Joost van den Vondel. FEUILLETON. JOEEEY. Jtt 632. WOENSDAG 23 NOVEMBER. 1887. 17 November 1587. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. VOOR Dit bind reraohijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.00. Franco per post zonder prijs- rerhooging. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 Rue II ér old, Parijs. Ad ver ten tien 10 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Grooto letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukkeu tot "Maandag- en Donderdagavond 8 uur. ii. Vondel was zijn vader in den kousenwinkel opgevolgd. Ofschoon hij zich weinig met den handel bemoeide en dien geheel overliet aan zijne echtgenoote en later aan zijn zoon, was zijn nering niet onvoordeelig. Er zijn jaren geweest, dat hij in de stads wissel bank veertig duizend gulden had staan. Doch die vette jaren hielden na 1635 op, langzamerhand smolt het bedragen na '52 komt zijn naam niet meer voor. Die achteruitgang had de oude man hij was toen 65 jaren oud te wijten aan zijn eenigen zoon, die door wangedrag zijn vaders zaak bedierf en zijn eigen leven verwoestte. Vondel heeft trachten te redden wat mogelijk was, hij heeft zelfs een reis naar Denemarken gemaakt om eigenhandig rekeningen te innen, maar hij kon den val van zijn zaak niet, meer verhoeden. Het tekort bedroeg f 40,000. Vondel betaalde, uit vrees voor het naderend bankroet, de schulden zijns eenigen zoons, doch nu was hij doodarm en de zoon bleef dezelfde losbol. Vondel maande hem aan naar Indië ie gaan en een nieuw leven te beginnen, en toen hij daar naar geen ooren had, was zijn vader genood zaakt bij burgemeesters een dwangbevel te vragen, ten einde hem het land uit te krijgen. Men ziet hieruit en uit de hulp die Amsterdam vroeger aan Vondel bewees, dat de stedelijke regeering toen heel wat in de melk te brokken had. In October 1657 vertrok de losbol met de Schorpioen naar Indië, achterlatende een vrouw en twee kinderen. De dood ontfermde zich over hem: hij stierf op reis. Voegen we hierbij, dat Vondel op 90-jarigen ouderdom nogmaals bij burgemeesters moest aankloppen om zijn kleinzoon, die helaas vaders voetstappen drukte en tot schoenmakersknecht vervallen was, aan een stadspostje te helpen! Wanneer we in zijn werken lezen weten we dus, dat dit voor hem schrikkelijke waarheid geweest is De oude man, broodeloos geworden door het gedrag van den jongen Joost, kreeg door be middeling zijner vrienden een postje in de stede lijke bank van leening, 't welk hij tien jaren waarnam. Een dichter in een pandjeshuisSchriller con trast laat zich niet denken. De mau, die Nederland jaar op jaar verrukte door de vruch ten van zijn rijken geest, die algemeen als Neêrlands grootsten dichter begroet werd, naar wiens vriendschap alle muzeuzonen haakten, die man werd boekhouder in de bank van leening Niet te verwonderen is het, dut hij dit ambt slecht waarnam en de boeken na tien jaar er zóó erbarmelijk uitzagen, dat de directie hem tot ontslag voordroeg. Vondel, bij burgemees ters ontboden, kreeg dit eervol en wat voor den armen oude 't voornaamste was met behoud zjjner jaarwedde. Hoe vruchtbaar zijn pen ook was, van de letteren alleen kon bij niet leven. Zelfs bemer ken we dat in het laatst gedeelte zijns levens, zijn populariteit sterk afgenomen was en indien de Amsterdamscke regenten van die dagen zich niet boven het algemeene oordeel hadden ver heven, dan ware Vondel niet zulk een betrek kelijk rustigen ouden dag tegemoet gegaan. Wat was er dan geschied? Vondel was in het jaar 1639 tot de Roomsch Kath. Kerk overgegaan en wat dit beteekent weet ieder, die in de geschiedenis dier dagen een weinig thuis is. Wij vragen niet tot wel ken godsdienst de man behoorde, die onze let terkunde tot sieraad verstrekte en onder zijn lofredenaars tellen we een Van Lennep, een Van Vloten, een Scbaepmau, een Alberding Thijin, een Beets, om er niet meer te noemen, man nen van allerlei richting, maar in de 17de eeuw wilde zoo'n overgang tot een kerk, die bier te lande slechts geduld werd, heel wat zeggen. Men heeft veel geschreven over deze omkee ring, men heeft er allerlei oorzaken voor opge diept en Vondel bedoelingen toegedicht, die de man wezenlijk niet had. 