uitzondering gemaakt hebben
»Xiet geven aan de deur* is een principe,
dat in theorie een goed figuur maakt. Het geven
van aalmoezen kweekt bedelaars en 't werkt
den drankduivel in de hand. 't Is zoo verlokkelijk
om even de hand uit te steken en een mede
lijdende ziel tot een gift te dringen, in plaats
van te werken of werk te zoeken. Beter en
doelmatiger is het, wanneer allen van 't hunne
iets afzonderen, en met het bijeengegaarde den
nooddruft der armen lenigen.
Zeker, dat is practisch en in 't algemeen
genomen, zeer aan te bevelen, 'tls vooral aan
bevelenswaard op dagen die in den almanak
gemerkt staan als jachtdagen op aalmoezen,
gelijk de Nieuwejaarsdag. Maar in bijzondere
gevallen
Ziet ge, 't is goed dat een mensch naar
principes handelt. Minder goed echter is 't, dat
hij die principes liooger stelt dan zichzelven en
derhalve 't roer uit de handen geeft en zich
laat behandelen. Hij dient ten allen tijde de
vrijheid aan zich te behouden om ze te wijzi
gen, des gevorderd apart te zetten. In 't leven
kunnen zoovele en allerlei omstandigheden
voorkomen, dat men, zich gewoon gemaakt
hebbende naar onveranderlijke regelen te han
delen, dikwijls met de handen in 't haar zit
en niet weet wat aan te vangen.
Zoo zult ge b.v. u voornemen niet aan de
deur te geven. Den arme gunt ge evenwel
gaarne iets van 't uwe. Ge geeft rijkelijk des
Zondags in de kerk en in de week bij alle
gelegenheden, waarop men u een gave komt
vragen. Aan de deur echter moet men niet
bij u komen, daar doet ge «iet aan, dat is
nu eenmaal uw vaste gewoonte. Men moet
zich dan maar aanmelden bij het armbestuur
of een der vaste commission, wier speciaal
werk het is den nood der armen te lenigen.
Ge zijt het in dit opzicht niet den heer C.
eens eu geeft als deze uw huisgenooten bevel
eiken schooier zoo noemt ge die arme vra
gers, maar 't komt u moeilijk over de lippen
onverbiddelijk weg te zenden.
Pas dan vooral op dat ge zelf die z.g. schooi
ers niet aan de deur ontmoet, dat ge ze laat
afschepen door uwe huisgenooten, door de
meid of door uwe kinderen. Kinderen hebben
daarvan in den regel spoedig den slag en ge
lukkig vragen ze hunnen ouders nooit naar de
zedelijke waarde der ontvangen lessen. Belast
ge u zelf met de uitvoering, dan wee uw prin
cipe 't Zal u gaan als C., die nadat hij als
vasten stelregel aangenomen had niet meer aan
de deur te geven en daarover wel eens met de
zijnen gekibbeld had, eens op een morgen, toen
hij op zijn gewoon uur de deur uittrad, tegen
over een armen duivel te staan kwam, die hem
voor de leus eenige koopwaar presenteerde. Dat
is tegenwoordig de manier van onderstand vra
gen. Men neemt wat postpapier of potlooden,
lucifers of enveloppen en presenteert die, in de
hoop dat men niets koopen doch wat geven
zal, te koop aan. C. trok een barsch gezicht
en daarop verstomde de aanprijzing der waar,
om plaats te maken voor een uitvoerig relaas
over werkeloosheid, een vrouw en vijf kinde
ren en nog andere ellende. C.'s vrouw hoorde
het alles aan en stond in gespannen verwach
ting, wat haar man verder met zjjn principe
doen zou. De toon van den arme roerde hem
en verzuchtte de plooien in zijn trekken. Hg
geloofde dat hier geen bedrieger, geen schooier
in den gewonen zin aan 't woord was, maar
een werkeljjk behoeftig man, die uit nood ge
dwongen was de hand uit te steken en leed
om den jammer der zijnen. C. schonk hem ge
loof, wierp op 't zelfde oogenblik zijn stelregel
overboord en gaf hem een gulden, waarna hg,
alsof hij zich over zijn beginselloosheid schaamde,
zich haastig verwijderde.
Na onderzoek bleek het hem, dat hjj een
goed werk gedaan had door eerst te geven en
daarna te iuformeeren en hij besloot nog wel
zijn principe te houden, maar toch niet meer
zoo onvoorwaardelijk te handhaven.
