'lllii 1
1 fiuË
en Alteiia,
)A BÖY-Ïd, Lie! of pli?
Spreken.
FEUILLETON.
Geen Vertrouwen.
M 625.
g|gg
Bffl
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs-
verliooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken
tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Niettegenstaande de vrij aanzienlijke oplage
van ons PREMIE WERK:
kwamen wij door de talrijke aanvragen, ver
scheidene exemplaren te kort, waardoor wij vele
abonnenten, die hunne bestelling te laat inzon
den, moesten teleurstellen. Om ook dezen te
bevredigen, verschijnt een nieuwe druk,
en wordt nogmaals de inteekening aan ons
bureau opengesteld voor den geringen prijs van
4Q Cents.
0C Den lsten November zal BOY—En's
Liefde of Plicht(tweede druk aan de inteeke-
naren kunnen worden afgeleverd.
Op de wereld is niets volmaakt, zelfs niet
de lagere school, ofschoon deze toch, eensdeels
door de wet, maar grootendeels door de ver
breiding van meer gezonde begrippen omtrent
het onderwijs, in vrij wat betere conditie ver
keert dan in vroeger jaren. Die daaraan nog
twijfelt er zijn zulken herinnere zich
hoe lang een kind ter school moest gaan, der
tig jaren geleden, om evenveel kennis en be
drevenheid opgedaan te hebben als thans een
jongen bezit op zijn twaalfde jaar. Wanneer de
jeugd, die niet te veel verzuimd heeft, op dezen
leeftijd ontslagen wordt, kan ze flink lezen,
schrijven en rekenen en heeft van de door de
wet voorgeschreven kundigheden zooveel opge
daan, dat ze over dit en dat mee kan praten.
Dertig jaren geleden behoefdet ge daar niet om
te komen. Toen bleven de leerlingen langer op
school en bereikten nog niet het peil, dat thans
op 12-jarigen leeftijd bereikt wordt. De manier
van onderwijzen is geheel veranderd, het werk
is door meerdere hulp vergemakkelijkt, de leer
middelen zijn alle nieuw en met groote zorg
gekozen, in 't kort, het leeren gaat oneindig
pleizieriger dan vroeger en tweemaal zoo vlug.
Toch kleven ook de school nog gebreken aan.
Let wel, dat we hier niet over gemoedsbezwa
ren spreken en onderscheid maken tusschen de
openbare en christelijke school. We blijven uit
sluitend op het terrein van 't onderwijs, gelijk
dat op alle scholen van welke soort ook, gege
ven wordt. De onderwijzers hebben nog hier
en daar de goede gewoonte van tijd tot tijd
eens een daagje te wijden aan de bespreking
van hun vak bij uitnemendheid en van hen
kunnen we zoo we 't nog niet wisten, te weten
komen wat de school ontbreekt.
Een harer gebreken konden we dezer dagen
in de bladen genoemd vinden. Ze werd als een
spiksplinternieuwe bekend gemaakt en de vinder
moet in Friesland wonen. Een raadslid n.l. van
een Friesche gemeente zou in den raad voorge
steld hebben als nieuw vak van onderwijs op
de scholen in te voeren oefening in de wel
sprekendheid.
Dit bericht is onjuist. Bedoeld raadslid heefc
voorgeslagen de kinderen te oefenen in het mon
deling uitdrukken hunner gedachten en hij heeft
daarmee een goeden, doch geheel overtolligen
raad gegeven.
Of 't dan niet noodig is dat onze kinderen
leeren zich duidelijk uit te drukken?
Buiten kijf, en toch is de raad overtollig.
Op elke goede school wordt meer dan op al het
andere, gelet op het uitdrukken der gedachten,
zoowel mondeling als schriftelijk. De schoollitte
ratuur is overvloeiende van handleidingen en oefe
ningen om daartoe te geraken, op bovenbedoelde
vergaderingen is het onderwerp schering en in
slag, de onderwijzers, althans die wij het ge
noegen hebben te kennen, staan met de kwestie
op en gaan er mee te bed, de een werkt naar
die methode, de ander naar een andere en toch
toch wil het nog maar niet met dat uitdruk
ken der gedachten
Men is hier te lande over 't algemeen van
oordeel, dat de Nederlander op dit stuk achter
staat bij vreemdelingen. Naar we meenen ten
onrechte. Zeker, onze werklieden verspillen niet
zulk een stroom van woorden als hunne Fran-
sche confraters en hebben niet de bewegelijk
heid, aan deze eigen, doch ze kunnen zeer goed
zeggen waar 't op staat en dat is dan toch een
eerste eisch van gedachten-uitdrukking.
