UITVERKOOP
FEUILLETON.
num.
1887.
ZATERDAG 3 DECEMBER.
Uitgever: L. J. YEERMAII, Heusden.
AS. 635.
VOOK
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.00. Franco per post zonder prijs-
▼erhooging. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 Rue Ilérold, Parijs.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiëu worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken
tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Een jonkman stond op trouwen met de eenige
dochter van een gewezen koopman. De laatste
had zooveel overgeboerd, dat hij de zaken aan
kant beeft kunnen doen om de rest zijns levens
stil te slijten. Zijn dochter had, na vele specu-
leerende jongelui waanzinnig gemaakt te hebben,
hare hand geschonken aan een degelijk jonk
man, met wien zij zeker wist gelukkig te zullen
worden en van wien de ouders, niet zonder
reden, vertrouwden, dat hij na hun dood de
voor de dochter opgegaarde centjes niet moed
willig verbrassen of onvoorzichtig verspelen zou.
Schoonpapa zou de jongelui in een zaak zetten.
Een kleinigheid kon de aanstaande bijbrengen,
doch dit was niet noemenswaard. Op een avond
toen de oude heer met het gouden potlood in
de hand, noteerde wat het jongmensch al zoo
tot den inventaris van zijn winkel of magazijn
noodig rekende en men 't lijstje bijna klaar had,
zei de laatste:
»Nu heb ik nog een paar kleinigheden, die
onmisbaar zijn, n.l. honderd strooken papier,
met uit verkoop* in kapitale letters, honderd
idem met voorjaarsopruiming,idem idem met
»najaarsopruimiug,« idem idem met wegens
verbouwing groote uitverkoophonderd exem
plaren met
»Maar zwijg toch, hoe kan iemand, die begint
een zaak op te zetten het in de hersens krijgen
om nu al aan uitverkoopen verbouwing*
te denken.
»Er is ook geen haar op mijn hoofd dat er
aan denkt, maar die dingen behooren nu een
maal tot den ui'tzet van ten manufacturier en
't zjj men wil of niet, men moet er intijds ge
dachtig aan zijn. Ieder voorjaar dient men de
menigte te lokken met voorjaarsprijzen en in
den herfst met najaarsopruiming. Om de doode
tijden door te komen dienen de andere biljetten.
Ik weet bij ervaring dat uitverkoop wegens
verbouwing* wonderen werkt ia de kasten en
de toonbanklade, en dat men zilver slaat uit
een gewone opruiming wegens verplaatsing
der zaak.«
»Maar hoe dan, wanneer er zoo min ver
bouwing als verplaatsing volgt
»Och, dan heeft men voor degeen, die er
naar vragen, licht een verzinseltje bij de hand,
dan is 't afgesprongen of de aannemer failliet,
enfin, er zijn redenen genoeg te bedenken.*
»'t Is een rare tijd tegenwoordig« zei de oude
heer hoofdschuddend, onderwijl hjj het onmis
bare drukwerk noteerde.
De oude heer had gelijk, 't Is een rare tijd.
Wanneer er één gebied is, waarop »de wereld
wil bedrogen zijn* van toepassing is, dan is
't dat van den kleinhandel. De concurrentie aan
de eene zjjde, de zucht naar dolgoedkoop aan
de andere, dwingt den handelaars tot het uit
denken, van de meest onzinnige middelen om
hunne waar aan den man te brengen.
Loop eens eenige uren door de hoofdstraten
van een onzer groote steden en ge zult vol
verbazing staan blijven voor de groote kleeder
magazijnen, die wedijveren in sierlijkheid van
uitstalling en bespottelijk goedkoope prijzen, die
het kleermakersvak vernietigen en de orde dei-
dingen omkeeren. In vroeger jaren kwam de
kleermaker aan huis, nam de maat, liet uitzoeken
en maakte een pak naar den man. Tegenwoor
dig gaat men naar de stad, geeft zijn lengte
op en koopt een pak. Past het niet dan ligt
het aan den persoon, niet aan 't pak, dan is
niet het laatste doch de eerste mismaakt.
Dit tusschen twee haakjes.