G O L O RAIMUND. (20
Alexander had hem als half verdoofd aange-
gehoord. »Ja, ja,« zeide hij toen, »en al is hij
ook een ellendeling, vader heeft hem de eer aan
gedaan, en ik moet het ook doen, ik heb zwaar-
wichtiger redenen.*
>Maar hij is weg,* antwoordde Haldern, »alles
was duortoe gereed; uw vader wilde het zoo.*
Alexander zuchtte. »Nu dan, vooreerst moet
het zoo bljjven.* Hij volgde stil den opper
houtvester naar het slot en gaf zelfs het bevel
om het lijk van den graaf te gaan halen. Hij ging
met de dragers mee en verzocht Haldern Paula
voor te bereiden. Hoe voorzichtig deze het
echter aanlei, toonde Paula zulk een hartstoch
telijke smart, dat de oude heer verschrikte en
geheel in de war geraakte. Hij vond de rechte
troostgronden niet voor haar verslagen gemoed,
en het berouwde hem, dat hij dien last op zich
had genomen; slechts met moeite kon hij haar
weerhouden naar de plaats van het gevecht te
glen. Het geheele slot was in opstand en de
bedroefde bedienden konden het ongeluk niet
bevatten en begrijpen. Het was een loopen, een
rennen, een ontzetting; niemand wist wat te
doen, wat aan te vatten. Paula stond trooste
loos en handenwringend aan 't venster. Einde
lijk werd op den breeden kiezel weg de groep
mannen zichtbaar, die de baar droegen, welke
bedekt was met een wit kleed. Alexander en
de dokter volgden. Zij kwamen langzaam dich-
ter bij het slot. Toen was Paula niet meer te
houden; zjj vloog de trappen af, over den weg
en het grasperk; de mannen zetten de baar
neder en weken eerbiedig achterwaarts. »Mjjn
vilder, mgn raderriep de jongt vrouw op
hartverscheurenden toon, »is het dan waar, dat
afgrijselijke?* ze reet het laken weg en bedekte
den bleeken, stommen mond met kussen. De
dokter kwam naderbij, voerde haar weg met
zacht geweld en legde haar aan het hart van
haar gade, als wilde lig haar toonen, wat haar
gebleven was en waar ze rust kon vinden. En
aan deze geliefde plaats vloten hare tranen ook
stiller, en ze merkte niet hoe hjj veranderd was,
dat zijne lippen stom bleven, dat zijne armen
haar niet omvatten. Zij wist slechts, dat nie
mand het verlies zoo diep met haar voelde, als
hijzij vermoedde niet hoeveel geweldiger smart
dan die om den afgestorvene hem had aange
grepen. Hij beschouwde haar als de zondige
veroorzaakster van al dit nameloos ongeluk; zijn
bitterheid was grooter dun zijn meelij.
»Blijf gij bij haar, troost gij haar, ik kan het
niet doen!* smeekte hij den dokter.
Deze zag verbaasd opmaar hij gaf toch toe
en Alexander volgde het lijk van den graaf naar
zijn kamer, terwijl Paula beneden bleef. Wel
verlangde ze vurig naar haar gade; maar de
oude Wagner zei haar, dat hij bezig was met
den doode, dut ze nu niet tot hem kon gaan, en
zoo bleef ze alleeu met hare tranen en wachtte
op zijn terugkomst.
De graaf was op zijn bed gelegd; Alexander
zat alleen nog naast hemde anderen hadden
zich voor en na stil en verslagen verwijderd.
De baron zag duister voor zich heen. Wat thans
te doen, wat moest van hem, wat van Paula
worden? O, haar toestand was verschrikke
lijk ze moest immers zichzelve aanklagen als
de oorzaak van haars vaders dood? En hoe groot
moest haar schuld wel zijn, wanneer de graaf
op deze wjjze getracht had haar te boetenEn
hij, de edele, hooghartige man moest het offer
zijn. »Ware ik in uwe plaatszuchtte hij
thans zijn uwe oogen gesloten voor de schande
van uwe dochter; spoedig de vrouw van uw
hart, wier wandel door niets onreins bezoedeld
werd, volgende, stierft ge een snellen, schoouen
dood. En ik leef onder eeuwige kwelling, de
gade van een onteerde vrouw, die mijne liefde
smadelijk heeft verraden.* Hij was opgestaan,
en ging onrustig in de kamer op en neer en
stond eensklaps in het woonvertrek van den
graaf. Daar vielen zijn blikken op strooken
papier, die op den grond lagen, verscheurd en
verkreukeld, hij stiet ze met den voet weg.