Ze hebben echter één gebrek, en dit bedoelen
de hoogergeplaatsten, wanneer ze zeggen dat
't volk niet weet wat het zeggen moet. Wanneer
de mindere man verschijnt voor zijn meerdere,
b.v. voor den ambtenaar van den burgerlijken
stand, den burgemeester, den rechter enz., dan
staat hij in de meeste gevallen met den mond
vol tanden, dun gebeurt het niet zelden dat hij
zich niet herinnert, hoeveel kinderen hij heeft,
hoe oud hij is en waar zijn wieg stond; dan
moet hij zich bezinnen op den naam zijner
vrouw en zijn eigen voornamen en weet hij
soms niet te zeggen of zijn ouders leven, dan
wel gestorven zijn. Dezelfde persoon, die zijn
weetje heel goed weet, staat verbluft voor al
dergelijke eenvoudige vragen en nu helpt het
hem niets, dat hij trouw school heeft gegaan,
een goede hand schrijft en de tafel van ver
menigvuldiging op zijn duimpje kent het
helpt hem geen zier, hij beeft en staat te klap
pertanden, en moet ten slotte bekennen dat bij
toch een ongelukkig voorwerp is.
Men vergist zich echter, wanneer men denkt
dat deze onbeholpenheid alleen onder de mindere
standen gevonden wordt. Lui van beter komaf,
zelfs gestudeerde personen zijn er mee behept,
en die eenmaal aan die ziekte lijdt, strijdt er
in den regel te vergeefs tegen.
Daar komt bij dat de lieden, met wie ze to
doen hebben, examinatoren b. v., in 't gevoel
hunner meerderheid een hooge borst opzetten
en door hun toon van spreken den armen pa
tient zooveel te meer afmatten en onbekwaam
maken om te zeggen wat hij inderdaad wel
weet.
Wij kunnen ons deze timiditeit niet anders
verklaren dan veroorzaakt door menschenvrees.
Het ontzag voor den meerdere zit er zoo sterk
in, dat de mogelijkheid dezen te mishagen als
verlammend werkt op de hersenen en 't spraak
vermogen. Het onderwijs en met name de school
kan daar weinig of niets aan doen. Er zijn
predikanten, die er aan lijden tot zelfs op la-
teren leeftijd en die wel moeten oppassen, niet
buiten hun boekje te gaan of ze beginnen in
't uitdrukken hunner gedachten te stotteren,
om eindelijk te blijven steken. Wij kennen zelfs
goede schrijvers, die deze kunst volstrekt niet
verstaan en die, zoo ze eenmaal gedrongen
worden in 't publiek te spreken, danig tegen
vallen.
Daar zijn ook honderden, die van deze kwaal
volstrekt geen last hebben, ook onder de zeer
eenvondigen, wat bewijst dat we hier volstrekt
niet te doen hebben met een tekortkoming van
de school. Er loopt te Amsterdam een arme
koopman langs de straten met een ezelkarre
tje, handelende in petroleum. De man is reeds
grijs en oud genoeg om al 't geen hij op school
geleerd heeft, vergeten te hebben. Maar spre
ken kan hij niettemin goed en 't scheelt hem
niet waar hij staat en tot wie hij spreekt, 't Zij
hij tot de enquête-commissie 't woord voert, of
voor een stampvolle zaal hij is nl. socia
list hij drukt zijn gedachten zonder hapering
uit. Klaas Ris kent geen menschenvrees en
spreekt in zijn eenvoud uit wat hem op 't hart
ligt.
In dien eenvoud ligt voor een deel de ver
klaring van dit verschijnsel. Waar een meer
G O L O R A I M U N D. (24
Het was in Februari en bitter koud. Al ge
durende vele dagen was er suetuw gevallen, en
de hemel was zoo somber en grauw, de lucht
woei zoo snijdend over de witte velden en de
besneeuwde boomen, dat men zich in een war
men pels of bij een vroolijk knchelvuur verheu
gen moest, om den winter aangenaam te vinden.