't Was dan ook in derdaad een moeilijk te verklaren siap. Vondel had in de jaren der Dordtsclie Synode een zeer groot aandeel gehad in de twisten en hij be vond zich steeds aan de zijde der remonstran ten, ijverende voor vrijheid van geloof. Nu hij rust zocht en vond in den schoot der oude kerk, moest daar wel wat achter steken, meende men. En men fluisterde van een rijk katholiek weeüwtje, op wier centen hij belust was. Niets was echter minder waar dan dat Vondel, die geldzaken wel bet allerlaatst telde, om het voo'deel zou overgvloopen zijn. Hoe bet zij, Vondel werd katholiek en ver loor daardoor een massa vrienden niet alleen, maar zijn naam werd in dit protestantsche land zeer verdacht. Die gebeurtenis in zijn leven heeft in zijn werken talrijke sporen achtergelaten. Zijn eer ste werk, dat na 1639 uitkwam, is zijn Altaar- gebeinmissen, die hij opdroeg aan den aarts bisschop van Mechelen. Hij trok, in de hoop een belooning te ontvangen, naar Brussel en liet zich bij den bisschop aandienea. Deze ech ter behandelde hem zeer uit de boogie en gaf niet onduidelijk te verstaan, dat Jacob Cats hem beter beviel dan Vondel. luiusucheu ont ving hij toch een beloomog, bestaande uit een altaarstuk, een echte Rubens. Vondel, wonder in zijn schik met deze rijke gift, die hij op duizend ducaien schatte, komt tlufls en nu komt het uit. dat de schilderij een copie naar Rubens is, ter waarde van een 80 gulden Als Vondel katholiek geworden is om den mammon, wat we ontkenden, dan heeft het hem geen voordeel gebracht. Er is nog een vraag, Vondel betreffende, die vooral .in de laatste jaren druk besproken is. ITet is deze: was Vondel tooneelschrijver, ja dan neen Tul van letterkundigen, we noemen slechts Jorickbloet, Buskeu Huet en Te Winkel hebben die vraag trachten op te lossen. De een stemt toe, de ander ontkent. Die vraag klinkt op 't eerste gezicht wel wat vreemd ten opzichte van een man, die aan 31 treurspelen het leven ge schonken heeft, doch men vergete niet, dat tus- schen een drama op papier en 't zelfde op 't tooneel een gtoote afstand bei tuut. Vondel heeft niet veel genoegen van zijn spelen gehad, 't Zij ze ongeschikt voor 't tooneel waren, 't zij men ze opzettelijk verminkte om hem tegen te werken, ze trokken weinig volk. De »Gijsbrecht van Amstel« alleen beeft zich staande gehouden, doch dat dit spel telken jare nog opgevoerd wordt, geschiedt meer uit eerbied voor Vondel en uit gewoonte dan om de innerlijke verdiensten van 't stuk. Vondel's werk wil gelezen, niet gespeeld worden. De treffende natuurschilderingen en de eenvoudige, ongekunstelde verhalen, komen in 't boek beter tot hun recht dan op de planken. Bovendien, dat Vondel zijn stoffen meestal aan den bijbel ontleende, maakte zijn stukken reeds in zijn tijd minder geschikt voor den schouwburg. In plaats van in den breede over Vondel's dichttrant uit te wijden, waartoe ons bovendien de plaats ontbreekt, willen we den lezer ten slotte vergasten op enkele proeven, die beter dan een kolom redeneering getuigenis zullen afleggen omtrent den dichter. Dit is uit de »Gijsbrecht van Amstel* Het volgende op den dood van een kind van den hoogleeraar Vossius Nu nog dit opschrift vun 't Burger-weeshuis Ten slotte nog een proefje van 's dichters luim, een puntdicht op den wiskunstenaar EEN AMERIKAANSCHE SCHETS. FRIEDRICH ZIMMERMANN. o(2 Zoo hadden we dan tot beider tevredenheid ons aan elkander verbonden. Des avonds zaten we gewoonlijk te praten op een blok bij 't haard vuur, dat aangemaakt was om ons te verlichten. Johnny was volstrekt niet ongevoel'g