FEUILLETON.
s nmm
M 637.
ZATERDAG 10 DECEMBER
1887
Uitgever: L. J. YEEEMAH, Heusden.
Nieuw Ned. Panopticum.
VOOR
Dit blad Terechjjnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs-
Terhooging. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
tot
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken
Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
EEN TOEVAL.
En ze trokken er op uitman, vrouw en
drie kinderen. Geen wonder, met Sinterklaas
en zoo'n weer. De oudste menschen konden zich
niet herinneren dat Sinterklaas ooit zoo'n dag
getroffen had. 't Was precies lente en nu zou
't toch wel zonde en jammer zijn, indien men
de kinderen de winkels niet eens rondvoerde
Zonde en jammer?
Vrouw*, had Jaspers in den vooravond
schuchter trachten uit te brengen, doch daar
de schaamte zijn aangezicht bedekte, was hij
er in blijven steken, vrouw, zouden we toch
van avond
»Wat wou jij? Wou je thuis blijven, mis
schien? Een mooie jongen ben jij, om je arme
vrouw en kindertjes niets te gunnen en zelf
den meneer uit te hangen! Dat komt me daar
Zaterdagavond thuis met een stuk in zijn kraag
en f 1.70 tekort op zijn weekloon; meneer was
aan 't pierewaaien geweest, jawel, propjes ge
dronken met zijn kameraads en dronken thuis
gekomen nou, heet het maar niet te liegen,
want je bent er den heelen Zondag beroerd
van geweest en nu zou hij willen dat we voor
de zuinigheid maar stikem .thuis bleven, dat
wij het bekochten, wat hij verzopen heeft. Nee
man, ik ben op Sinterklaas nog nooit thuis ge
bleven en nou zal ik ook uitgaan; en je gaat
mee, hoormet ons mee, en nou zal je ons
eens traktceren, zooals je je eigen Zaterdag ge
trakteerd hebt!
Jaspers zweeg en staarde beschaamd voor zich.
Helaas ja, hij had, 't was in lang niet gebeurd,
twee dagen geleden te veel gebruikt. Met zijn
kameraads was hij naar een tapperij gegaan en
had daar 't eene glaasje na 't andere naar bin
nen geslagen, 't Was hem weer zoo wonderlijk
te moede geweest. Hij was bang om naar huis
te gaan. Jaren lang had hij voor zich en de
zijnen gesloofd van den morgen tot den avond
en 't had hem een bitter beetje geholpen.
Zijn vrienden waren vooruit gegaan in den
trouw en hij worstelde maar steeds met gebrek.
Toch dronk hij niet meer dan de anderen, noch
verspilde zijn geld aan onnutte zaken. Bij zijn
vrienden vond hij netheid, orde en welstand. In
zijn woning zag 'ter steeds wanordelijk uit;
de meubelen waren verwaarloosd, de kinderen
liepen in lompen, zijn vrouw zag er uit om met
een tang aan te vatten en steeds was er gebrek
aan 't noodige. Hij had overgewerkt zooveel hij
kon, bezuinigd waar 't hem mogelijk was, doch
't hielp niet: zijn vrouw kwam steeds te kort.
Waar 't bleef wist geen van beiden, doch 't week
loon smolt bij hen veel sneller dan bij anderen
en half in de week bracht zij geregeld een be
zoek in den lommerd. Zie, dat maalde hem
gedurig in 't hoofd en een enkele maal was 't
hem te machtig en moest hij de spoken daar
binnen bezweren met jenever. Hoe hij er tegen
worstelde, het werd hem daarbinnen soms zoo
bang, gelijk nog eergisterenavond, toen hij be
zweek voor den innerlijken drang.
»Jou zuiplap,* besloot zijn vrouw haar straf-
predicatie, »zelf het er van nemen, niet waar,
en je bloeien van kinderen niets gunnenMaar
je raadt het niet, want we gaan d'er op uit.
Allo jongens, maak je maar klaar.
En zoo gingen ze: de zwakke man met de
verspillende vrouw, hij gebukt onder de telkens
terugkeerende kwaal, zij trotsch, omdat ze hem
de baas was; hij met den blik op de donkere
toekomst, zij alleen 't oog op 't heldere heden.