Niettegenstaande het weinig uitnoodigende weer,
stond voor het hooge portaal te Schlettendorf
de reiswagen van den baron, en druk bezige
bedienden liepen her en der, en droegen koffers
en reiszakken, pelzen en voetezakken in den
wagen, zoodat men wel zien kon, dat er van
een langere reis dan van een uil stapje sprake
was. Zoodra alles in orde was, kwam de baron.
Hij was magerder en bleeker geworden sinds
den tijd, toen hij als Paula's gelukkige echtge
noot uit Frankrijk terugkeerde. Diepe ernst lag
in de mannelijke trekken en om zijn mond een
trek van berusting, die zonderling afstak bij de
uitdrukking van standvastigheid en beslistheid,
welke vroeger dit aangezicht kenmerkte. Hij was
stilzwijgend geworden; hij vermeed de menschen,
maar hij sloot zijn hart niet voor anderer on
geluk. Hij hiel]) en deed veel goed, ongezien
en onvermoeid, en als het bekend werd, ont
trok hij zich aan de dankbaarheid, waaraan zijn
verbitterd hart niet meer geloofde. Hij trok
zich de kleine dorpsgemeente aan, gaf rijke gif
ten aan de kerk, verbeterde de school, en hielp
en schoot gelden voor waar het noodig was.
Maar het moest schriftelijk of door zijn opzichter
geschieden; niet g< makkelijk was hij voor iemand
te spreken, en uJs 'l geschiedde, dan konden de
boeren 't niet gelooven, dat die sombere, on
vriendelijke heer zulk een menschen vriend was.
Yan Paula had hij verder niets gehoord en hij
verbande met ijzeren standvastigheid de gedach
ten, die hem terugtrokken tot haar, die hij nog
beminde, trots de diepe onwaardigheid, waarin
zij vóór hem stond.
Hoe eenzaam was 't in Schlettendorf. Hij
gruwde van de leege, groote vertrekken, waarin
slechts zijn eigen schreden weerklonken, en van
de diepe stilte, die hem omgaf als het zwijgen
van den dood. Hij haakte naar menschelijke
geluiden en naar menschelijke harten en trok
zich schuw terug, als een bekende werd aange
diend. Wat hem ontbrak was de zachte, liefde
volle stem van zijn vrouw en het heldere ge
lach van zijn kind. O, wat ter wereld klonk
zoo zoet als deze tonen! Wilde hij het leven
dragen, dan moest hij daaraan niet denken, niet
aan 't verledene, niet aan de toekomst; en om
zijn hart tot zwijgen te brengen, voedde hij zijn
verstand en doodde hij den tijd met zijn tragen
gang. Hij Jas en onderzocht, hij doorvorschte
de geschiedenis en de oudheid en daarin vond
hij, zoo ook geen troost, dan toch verstrooiing
voor 't oogenblik.
Midden in zijn eenzaam leven bereikte hem
plotseling de tijding, dat op vaderlijk goed in
Thüringen, dat hij sedert jaren niet had bezocht,
een groote brand gewoed had. De gebouwen
en de binnengehaalde oogst waren grootendeels
onverzekerd, en zeer arme dagloonersgezinnen
door den ramp getroffen. De strenge kou deed
den slag dubbel gevoelen. Men had de armen
Wel is waar dadelijk ingekwartierd bij hen die
verschoond gebleven waren, of in schuren en
herbergen onder dak gebracht, maar zoo kon
het toch den winter door niet blijven. Er moest
andere raad geschaft worden, en men moest
zien, of niet een gedeelte in de naburige dorpen
gehuisvest kon worden. De tegenwoordigheid
van den baron was, zoo niet noodzakelijk, dan
toch gewenschten dewijl de eenzame man geen
nadere plichten meer had dan jegens zijn onder-
hoorigen, ging hij niettegenstaande koude en
slecht weer vol bereidwilligheid op weg. En wel
bezorgd met pelzen en voetezakken, voelde hij
het onaangename van de reis ook niet zoo erg,
vooral ook, omdat men van Heidelberg tot Gotha
van den spoorwagen gebruik kon maken. Hier
echter moest hij de baan verlaten en met het
rijtuig verder. De donkere hemel en de jacht-
sneeuw waren niet geschikt om hem vroolijker
te stemmen, en de paarden hadden zoozeer te
worstelen met wind en weer, dat de zweep van
den postiljon niet in staat was hen tot grootere
snelheid aan te zetten. Bij invallende scheme
ring bereikten ze een klein dorpje, en de be
sneeuwde rijweg en de vallende avond lieten de
omgeving niet duidelijk meer onderscheiden. Plot
seling stiet de wagen met een hevigen ruk tegen
een hoop steenen, die voor de bestrating van
den weg bestemd was. In 't volgende oogenblik
vloog de postiljon van den bok en viel tamelijk
zacht in de dikke sneeuw op de dorpstraat. De
paarden stonden van zelf stil, en de baron keek
bezorgd uit den wagen. »Zijt ge er goed afge
komen, Schwager?« vroeg hij den postiljon, die
al weder opstond. »Ja,« bromde deze gemelijk,
»'t is goed afgeloopen,« en hij nam de zweep
en wilde weder op den bok stijgen. Gedurende
het ongeval waren eenige nieuwsgierigen uit
hunne huizen gekomen en stonden gapend om
den wagen en den vreemden heer.