voor een handvol tabak, en als men hem daarmee de tong had losgemaakt, kraamde hij alles u't, wat hij op 't buit had. Hij bezat een frissche, natuur lijke en zeer levendige manier om de eenvoudige gebeurtenissen en ondervindingen uit zijn leven te verbalen. Men stelde er belang in en hoorde gaarne naar hem. Na het te voren gezegde zou men meenen, dat Johnny door zijne weinige behoeften iu den engen kring, waarin hij leefde, volkomen geluk kig was; maar tot mijn smart moet ik verze keren, dat ook aan zijn hart de worm van een geheim verdriet knaagde. Sommige woorden, die ik bij verschillende gelegenheden hoorde, maakten me daar opmerkzaam op. Eerst ge loofde ik, dat hij op deze of gene buurvrouw verliefd was, of dat hij verlangde naar het be- urijviger stadsleven, maar daarvan kwam ik spoedig terug. Naar geld en goed trok zijn hart ook niet. Eindelijk kreeg ik 't er uit: Johnny leed aan ingehouden vrijheidslust. Nituw-Boston is namelijk een plaats van zoo wat twintig blokhutten, die op oen kleinen heu vel midden in het woud gelegen zijn en met tachtig tot honderd inwoners. Deze omstandig heid bracht Jobnny tot het geloof, dat bij in een groote stad woonde, waar iemand, die maar den miosten drang naar vrijheid in zich voelde, het onmogelijk kon uithouden. Op een avond, toen we naar gewoonte aan den haard zaten en gemeenschappelijk mijn tabak rookten, kwam hij er mee voor den dag. Nadut hij een tijdlang nadenkend in 't vuur gestaard en er eenige malen in gespuwd had, begon hij eensklaps »Ik moet weg, Sirzei hij vastbesloten op den toon van een man, die door een onontkoom baar noodlot wordt voortgedreven. Waarom en waarheen?« vroeg ik verbaasd. »Naar 't westen, S^rKijk, hier is 't niet meer uiftehouden, bij mijn ziel, 't gaat bier riet langer West is the star,« (in 't westen licht de ster) »In 't westen kon ik niet nalaten met eenige verrassing te vragen, daar ik tot toen in de mee- O O niug geweest was, dat we ons hier juist genoeg westelijk bevonden voor menschen, die nog een weiuigje om hun leven gaven. Ik deelde hem dan ook mijn gevoelen mee. Johnny zag me met zijne scherpe oogen ver achtelijk aan, als wilde hij zeggen: »Wat versta jij daarvanVoor hem begon bet westen eerst bij de Rocky-Mountains. Kijk, Sir!« zei bij na eene pauze, »ik bob reeds alles voor de rtis klaar, eeu ponny ont breekt me nog maar. Het gierige volk hier wil me zoo'n dier niet onder de derlig dollars ver- koopenik denk echter er nog wel eeu voor vijf-en-twintig te krijgen dunkt u niet? Dan gaat het er op los hoex'aIn 't westen is het nog leven hier? bah! alles dicht be zet voor eeu jongen, ondernemenden knaap geen plaats meer heb ik -geen gelijk Bescheiden veroorloofde ik mij op te merken, dat mij, een Duitscber, deze streek weslelijk en wi'cl genoeg voorkwam, waaraan ik den raad verbond, dat hij liever hier moest blijven. Hiervoor had Johnny slechts een medelijdend lachje over, want blijkbaar meende hij dat ik, als vreemde, over dergelijke dingen niet mocht oordeelen. Over Duitschland had hij in 't alge meen zoo zijn eigen begrippen. Zijn aardijjks- kunde reikte zoo ver niet, want iu de school, waar hij lezen en schrijven geleerd had, was hem slechts een kaart van Noord-Amer'ka onder de oogen gekomenDuitschland was dus voor hem een onbekende streek, die daar begint, waar van rechtswege de wereld moest eindigen. Niet temin was bij humaan genoeg den Duitschers hun bestaan te gunnen, vooral hun, die wijs genoeg waren naar de Vereenigde Staten uit te wijken. Recht op bet leven hadden natuurlijk alleen de Amerikaausche volken, de eerste der wereld. Zijne phautasie stelde zich Duitschland voor als een soort wintersche woestijn, waarin een klein getal gruwelijke tyrannen en eene groote menigte witte slaven behoefiig hun leven sleten. De laatsten werden op hun schandelijkst mis- haudeld en vooral door zweepen, gevangenisseu en andere dwangmiddelen tot het wapenhand- werk geprest. Daarover niet hem te strijden was totaal nut teloos geweest, dewijl hij elke opheldeiiDg met eeu ongeloovig lachje beantwoordde. Meestal eindigde hij eene uiteenzetting over dit punt door uiij eensklaps in de rede te vallen. Well, Sir u kunt gelijk hebben, maar waarom gaan dan jaarlijks zooveel duizend Duit schers naar Amerika he?