Het publiek is op koopjes gesteld en men
kan 't den winkeliers niet ten kwade duiden,
zoo ze daarop speculeeren. Een ruime winkel,
breede ramen met spiegelruiten, fraaie uitstal
ling, vriendelijke en nette behandeling,»juffrouw«
tegen de meid, mevrouw tegen iedereen, die
er getrouwd uitziet, alles goed en wel
maar de prijzen moeten laag zijn, lager dan bij
de concurrenten, of althans 't publiek moet in
den waan gebracht worden, dat 't goedkooper
hier terecht kan dan ergens anders, of het komt
niet en gaat elders. Vandaar die duizenderlei
»opruimingen« en »finale uitverkoopingen*, die
niet anders zijn dan leuzen om geld te smeden
uit de liehtgeloovigheid der kooplustigen.
Er zijn tal van mensehen, die nimmer koopen
dan voor een prikje, die, wanneer ze de ge
wone markt betalen, het toch zóó zullen uit
leggen, alsof ze een waar koopje gedaan hadden.
Er zijn er ook, die zóó verzot zijn op koop
jes, dat hun 't geld in den zak opspringt,
wanneer ze iets goedkoop geprjjsd zien, al is
dat iets hun volkomen onnut.
Veel wordt in ons land verdaan aan zaken
van weelde, veel wordt er onnut door 't keel
gat gegoten, maar ook wordt er veel vermorst
aan z.g. koopjes. En 't zijn vooral de lui,
die 't op zekere tijden van 't jaar zoo hoog
noodig hebben, die in de vette dagen van
veel en druk werk zoo dikwijls hun kostelijk
geld wegsmijten aan overtollige dingen, nesterijen
en z.g. goedkoop spul, dat bij gebruik blijkt
ontuig te zijn. Dat is een ziekte, die vooral
onder 't jonge geslacht voortwoekert en die 't
geluk van het toekomstig gezin ondermijnt.
In plaats van een spaarbankboekje met een
tamelijk bedrag, brengt het dienstmeisje ettelijke
prullen mee ten huwelijk, een gouden ditje en
een zilveren datje, alles goedkoop gekocht, zoo
goedkoop, dat ze 't onmogelijk laten kon, maar
inderdaad veel te duur voor iemand, die 't geld
op een andere wijs zoo nuttig besteden kan.
Een gouden slot van twaalf gulden is twaalf
gulden te duur voor een dienstbode, die linnen
van noode heeft voor ondergoed of Leidsche wol
om kousen te stoppen. Een landbouwer, die
behoefte heeft aan een nieuwen ploeg en den
aankoop daarvan moet uitstellen omdat hij bij
een bijzondere, geheel eenige gelegenheid een
speelwagentje koopt, betaalt daarvoor veel te
veel, al is de handel op zichzelf voordeelig ge
schied. Wat men niet strikt noodig heeft en
toch koopt, is steeds te duur, tenzij men er
handel mee wil drijven.
Op deze zucht naar koopjes, bouwen de han
delaars hunne plannen, en wanneer 't hun naar
den vleeze zeer wel gaat, is dat te danken aan
den kleinen burger en den minderen man. De
gegoeden hebben hunne vaste leveranciers, van
welken ze goede waar verlangen voor goed
geld. De kleine man alleen is de dupe van de
slimme visschers naar geld, de kleine man, die
zoo'n groote behoefte heeft aan de kennis hoe
zijn geld nuttig te besteden. Het past ons niet
speciale gevallen te noemeu, maar lees vooral
in deze dagen de groote nieuwsbladen en ge
staat versteld van de vindingrijkheid der heeren
handelaars, die hun oudbakken waar zoo juist
op tijd tegen St. Nicolaas en Kerstmis opwar
men en aan den man trachten te brengen. Be
spottelijk goedkoope aanbiedingen lokken u uit
alle kolommen tegen. Voor enkele jaren had
den daarvan enkele plaatsen het monopolie,
thans zingt ook het platteland mee in het koor.
't Schijnt alsof men ons met geweld een voor
deeltje wil bezorgen, in plaats van zelf voor
deel te beoogen.
De jonkman, die nog vóór het openen zijner
winkelzaak plakstrooken liet drukken met s>finale
uitverkooptoonde ons, zijn toekomstige klan
ten goed te kennen. We hebben alle hoop dat
zijn affaire floreeren zal en dat het lichtgeloo-
vig publiek hem eenmaal in de gelegenheid
stellen zal zijn aankondiging >uitverkoop we-
EEN NOVELLE
JT. v. D1RKINK.