»Maar verder kunt ge niet,« zei een der jon
gens tot den postiljon met dit weer niet en dan
nog bij avond. Ge blijft toch in de sneeuw
steken, want de holle weg is vol gesneeuwd,
daar komt nu niemand door. Ja, langs den
weg, waar ge van daan kwaamt, daar ging het,
dat is een straatweg of een vlakke weg; maar
daar ginder wijd, dat zal je wel laten staan.
De postiljon krabde zich bedenkelijk achter
de ooren en keek om naar den baron, die intus-
schen het hoofd buiten het rijtuig gestoken had.
Maar deze scheen niet willens de reis zoo af te
brekenhij wendde zich tot de boeren en vroeg
»Zou het dan zoo erg zijn?«
Zeker,riepen deze eenstemmig.
»Zijn er dan niet een paar van u, die met
schoppen en bijlen voor een goed drinkgeld den
weg begaanbaar willen maken? Ik wou graag
verder.
»In dat donker?« riep er een, »mijnheer, dat
is onmogelijkEn eer ge nog een klein half
uurtje verder zijt, voor ge aan 't naaste dorp
komt, komt er al weer een holle weg. U is
hier midden in in 't gebergte; daar zijn de we
gen zoo vlak niet; maar morgen vroeg zal de
schout wel volk oproepen om den weg schoon
te maken en dan zal 't niet lang meer duren.
De baron zweeg ontstemd. »Nu, Schwager,
rijd me dan maar naar het posthuis bij 't station
terug, daar zal ik wel een nachtverblijf kunnen
krijgen.
»Op eiken anderen tijd wel,« antwoordde de
postiljon, »maar nu zal 't maar zoowat zijn.
De moeder van de vrouw van den postmeester
is gestorven en nu staat het lijk in de gelag
kamer.
De baron was in blijkbare verlegenheid, want
't posthuis was een alleenstaand huis en hij kon
op geen ander gastvrij dak in de nabijheid reke
nen. »En een herberg is hier zeker niet.?« vroeg
bij de boeren.
Zeker, is hier een herberg,zei één hunner,
»maar het is een kroeg; slaapplaatsen zijn er
niet dan op den hooizolder.
»Maar,« riep een ander, »we hebben hier een
pastoor, die heeft een slaapkamertje, waar ge
kunt blijven, omdat ge met dit weer toch niet
verder kunt. De pastoor is een heel mensch-
lieverul man, die u graag bij zich houdt, en het
kamertje is heel mooi; de gemeente heeft het
huis pas het vorige jaar geheel vernieuwd.
»Waar is het huis van den pastoor?« vroeg
de baron.
»Het ligt ginds aan 't eind van 't dorp, een
beetje van den weg af; ge kunt het niet mis
loopen, maar ik zal meegaan,zei een der
jongens.
De baron nam het aan en liet, slechts zijn
geldtasch omhangende, ondertusschen zijn rijtuig
in de kroeg onder bescherming van den postiljon.
Wordt vervolgd.
■mwm
Sw
vooii
Uitgever: L. J. YEERMAK, Heusden.
Aan onze geachte Abonnenten
OP NIEUW UIT HET DUITSCH
VAN