FEUILLETON.
Geen Vertrouwen.
WOENSDAG 2 NOVEMBER.
1887
Uitgever: L. J. YEERMAH, Heusden.
VOOR
Dit bind verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.00. Franco per post zonder pi ijs-
verhooging.
Advertentiën 1G regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken
tot Maandag- en Donderdagavond 8
uur.
Het is nog geen vijftig jaar geleden, dat Hil-
debrand zijn Camera Obscura schreef, en nu
reeds is er van de hand van den schrijver aan
gekondigd een soort supplement, getiteld»Noo-
dige en overbodige ophelderingen, enz.«
In elke taal gebeurt het, dat langzamerhand
nieuwe woorden in gebruik komen, en nieuwe
uitdrukkingen burgerrecht verkrijgende spraak
makende menigte vraagt niet direct naar taal
wetten, maar schept voor nieuwe ideeën nieuwe
woorden, die tevens dikwijls zeer kernachtig
uitdrukken, wat zij moeten beteekenen. Maar
omgekeerd geschiedt het ook, dat woorden,
welke vroeger algemeen begrepen werden, nu
voor zeer velen onverstaanbaar zijn, omdat zij
voor voorwerpen gebruikt werden, die nu door
geheel andere vervangen zijn.
In onze dagen, daar de uitvindingen elkander
al sneller en sneller opvolgen, gaat dat spoedi
ger dan vroeger. Wanneer wij werken lezen van
schrijvers uit de zestiende en zeventiende eeuw,
dan is het bijna onmogelijk ze geheel en al te
begrijpen, zonder verklarende noten. Tussehen
het verschijnen dier werken en onzen tijd liggen
dan ook een tweetal eeuwen, maar wanneer een
werk slechts eene halve eeuw oud is en dan
een zestiental drukken beleefd heeft, wanneer
de schrijver nog leeft, dan behoort het tot de
zeldzaamheden, dat er een aanhangsel met op
helderingen aan moet worden toegevoegd; en
dan is dit verschijnsel slechts daaruit te ver
klaren, dat er in ons denken en spreken, in de
zaken, waarmede wij omgaan, in den geheelen
toestand, waarin wij ons bevinden, eene zeer
groote wjjziging is gekomen, naar verhouding
veel grooter, dan vroeger in een gelijk tijdvak.
Stoom en electriciteit hebben tot die wijziging
machtig bijgedragen of laat ons liever zeggen
zij zijn de hoofdoorzaken, dat voor het tegen
woordige geslacht veel bijna onvei staanbaar is,
wat vroeger voor ieder ontwikkeld man gesne
den brood was.
In een van Frits Reuter's werken lezen wij
van een gezelschap oude heeren, die een kaartje
zouden leggen. De leerling moest een doos met
fidibussen klaar zetten. Wie ter wereld kent nu
die net ineengedraaide papiertjes, niet te stijf
en niet te los, die in geen gelagkamer ontbra
ken, die in geen gezelschap van heeren konden
gemist wordenwaar zou men anders de diepe,
groote pijp mee aansteken dan met zoo'n fidi-
bus? Zij, die voor dertig, veertig jaar naar
school gingen, herinneren zich het komfoortje
met doppen (gloeiende boekweitdoppen) nog wel,
dat steeds op 's meesters lessenaar stond, en
waaraan zoo smakelijk de lange Goudsche pijp
kon aangestoken worden. Als Potgieter of Beets
spreken van een komfoortje met doppen, dan
kijkt de lezer vragend een ander aan om op?
helderingen, die hij zeer dikwijls niet krijgt om
een zeer begrijpelijke reden. En fidibus, èn dop
pen èn welhaast de zwavelstok hebben het veld
moeten ruimen voor de lucifers, welke zelf
alweder zoozeer verbeterd zijn, dat sommiger
vrees voor hunne vergiftige eigenschappen geheel
verdwijnt.
Men ging op reis en men vlijde zich heel
genoegehjk neer in een hoek van het roefje.
De vrouwen namen de breikous, de mannen
vonden een oude courant, de pijpon werden voor
den dag gehaald, de schipper had voor fidibus
sen gezorgd of voor zwavelstokken, en onder
een gezellig praatje, waaraan de schipper deel
nam, gingen de uren voorbij. Een enkele maal
werd het gesprek afgebroken, als de schipper
kwam om de centen voor het jagertje. Wie
kent nu nog de roef en het jagertje Zij zullen
weldra geheel tot de geschiedenis behooren.