En helder was 't. De hoofdstraten baadden
in een zee van licht en duizenden bewogen zich
in den besten luim langs de getooide winkel
ramen. En daarachter kwam men handen te
kort om de koopgrage Sinterklaasvierders van
dienst te zijn. De winkeljuffrouwen verzekerden
dat ze nooit zoo'n avond als deze beleefd hadden,
zoo mild in de natuur en in de harten van het
feestvierende volk. Jaspers vrouw genoot met
de kinderen van de pracht en de woelige, prettige
drukte. Hij niet; zijn duivel was wederom spo
kende in hem en waar hij 't welbekende plaatsje
vvergunning* ontmoette, weigerden zijn beenen
hem verderen dienst. Doch hij moest mee, te
gen wil en dank mee door de menschenzee, die
hem volmaakt onverschillig was; staan blijven
voor ramen, achter welke voor hem niets te zien
lag en winkels binnentreden, waar hij zich niet
thuis gevoelde. Met kouden, doffen blik zag hij
't aan hoe zijn vrouw het restant van 't week
geld vermorste aan nietigheden en diepe schaamte
vervulde hem, wanneer hij daartegen op wil
lende komen, zich zijn schuld herinnerde, die
hem 't recht ontzegde, voor hun aller welzijn
te waken.
Iutusschen kocht die schamel gekleede vrouw
voor hare kinderen Sinterklaasgeschenken en
lekkers in overvloed. De eene gulden na de an
dere verdween uit haar beurs, zonder dat ook
maar ééne gedachte bij haar opkwam aan de
overige vijf dagen der week, waarop men dan
toch ook eten moest.
In het gewoel van een drukke bazar geraakte
Jaspers van de zijnen gescheiden. Plotseling was
't als schoot hem een lichtstraal door 't hoofd.
Hij had nog een gulden verborgen weten te
houden én daarmee kan hij de vergetelheid koo-
pen. In een oogwenk stond hij buiten de deur
en was hij op weg naar de hem welbekende
tapperij. Daar vond hij tal van kennissen, die
onder vroolijke scherts den avond passeerden.
Ze heetten hem welkom en schikten wat op.
Jaspers bestelde wat zijn duivel hem opdrong.
Zonder zich te mengen in de grappen der vrien
den of mee te lachen om hunne kwinkslagen,
dronk hij en dronk maar steeds door, tot dat zijn
blik minder wezenloos, zijn houding minder ver
slagen was. Toen lachte hij mede, maar 't was een
lach waarvoor de drinkebroers rilden en die over
ging in luiil gesnik en echte dronkemanstranen.
Men vroeg wat hem scheelde, doch hij kon niet
spreken. Hij wist het trouwens zelf niet. Zijn vrien
den waren begaan met hem en weidden uit over
zijn lof en hoe jammer 't was dat zoo'n doodgoede
kerel zulk een vuilik getrouwd had.
Jaspers bedaarde en zijn duivel reikte hem
wederom de artsenij toe. Gretig stak hij de
hand uit en dronk. Maar zijn ellendig tehuis
kon hij niet verdrinken en toen hij waggelend
opstond en heenging, grijnsde het hem uit de
verte tegen.
Den volgenden morgen was Jaspers nog niet
te huis. Zijn vrouw liep huilende om, de politie
werd verwittigd, boden overal heen gezonden.
Men kwam ten slotte tot de conclusie dat hem
iets moest overkomen zijn op 't korte eind tus-
schen de tapperij, waar hij 't laatst gezien was,
en zijn woning. En toen men tegen den avond
ging dreggen in de gracht, haalde men daar
den ongelukkige uit.
De wereld sprak van een toevallige verdrin
king, de vrienden uit de tapperij meenden dat
't kwam omdat hij'm goed staan had, de vrouw
jammerde over dien ongelukkigen drank, die
zoovele huisgezinnen ongelukkig, vrouwen tot
weduwen en kinderen tot weezen maakt en
slechts weinigen, de vrouw 't allerminst, dachten
aan de wezenlijke oorzaak van dit toeval
Buitenland.
Dat de maatregelen, die Zaterdag tijdens de
verkiezing van den nieuwen president, met het
oog op mogelijke onlusten indien de verkiezing
anders ware uitgevallen, krachtig waren, dient
dat in en om Parijs waren gelegerd: 10 regi
menten kavalerie, 12 der beste bataillons infan
terie, 2 bataillons jagers en 3 bataillons marine-
in fanterie.
o
De radicale dagbladen te Parijs veroorloven
zich heftige aanvallen tegen generaal Saussier,
wegens de door hem genomen militaire voorzor
gen tijdens het congres.
o
Italiaanscke bladen meenen te weten, dat Ferry
grooten invloed zal hebben op den president der
republiek en sommige bladen hopen, dat de ver
houding tusschen Italië en Frankrijk beter zal
worden, dan zij onder het presidentschap van
Grévy was.
o
Te Weenen schijnt men over de verkiezing
van Carnot voldaan te zijn, vooral omdat nu de
vrees voor een coup d'état der monarchalen of
voor een straatoproer is verdwenen. Ook daar
is men van oordeel, dat voortaan de ministers
en zelfs de leiders der partijen meer macht zullen
hebben dan de president.
o
De Russische bladen zijn meest van gevoelen
dat de Fransche constitutie is geschonden door
het gedwongen aftreden van Grévy en dat daar
door aan de republiek een doodelijke slag is
toegebracht.