2)
Louize Eggers, de moeder van 't jonge meisje,
had zich in Harmen's oogen tot een loszinnig
wezen gestempeld, toen ze, in plaats van een
grondbezitter te huwen, een dorperlijken schrijn
werker de voorkeur gaf. En het bloed van die
afvallige moeder vloeide door de aderen dei-
dochter, die het nu reeds tot landloopster had
gebracht. Zoo kookte het in de hersens van
den oude.
»Hoe heet je toch?* vroeg hij eensklaps.
Louize, als mijn zalige moeder. Maar thuis
noemden ze me klein-Wiesje,* vertelde ze, met
hare tranen kampend. Door de norsche, van
weinig toenadering getuigende houding van den
grijsaard, en te midden van deze woeste, ver
vallen kluis, kwam hare geheele verlatenheid
haar pijnljjk voor den geest. Zoo had ze zich
de geboorteplaats van den ouden, stuurschen
man niet voorgesteld. Toen hare zieke moeder
hem afschilderde als een menschenschuwen zon
derling, had hare jeugdige phanlasie speelruimte
gehad om aan hem te denken als een eenigs-
zins wonderlijken maar toch eerwaardigen klui
zenaar. De ontnuchtering was smartelijk
maar evenwel kwam de gedachte om terug te
gaan niet bij haar op. Vorschend liet ze den
blik in 't ronde dwalen. Toen hare oogen aan
de schemering in het huis, dat maar weinig
ramen had, gewend waren, kwam de nieuws
gierigheid bp haar boven, de recht kinderlijke
nieuwsgierigheid, voor welke alles wat eenigs-
zins vreemd is, iets wonderlijks schijnt.
Het was een laag, langwerpig huis met wan
den van leem en een verweerd strooien dak,
dat bij regen even weinig beschutting bood, als
wanneer Harmen zich met een doorluchtige
paraplu onder een van zijn kale popelieren had
uitgestrekt.
Met dit onveilige dak was de kluizenaar vtm
zijn vroegste jeugd af vertrouwd. Dewijl hij met
zijn taai weerstandsvermogen alle ongemakken
van het weder, iedere verandering der jaarge
tijden zonder nadeel voor zijne gezondheid had
verduurd, zag hij met doffe onverschilligheid,
dat bij een regenbui het om hem heen lekte,
droppelde en plaste en de oneffen leemen vloer
iu een waterbed veranderd werd. Deze onver
schilligheid voor het verval van zijn huis was
hem tot een tweede natuur geworden. Zelfs
toen er een sterfte onder zijn vee kwam en er
in plaats van vroolijke eenden, die vroeger kwa
kend en plassend in de huiselijke beek ontzwom
men, thans groote, vraatzuchtige waterratten bp
hem hun intrek namen om in dit vochtige ver
blijf een blijvende kolonie te stichten, liet hij de
zaak rustig begaan. De aanhoudende droogte
had deze inwoners tijdelijk verdreven, en klok
kend drentelde een oude parelgrijze hen bij den
stal rond, waar de magere, zwartbonte koe den
laatsten dorren, krnchteloozen halm herkauwde,
die haar galgenmaal zou zijn.
Maar zonderling de slager kwam niet en
hij werd toch reeds sedert drie dagen verwacht.
In zpn plaats had de hemel hem dat spraak
zame, jonge meisje gezonden. Een geluid van
klotsende schreden brak den gedachtenloop
van den ouden af. Hij spitste de ooren en liet
het hoofd dieper zinken. Dat was zeker de han
delaar. Plotseling evenwel overviel hem een tot
nu onbekend gevoel. Was het misschien schaamte
tegenover zulk een onbeduidend ding van een
meisje, daar het getuige was van zijne armoe
en haar uiterste gevolgen? Of ging hem soms
het stuk vee meer aan 'thart dan hij wel ge
meend had Neen, iets anders was 't, dat den
ouden kluizenaar, trots zijne dofheid, in de ge
dachten schoot; hij viel in zijne gedachteloos
heid terug, waaruit hem de ontmoeting van dit
onschuldige kirid voor eefïloogenblik gewekt
had, doordat het gemeend had in hem een be
schermer, in zijn leeg huis een toevluchtsoord
te zullen vinden.