Daar, waar nog gelegenheid is om met de
trekschuit te reizen, zijn de reizigers toch
nog zeer dun gezaaid. Wij hebben te veel
haast om met de trekschuit te reizen, ook
al is zij er nog, en het vroegere woord
»hij komt met de nachtschuit,* om een ach
terblijver aan te duiden, welk woord door de
trekschuiters ironisch werd gebruikt, is nu helaas
op de laat sten zei ven van toepassing.
Wij kennen allen de keurige beschrjjvingen
van overvolle diligences. Herinner u maar het
verhaal van den reiziger uit de Camera Obscura,
die de familie Stastok ging bezoeken, herin
ner u maar het vers, getiteld: het vers, dat
als een nachtkaars uitgaatWie ziet er nu
nog overvolle diligences? Ja een enkele maal,
voor korten tijd, bij bijzondere gelegenheden.
Zij heeft dan ook haren naam van diligence
»snelwagenschandelijk zien verkloineeren en
degradeeren, en met de diligence reizen is
tegenwoordig synoniem met »den slakkengang
gaan«. En wij, die zoo laag neerzien op de
vroegere vervoermiddelen, hoe zal het ons gaan
Het nageslacht, dat met den onderaardschen
schietblaasbalg zal reizen, waarover de schip
per bij Ilildebrand reeds fantaiseert, wij spoor
wegreizigers zullen door onze kinderen met
een medelijdend schouderophalen wellicht als
achterblijvers worden aangezien, omdat wij
slechts met den spoortrein gingen. Van één
voertuig, alrcede van ouden datum, durven
wij profiteeren, dat het nog lang niet in on
bruik zal geraken. Het gaat langzaam, maar
het voert ons zeker tot het doel. Wij be
doelen den kruiwagen. Die is vooreerst nog
niet uit de mode. Er zijn veel te veel men-
schen, die dat vervoermiddel noodig hebben om
te komen waar zjj wezen willen. En er zijn
nog veel te veel menschen, gevoelig genoeg voor
vleierij, om zich voor kruier te laten gebruiken.
De theetuinen, wie kent ze nog? Zij hebben
alle plaats gemaakt voor bierhalles, Tivoli's enz.
Welke jongen begrijpt u, als gij hem vraagt,
hoe hij paapjes en plakkers en dubbele plakkers
moet groot brengen? Spreek eens met iemand
over het vergulden, geen mensch weet meer
wat het beteekent. En toch roepen die zelfde
woorden bij de ouderen van dagen herinnerin
gen wakker, die tot de schoonste van hun
leven behooren. Als wij werken lezen als het
meergenoemde meesterstuk van Beets, als die
van Potgieter en van Staring, dan wordt het
ons hoe langer hoe duidelijker, dat wij snel
leven, dat nieuwe denkbeelden, nieuwe vormen
spoediger de oude verdringen dan vroeger. De
gedachtenkringen van het oude en jonge ge
slacht loopen hoe langer hoe meer uit elkaar.
Vandaar dat een meesterwerk van betrekkelijk
jongen datum reeds eene reeks van ophelderin
gen vordert, en dat de schrijver het woord
overbodige in zijn prospectus gerust had kunnen
weglaten, want in plaats van overbodig zijn zij
hooguoodig.
Buitenland.
Keizer Wilhelm heeft aan den Paus, ter ge
legenheid van zijn priester-jubileum, een tiaar
of drievoudige kroon gezondenhet is de eerste
proeve van Berlijnsche kunst-industrie, die men
in 't Vaticaan vindt. In het midden is het
familiewapen van Leo Kill geborduurd. De
kroon is met kostbare edelgesteenten versierd
en rust in een prachtige doos. Een speciale
koerier heeft het geschenk naar Itome gebracht.
De ex-Keizerin Eugénie zond den H. Vader als
feestgeschenk het portret van den overleden
Keizerlijken Prins, 's Pausen petekind, door
viooltjes, uit ametist samengesteld, omgeven, en
in een gouden lijst, die door een adelaar van
émail, met uitgestrekte vleugels, wordt gedragen.
G 0 L O It A I M U N D.