EEN NOVELLE
J. V. D1RKINK.
Hoe vrooljjk verrast en dankbaar het meisje
ook was, liet ze het evenwel aan uiterlijke dank
betuigingen ontbreken. Het lot van den grijze
hield haar al te zeer bezig om aan haar eigen
vreugde te kunnen denken.
Was het niet beter,* wierp ze tot verbazing
des ouden in de rede, »als we de kast zagen
te verkoopen en het geld voor het huishouden
gebruikten? u behoefdet dan niet van uwe ge
woonten afstand te doen. Het is hier zoo prettig
stil en dan blijf ik bij u. Daar, in de kamer
hiernaast, waar u het voeder voor het vee be
waart, is een ruimte waar ik kan slapen. Wer
ken kan ik en wil ik erg graag!* Ze stroopte
de mouwen van haar verschoten katoenen kleedje
op en strekte de armen uit. Bedenk toch, zijn
eigen baas te zijn bij droog brood is beter dan
zijn voeten ouder de tafel van vreemden te mo.-
ten steken, al is ze ook nog zoo rijk voorzien.*
»Hu), ja maar.een man, een woord,
stamelde de oude Harmen. »Voor tien jaar was
het nog de tijd geweest op nieuw te beginnen;
thans loont het de moeite niet meer, kind; vast
niet!* zei hij met nadruk, toen ze treurig het
hoofdje liet hangen.
II.
Den volgenden dag zeer vroeg kwam Schulze
met een notaris en getuigen. De verkoop kwam
in alle vormen tot stand.
»Zoo Harmen,* zei Schulze, toen de vreem
den het huis hadden verlaten, »nu behoor je
tot de mijnen en kunt onbezorgd je eindje ha
len. Als de plaats aan den haard je maar niet
te vervelend wordt. Wie aan bezigheid gewoon
is, vliet de lediggang als de pest.« Harmen
knikte en staarde sprakeloos voor zich. Ook
klein-Wiesje, dat vol gedachten naast hem zat
en in de vlug daarheen geworpen woorden eenige
toespeling meende te ontdekken, waagde geen
tegenwerping, zoo als gisteren. Alles was nu
toch verspeeld, sedert oom trots hare waarschu
wing, zich verkocht had. Met de halsstarrig
heid van een schaap, dat den belhamel blinde
lings in den afgrond volgt, had hij zich aan
Schulze overgegeven, die in de oogen van het
meisje meer en meer de gedaante van een sla
venhandelaar aannam. Seheen het niet, dat hij
zijn waar tot aau het uiterste wilde uitzuigen?
Onderzoekend liep Schulze in het oude ge
bouw rond. Toen lijj de oude eiken kast in de
kamer zag, tikte hij minachtend met den stok
tegen een der kogelvormige voeten. »Oud prulle-
goed, hm!« bromde hij, maar keek ras om,
toen Wiesje toesnellend, eensklaps riep: »De
kast behoort mij! Gisteren, toen oom nog baas
over zijn eigendom was, heeft hij haar mij ge
schonken.*
»Ja, ja!« bevestigde Harmen verbluft. >Ze
is mijn petekind, en daar ze niets bezit, beele-
maal niets, en de eenig overgeblevene van de
Eggers zal zijn, heb ik haar het huwelijksstuk
uit den bruidschat van mijne en uwe voorouders
tot een geschenk vermaakt.*
»Zoo, hm, zoo zoo!« mompelde Schulze, ter
wijl bij Wiesje met een blik aanzag als een vos,
die een haasje beloert. »Dat bad je me vooraf
moeten zeggen, Harmen,* verweet bij op stren
gen toon. »Maar,« voegde hij er schielijk bij,
toen bij de verstoorde gezichten van de anderen
zag, »dat is geen zaak om er ruzie over te
maken. Vooreerst hebben we te zorgen voor
het verhuizen naar mijn hof en voor een onder
komen voor de kleine. Met het bruidsgeschenk
hebben we nog den tijd wel. Daar ik deze oude
barak tot afbraak aan de meestbiedende verkoo
pen wil, is er haast bij alle gereedschap, dat
nog bruikbaar is, er uit te halen. De kast
evenwel schijnt een tweelingzuster van een oud
meubel te zijn dat in mijn opkamer staat. Twee
van oud-duitsche soort naast elkaar zullen parade
maken,lachte hij.