»Dag, makkèr, hoe gaat het?* klonk eens
klaps een scherpe stem, die niet den slager, maar
een stevigen, zwattharigen man in een donkere
jas, toebehoorde. »Wel zoo, wel zoo, heb je
bezoek, Harmen. Je kent me nog wel, ouwe
jongen?'« lachte tie binnentredende, terwijl hij
zijn gespierde hand öp den schouder van den
aangesprokene legde.
Jawel, Schulze. Waar kom je van daan?
'k Heb je in hing niet gezien!* bromde Harmen
half verlegen, half tevreden dat klein-Wiesje bij
dat bezoek tegenwoordig was.
»De tijd, weet je, Harmen, de tijd kan iemand
ontbrekenanders had ik vroeger wel eens bij
je komen kijken. Maar nu drijft me een zaak
naar je, tot je voordeel denk ik, en ronduit ge
zegd, in mijn, of veel eer in het belang der
gemeente. Het betreft den verkoop van je erf,
zei Schulze, dadelijk op zijn doel los gaand, ter
wijl hij op den rand van de tafel ging zitten.
Hoe langzaam Harmen ook met zijne bere
keningen was, zooveel begrip had hij wel om
in te zien, dat de voorslag van Schulze hem
een stroohalm tot redding aanbood.
»Laat hooren, hoe je 't meent,* antwoordde
hij met zijn klomp de gloeiende turven bijeen
schuivend, terwijl hij met de bevende rechter
hand door het verwilderde haar streek.
»Ik koop u onder de hand je boeltje af, zoo
als het reilt en zeilt, en neem natuurlijk al de
schulden ook over.
Toen Schulze een pauze maakte, viel Harmen
met ongewone levendigheid in: »ho ho, makker,
is dat alles? Dan ben ik juist zoo ver, als nu.
'k Wou wel eens weten, wat je aan het over
nemen onder de hand gelegen is. Je kunt toch
bij dien gedwongen verkoop even goed je doel
bereiken.
Schulze lachte bij deze opmerking van den
oude stilVin zich zei ven, maar schommelde toch
onrustig öp zijn plaats heen en weer; in elk
geval had hij bij den doffen grijsaard dezen ge
dachten gang niet gezocht.
Natuurlijk sta ik op den onderhandschen
verkoop. Als je me laat uitspreken, zal ik jé mijn
gronden gauw blootleggen,«zeihij, de armen over
elkander slaande. Je weet; toch, dat Mijnheer
Hülseu, die met den schimpnaam »zpden-baron«
wordt aangeduid, het met schulden bezwaarde
goed van den heer Yon Padern heeft aangekocht
en zich met zijn gezin daar genesteld heeft. Die
heeft geld in den zak; vroeger toch was hij
bankier en de hemel mag weten wat al. Genoeg,
hij heeft zaakjes gedaan en is thans een grond
eigenaar, die de gansche provincie beheerschen
en zich machtig uitbreiden wil. Daartoe heeft
hij altijd meer land en goed noodig. En waar
een stuk bosch of land aan het zijne grenst,
heeft hij de hand in 't spel om sluw het goed
aan zich te trekken. Jammer genoeg, zuchtte
Schulze, werkt ons boerenvolk hem daarbij krach
tig in de hand. Ze gaan allen den kreeften
gang en zoo gezwind dat een spoorwagen daarbij
een slaapmuts is.«
Nu werd Harmen onrustig. »Mocht de koekoek,
Schulze,* kuchte hij, »je wordt toch niet te aan
trekkelijk? Ja, als dat vervloekte vrouwvolk in
vroeger tijd op mijn grond niet zoo onwijs had
huisgehouden, zou ik thans een heel andere
kerel zijn.*
»Wel mogelijk. Maar mij dunkt,* zei Schulze
het hoofd schuddend, »wie tot boer geboren is,
blijft altpd achter de ploegschaar, 't mag buigen
of breken. Maar wie tot bedelaar geboren is,
laat Gods water maar over Gods akker loopen
en doet niet eens den mond open, al regent het
brei van den hemel.*
»Ho hobromde Harmen met een poging om
zich omhoog te werken, die echter geheel mislukte.
»Maar ter zake,« ging Schulze voort. Willen
we den koop sluiten, of wil je publiek verkocht
worden? Je hebt het nu in je hand.* Hij haalde
een groot zilver horloge uit zijn vesjeszak. »'t Is
haast twaalf uur, en de tijd dringthm
wat wil je, Harmen?!* Wordt vervolgd.
Het Land m
en Altena,
He Langntraat en de
DOOR