Onder geleide van den jongen had de baron
den weg naar het huis van den pastoor spoedig
afgelegd, en nu, de blanke deurklink neerdruk
kend, traden ze het voorhuis binnen, waar een
ferme meid bezig was met vegen.
»Is mijnheer de pastoor thuis, vroeg de baron.
»Neen,« antwoordde de meid, hij is met de
juffrouw uitgereden om te doopenhet kind was
een zoo zwak dingetje en nu konden ze 't niet
naar de kerk brengen, want 't is wel een uurtje
Yer. Maar een doopmaal is er toch, en 't zal
nog wel een uur of twee duren, eer ze terug
komen.*
»Kan ik mijnheer den pastoor hier afwach
ten?* vroeg de baron, »ik wou hem gaarne spre
ken, als hij terug kouit.*
>Wel, waarom niet?* zei de meid; Oscar is
thuis en in gindsche kamer; ga maar vrij
binnen.*
De baron klopte en opende na een luid
binnen!* de deur. Een vriendelijk goed ver
warmd vertrek lachte den verkleumde toe. Bij
de lamp zat aan een kleine tafel een knaap van
12 of 13 jaar met stukken erts en munten en
verschillende dingen vóór zich. Het volle licht
viel op een jong, vroolijk gelaat, dut een wei
nig verwonderd op zag naar het onverwachte
en onbekende bezoek. Maar hij stond vriende-
ljjk op en ging den vreemde tegemoet.
»'t Spijt me, dat oom niet thuis is,zei de
knaap, maar het zal hem genoegen doen, als
u hier wilt wachten en nog meer, als u zijn
zjjn gast wil zijn. Wees zoo goed en neem
uw gemak bij de kachel. Ik hoop voor u, dat
oom niet al te lang zal weg bljjven.«
De baron was aangenaam getroffen door de
openhartigheid en 't beminnenswaardig voorko
menvan den knaap, die zoo zonder eenige linksch-
heid de honneurs waarnam, en daarbij zoo kin
derlijk was, dat de baron hem nauwelijks de
jaren gegeven zou hebben, die hij toch had.
Alexander volgde de vriendelijke uitnoodiging
en de knaap ging met zijne bezigheden voort.
Hij regelde en sorteerde alle munfin en scheen
ze te reinigen van stof en vuil.
»Wat hebt ge daar toch, mijn jongen vroeg
de baron, die een poosje had toegekeken.
»Oude munten,antwoordde de knaap, »die
onlangs hier in den omtrek gevonden zijn. De
boer, die ze in zijn land vond, gaf ze mij, om
dat hij weet, dat ik een verzameling heb.«
Alexander trad naderbij. »Dat zijn prachtige
Romeinsche stukken,* zei hij, de geldstukken
opmerkzaam beziende; en hier gevondenDat
is een goede vondst..*
Niet waar?* zei de knaap bijna trotsch; en
nu moet u de pot eens zien, waarin ze lagen
die is niet Romeinsch, die is zuiver Germaansch
en daarom meent oom, dat de Germaansche
stammen de Romeinsche beroofd en geplunderd
en zoo de geldstukken hier gebracht hebben;
want de urn, of hoe dat ding heet, is van ge
heel anderen oorsprong.
»Ik ben ook een verzamelaar, wil je ze me
eens laten zien?«
^Gaarne,* antwoordde de knaap, spoedig ge
meenzaam door die overeenstemmende neiging,
»maar op mijn kamer heb ik meer zulke din
gen ook een traankroesje en verscheidene vazen
wil u niet liever mee naar boven gaan?«
Alexander ging met hem en inderdaad toonde
de kleine oudheidkundige hem mooie oudheden.
Ziet u, voor deze urn heeft oom me een kon-
sole laten maken, omdat ze zoo mooi is,zei
hij en hij hield de lamp wat hooger, opdat de
vreemdeling ze goed zou kunnen zien. Alexander
kwam naderbij, maar trad getroffen een schrede
achterwaarts: het licht viel helder op den muur,
en daar blonk hem in jeugdige schoonheid het
welbekende gelaat van Marie tegen. Dat was
ze, trek voor trek; dwaling was onmogelijk
Hij trok den knaap de lamp uit de hand en
trad nader; ja, zij was 't, zij en geen andere.
»Nu, hoe vindt u de urn?* brak de knaap
het zwijgen af.