Maar bij den rooster van de kachel, waar een
hoopje asch lag, was een blad blijven hangen,
half verkoold, maar gedeeltelijk nog leesbaar,
en voornamelijk één woord, waarop hij staarde
alsof hij betooverd was. Daar stond met groote
letters »Ivielsky.« Hij trad nader en trok het
blad er uit; een deel ervan viel tot asch, maar
een stuk ervan hield hij in de handgroot ge
noeg om over zijn toekomst te beslissen. Het
was een blad van een brief en Alexanders on
zekere blikken verslonden de volgende regels:
en ik heb me niet geheel van u
afgewend, maar ik houd niet van tranen en
onnoodig berouw. Wij mannen zijn anders dan
gij en waar ons gevoel niet toereikend is,
daar moet ge u tevreden stellen met de liefde
uwer kinderen. Maar ik zal van avond ko
men om u en onzen jongen te zien; en ik
hoop dat ge mij met, dezelfde blijmoedigheid
zult ontvangen, die vroeger uw schoonste
sieraad was. Ik weet waar ik u kan vin
den. Vaarwelnog ben ik de uwe.
Kielsky.*
Alexander staarde op het stuk papier; hij las
en herlas, en zijne hersens konden niet begrij
pen, wat zijne lippen prevelden. Het kon
toch niet zijnhet was immers zijn kind, dat
hij op de armen gedragen had. »Dat niet, o,
dat slechts niet!« riep hij vol angst en zijn toon
klonk als een vurig gebed. Maar het stond er
tochhoe hij ineen kromp, geen der kleine zwarte
letters veranderde om de schrikkelijke woorden
te verzachten. Hij wankelde naar het bed van
den graaf en zjjn hoofd zonk op het kussen,
waarop zijn trouwste vriend bij zijn leven ge
legen had. Daar legde zich een zachte hand op
zijn schouder, en als hij opschrikte stond Paula
naast hem. Zij sprak geen woord, maar traan
bjj traan viel uit haar zwarte oogen gloeiend
op zijn koude hand.
>Terug, terug!* schreeuwde hij als waanzin*
nig; »rank me niet aan, onteerde vrouw, ontaarde
dochter! Hoe durf je 't wagen, bjj 't doodbed
van je vader te komen, je vader die 't beproefde
je bevlekte eer met zjjn bloed schoon te was-
schen en die in zijn hart je vloeken moest
Zjj staarde hem met wijd geopende oogen aan;
schrik verlamde haar tong.
>Ja,« zei hij bitter, »ja boeleerster, de vader
van je kind was het, die hem neerschoot; of
waag je 't nog hier aan dit bed te loochenen?
zjjn mond getuigt niet tegen je; die is stom
voor nltjjd; maar dit heeft hjj me nagelaten,
opdat je me niet ten tweeden male zult bedriegen!*
Ze scheurde het papier uit zjjn hand, en eens
klaps werd zijn vreeseljjke verdenking haar helder.
Alexander,* zeide ze, »ik ben onschuldig,
bjj den almachtigen God.*
»Zwjjg, zwjjg!* riep hjj, >opdat de dooden
niet opstaan en tegen je getuigen! Weg, weg
van hem; weg uit mjjne nabjjheid!*
Dat was te veel; ze wilde spreken; ze hief
de handen op en deed een stap vooruit; maar
plotseling viel ze met een luiden schreeuw, die
Alexanders hart schokte voor het bed van haar
vader neer. Men snelde toe, men droeg haar
naar haar kamer en eindeljjk ontwaakte ze in
jjlende koortsdroomen. Dagen lang worstelde
ze met den dood; maar haar jeugd, haar on
verzwakte kracht zegevierdeze bleef voor haar
kind behouden. In die lange dagen en nachten
was Alexander niet van haar zjjde geweken, had
hij zich geen slaap, geen rust gegund. Was het
medeljjden? was het de oude liefde, die nog
wortels had in zjjn hart, of misschien twjjfel
aan haar schuld? Want in haar koortsjjlen jam
merde ze en bezwoer hem met duizend tranen
haar niet te verstooten, en bad God, dat Hjj hulp
zenden mocht om haar onschuld te bewjjzen. Dan
sidderde hjj wel en het angstzweet brak hem uit.
Maar dan ducht hij er weer aan, hoe hjj Kielsky
in haar slaapkamer gezien had op den dag toen
ze geweigerd had mede uit te gaan.
liet Land van
eu Alton,
De Langstraat en de
Honmielerwaard.
O O
OP NIEUW UIT HET UUITSCU
VAN
Wordt vervolgd.