« en dan keek hij me lislig van ter zijde a m, in 't bewustzijn me grondig tot zwijgen gebracht te hebbeD. Ook thans versmaadde bij het mij zijne ge voelens uiteen te zetten, want een Duiischer kon niet begrijpen wat het zeggen wil, een vrij Amer'k&an te zijn. »Ik moet weg« herhaalde hij slechts met nadruk »moet me een eigen bouwerij oprich ten, huwen, miju eigen baas worden. Zestien dollars heb ik reeds opgegaard.Daarbij zag bij me triomfeerend aan. »Wat meent u wel? Hoe lang kan het nog duren eer ik iu staat O O ben een ponny te koopen?« Ik verklaarde dat me daarover alle bereke ningsvermogen ontbrak. O O Bij Freeze heb ik free-board (vrij verblijf) en maandelijks vijf dollars. Reken ik er nu alles af, wat ik in den winter noodig heb, dan kan ik op ze'n allerlaatst in 't VQOrjaar opbreken, dunkt u niet?« iWilt ge dan zonder contant geld weg trek ken vroeg ik hem. Contant geld? bah! wat ik noodig heb, krijg ik onderweg van de boeren. Waartoe heb ik bovendien mijn buks?« »En de Indianen »Die laffe schelmenlachte hij. »Onzin, Sir, daarvoor is een flinke woudlooper niet bang. Met die zal ik wel klaar komen. West is the Star, Sir 't Zou onmogelijk geweest zijn, hem zijn idee uit 't hoofd te praten. Onafhankelijk wilde hij zijn; op zijn eigen grond werken, en daarom moest bij naar die wilde, onbewoonde streken, waar 't laud nog »voor 't nemen* was. Tegen praten hielp niet; hij was eenmaal besloten en zette zijn plan door met alle taaiheid, die zjjn ras eigen is. Denkt gij wel, dat uw pollny meer dan twin tig dollars waard is vroeg hg eensklaps, me sluw aanziende. >'k Weet het niet,« antwoordde ik lachend, want het was niet moeilyk te raden, waar hg heen wilde. »Hm, misschien twintig hè?« Half en half was ik reeds vroeger van plan geweest mijn ponny, dien ik te Fort Sherman voor twintig dollars met zadel en toom gekocht had, aan Johnny af te staan, omdat ik eenmaal te Nieuw Boston zijnde, er toch niet veel voor zou krijgen. Yoorloopig ontbrak me nog even wel elke gelegenheid om anders dan te paard meer bewoonde streken te bereiken; daarom liet ik er niets van merken, om bij mijn jongen vriend geen hoop op te wekken, die misschien niet ver vuld zou kunnen worden. Daarom antwoordde ik ontwijkend, terwijl ik Johnny opmerkzaam maakte, dat ik het dier zelf noodig had om verder te komen. Hij knikte bedroefd. (Slot volgt.) Het Land van en Altena, He Langstraat en de «Och, de onders telea 't kind en brengen 't groot met smart, «Het kleine treedt op 't kleed, de groole treên op 'thart," Waar werd oprechter trouw Pan tussehen man en vrouw Ter wereld ooit gevonden? Twee zielen, gloênde aaneengesmeed Of vast geschakeld en verbonden In lief en leed. Waar zoo de liefde viel Smolt liefde ziel met ziel En hart met hart te gader. Die liefde is sterker dan de dood. Geen liefde komt Gods liefde nader Noch is zoo groot. Wat treurt gij, hoog geleerde Vos, En fronst het voorhoofd van verdriet Benij uw zoon den hemel niet, De hemel trekt, ai, laat hem los. Ai, staak deez ijdle tranen wat En offer, wel getroost en blij, Den allerbesten Vader vrij Het puik van uwen aardschen schat. Men klaagt, indien de kicle strandt Maar niet, wanneer ze, rijk gelaan, Uit den verbolgen Oceaan In een behouden haven landt. Geen armer wees op aarde zwerft, Dan die der weezen Vader derft, Der weezen Vader derft hij niet, Die vreezen troost in hun verdriet: Dies sla uw oogen op ons neer, Ons aller Vader troost u weer. VAN

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1887 | | pagina 1