»Hoe komt dat portret hier?« vroeg Alexander
verbaasd in plaats van te antwoorden.
»0, bekijkt u dat portret,* sprak do knaap
zichtbaar trosch. »Niet waar, dat is mooi,« en
een lichte trilling lag- in de frissche stem; ik
heb haar nooit gekend; dat is mijne moeder.*
Als door den bliksem getroffen week Alexander
achteruit; dat was toch niet mogelijk! »Je
moeder?« herhaalde hij verward, »je moeder?
en hoe heet je, mijn kiud?«
Oscar,zei de knaap, terwijl hij zich gereed
maakte heen te gaan; Oscar Lachman, net als
oom, die me verzorgde. Vader was een neef
van hem, geloof ik, maar ik weet het niet goed;
oom wordt altijd treurig, als hij aan moeder
denkt, want ze was niet gelukkig, zegt hij.*
»En hoe heette uwe moeder vóór haar huwe
lijk?* vroeg Alexander verder, »weet je dat?«
Marie von Rabenau,* zei de knaap een wei
nig verwonderd, dat een vreemde zooveel belang
stelde in zijn familie.
De baron kromp ineen, dus zij was het
Marie von Rabenau heette zij voor ze gravin
Schlettendorf werd. Duizend verwarde gedach
ten stormden door zijn hoofd; hij meende alles
goed te begrijpen, en sidderde toch't moest
eens een droombeeld zijn, dat zijn phantasie
hem schiep. Marie, het duel, de brief, Paula en
haar onschuldig kind, haar heengaan en haar
verlatenheid, al deze gedachten bestormden zijn
hart met vreeslijk geweld, zoodat hij bijna be
zweek onder die wilde slagen.
»Hebt u misschien mijn moeder gekend?*
vroeg de knaap schuchter.
»Neen,< zei hij, »maar wel een vrouw, die
veel op haar geleek en de herinnering aan haar,
mijn jongen, schokt me zoo.«
De knaap zweeg met aangeboren takt en
Alexander bleef aan zijne gedachten overgelaten.
Eindelijk, het kon wel een uur geduurd hebben,
verkondigde zweepgeklap en het blaffen van den
hond de terugkomst van den pastoor, en Oscar
ijlde de binnenkomenden tegemoet om hen te
helpen en hun de aankomst van den vreemde
ling meetedeelen. Na weinige oogenblikken kwam
de pastoor binnen, een rustige zestiger met bijna
wit haar maar heldere, verstandige oogen, die
u vriendelijk en vertrouwenwekkend aanzagen.
Zijne zuster volgde hem, een oude juffer, goed
aardig en huismoederlijk en nieuwsgierig naar
het onverwachte bezoek.
Wees welkom onder mijn dak,* zei de pastoor
en bood Alexander, die hem tegentrad, hartelijk
de hand. »Mijn neef heeft me uw ongeluk reeds'
verteld, en hoe gaarne ik u ook mijn rijtuig
aanbood, moet ik toch den raad geven het bij
mij voor lief te nemen en u niet op nieuw bloot te
stellen aan het slechte weer en de duisternis.*
»Ik dank u van ganscher harten, mijnheer
de pastoor en neem de vriendelijke uitnoodiging
gaarne aan. Ik dring me niet alleen in uw
huis,* zei Alexander, en zijn gemoedsbeweging
klonk uit al zijn woorden, hoe hij ook poogde
zich te bedwingen, >ik dring me ook in uw
vertrouwende rust van mijn toekomst, het ge
luk van twee wezens hangt er van af, dat gij
't mij schenkt.
De pastoor draalde, daarop was hij niet voor
bereid, maar hij boog zich vriendelijk. »Wat
in mijn macht staat om u tot nut te zijn, zal
gebeuren, mijnheer. Margaretha, zorg dat er
spoedig licht in mijne kamer gebracht worde,
en gij, Oscar, laat het goed van mijnheer uit
de herberg hierheen brengen. Wilt ge me vol
gen,* verzocht hij Alexander, en deze volgde
hem naar de studeerkamer, waar reeds licht en
een koesterend vuur was. De pastoor zette zich
op een stoel en noodigde zijn gast met een
vriendelijke handbeweging tegenover hem plaats
te nemen.
Het Land van
en Alten.
en
01' NIEUW UIT HET DUITSCH
VAN
(21
Wordt vervolgd.