Deze opmerking versterkte evenwel Wiesje in
hare meening, dat het goed zou zijn haar eigen
domsrecht niet af te staan. Nu eerst, nu men
haar de kast afhandig wilde maken, kreeg ze
waarde voor haar. De wijze, waarop Schulze
haar rechtmatige aanspraken op zij schoof, stem
pelde hem in haar oog tot een zelfzuchtig mensch,
zonder hart, van wien men ook wel een open
lijke onrechtvaardigheid mocht verwachten, als
die met zijne wenschen overeenkwam. En aan
den willekeur van dien man had de oude, doffe
grijsaard zich overgeleverd! Een onnoemlijke
angst kwam in haar hart, dat met dankbare liefde
sloeg voor haar hulpeloozen bloedverwant, wiens
kindsche natuur zij kende, wiens troostelooze
toestand haar roerde. Als ze hem maar helpen,
maar bij hem kon blijven, om hem tegen aan
matiging en ruwheid te beschermen!
Alsof Schulze deze gedachte op haar gelaat
gelezen had, zoo vervolgde hij»ik geloof, meisje,
dat je mijn dochter Louize welkom zult zijn.» Wil
je bij me in dienst treden, dan kan je met je
oom meegaan.
Wat stond haar te doen? Zonder huisvesting,
niet in staat zich zelve te helpen, had ze geen
keus. Ze stemde toe, en daar haar »jaeen
vreugdeglans op het gelaat van haar oom te
voorschijn riep, was ze heel gelukkig.
's Avonds toen het meisje aan tafel tegenover
den oude zat, om het karige avondmaal, een
schaaltje in water gekookte grutten, te gebrui
ken, verwonderde ze zich in stilte over de moede
loosheid van den oude. Scheen het niet of hij
thans begon te bevroeden, welke toekomst hij
op den hof van Schulze tegen ging? Om hem
op te vroolijken schilderde zij hem die toekomst
met de meest rooskleurige verven af.
»U kunt begrijpen oom,« riep ze zich dwin
gend vroolijk te schijnen, »de kast verkoop ik
achter Schulze's rug. Ze behoort me nu eens, en
mijn eigendom houd ik vast. Maar ik zal u
het geld geven tot zakgeld en dan is u nog een
kapitalist, voor wien ieder respect moet hebben.
Zoo lang u leeft, trouw ik zeker niet en blijf
ik altijd bij u, opdat u toch een verwante ziel
in uw nabijheid hebt, als u wat overkomt. Ja,«
betuigde ze, door hare deelneming voor den ouden
man vervoerd, »al moest ik ook levenslang
Schulze dienen, u verlaten zou schandelijk zijn!*
De oude knikte slechts sprakeloos, want hij
was van die ongewone taal geheel in de war.
Verscheiden malen streek hij met de mouwen
van zijn oud, bruin, versleten buis over 't ge
laat. En toch sprak Wiesje slechts naar haar
geërfde natuurdoor de grenzelooze goedheid
van zijn vrouwelijke voorzaten was de hof ten
gronde gegaan. De zijlinie, welke den hof van
den tegenwoordigen Schulze-Lahnbeck gesticht
had, had deze zwakte weten te benuttigen en
was nu bestemd aan Harmen het genadebrood
te geven. Zou hij het kind thans vertellen hoe
alles tusschen hem en den hof van Schulze
stond? Misschien kon zij er haar voordeel mee
doen. Hij overlegde.
Eensklaps voelde hij zich niet wel. Bevend
kromp hij ineeneen nog nooit gevoelde afmat
ting overmeesterde hem. Het schemerde hem
voor de oogen en een lastig gesuis in de ooren
nam meer en meer toe. Het was zoo donker
in de muffe kamer, dat Wiesje niet kon bemer
ken hoe de trekken van den oude veranderden
en zijn gelaat een blauwroode tint aannam. De
haard ging uit. Spits lag ineen gekrompen er
naast en snorkte. Hij had de koe, welke door
den stalknecht van Schulze aan een touw was
weggevoerd, naar haar nieuwe woning gevolgd en
daar zijn avondmaaltijd gehouden, daar hij wel
wist, dat thuis schraalhans keukenmeester was.
Eindelijk zei Harmen: »ik had je veel over
onze betrekking tot Schulze kunnen duidelijk
maken. Den oorsprong van Lanhnbeck ken je
immers niet? 't Is een merkwaardige beschik
king van God, dat de laatste Eggers zijn leven
op zijn rechtmatig erf zal eindigen,vervolgde hij
stamelende. Wordt vervolgd
Het Land van
ea Altena,
DOOlt