Een lastige kwaal
FEUILLETON.
Wat is liefde?
M 650.
WOENSDAG 25 JANUARI.
1888.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Hensden.
y.
VOOR
Dit blad lerschijnt WOENSDAG! en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs-
verhooging. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken
tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Hebt ge er ooit over nagedacht hoeveel ver
driet in de wereld geleden wordt door vergeten
zaken? Hoeveel werk en moeite men zich jaar
lijks op den hals haalt door vergeetachtigheid?
Ge moet absoluut naar de stad om dit of
dat in te slaan. Ge moet in den Oppert 'zijn,
op 't West-Nieuwland, in 't Hang, op de Hoog
straat, maar uw hoofddoel is 't Hang. Best, ge
gaat, loopt door dik en dun, tart honderderlei
gevaren, die ge thuis niet kent, koopt en be
taalt, en gaat eindelijk zwoegend naar de boot.
Daar luidt de bel, de boot verwijdert zich van
den wal en plotseling staat ge als van 't
onweer getroffen bij uw pakjes ge hebt
't heele Hang vergeten en komt straks thuis
zonder datgene, waarom ge voornamelijk naar
de stad waart gegaan
Of ge hebt iemand te spreken, dien ge niet
zoo dagelijks ziet. Ge neemt u voor hem 't een
en ander te vragen en inlichtingen in te winnen
omtrent zekere zaak. Die zaak is 't waarom ge
hem opzoekt. Ge treft hem thuis, begint een
praatje over koetjes en kalfjes, hij stemt met
u in over kalfjes en koetjes en al pratende ver
praat ge uw tijd. Ge neemt haastig afscheid en
buiten de deur schiet u te binnen dat ge juist
de zaak, die u 't naast aan 't hart lag, volstrekt
onaangeroerd gelaten hebt.
Die drommelsche vergeetachtigheid is de oor
zaak dat moeder de vrouw een dozijn malen
meer dan noodig is, trap op, trap af moet om
dit en dat te halen, dat onze kinderen op school
afkeuringen voor wanorde op hun boekje krij
gen, dat we een heelen dag moeten doorbren
gen zonder de hulp van onontbeerlijke dingen,
dat we tweemaal langer loopen dan noodig is,
dat we op sommige tijden met de handen in
't haar zitten ©mdat we vergaten 't een of ander
bijtijds te bestellen, dat we in ruzie leven met
onze familie, door volstrekt geen notitie te nemen
van verjaardagen, waarop sommige menschen
zoo bijzonder gesteld zijn in één woord, dat
we ons verdriet berokkenen, 't welk we, zoo we
daarop vroeger gewezen waren, konden bespaard
hebben.
En toch is vergeten een zegenWanneer ons
de hemel niet geleerd had te vergeten, zou ons
leven jammerlijk zijn en moesten we al onze
groote en kleine verdrietelijkheden medeslepen
tot aan het graf!
"Vergeten is alzoo geen zwakte, maar integen
deel een onwaardeerbare kracht van onzen geest
het komt alleen daarop aan, wat we vergeten
zullen. En dat is te leeren. Met eenige inspan
ning en zelfbeheersching n.l. kan men 't daartoe
brengen alles te vergeten, wat men niet volstrekt
noodig te weten of te doen heeft en in 't ge
heugen te bewaren wat waard is onthouden te
worden.
Tusschen vergeten en vergeten is een groot
verschil, 't Is er mede als met andere deugden,
die overdreven beoefend, ondeugden worden.
Ons geheugen is als een kastje, met verschil
lende laden. In de onderste, die alleen geopend
worden op plechtige oogenblikken, bergen we
onze oude herinneringen, lieve en treurige, op
dat ze rustig liggen en geen hinder hebben van
den steeds in en uittrekkenden inhoud der
bovenverdieping. En in deze orde te houden is
onze taak en onze plicht. De ruimte is niet
onbegrensd, we kunnen er niet alles in opslui
ten, alleen maar het gewichtige en daarom
moeten we eiken dag veel onnut goed weg
werpen.
Laten we niet ontkennen dat onze gedachten
zeer dikwijls met onnut goed bezig zijn! Wan
neer we eerlijk met onszelven omgaan en ons
een bepaald geval te binnen brengen toen we
iets zeer gewichtigs totaal over 't hoofd zagen,
zullen we toestemmen dat onze gedachten op
dat oogenblik verre afgedwaald waren. Inder
daad dwalen die elk uur van den dag af, zoo
we ze niet in 't gelid vermogen te houden en
maken dat ons ten slotte »'t hoofd omloopt«,
zooals de gewone term luidt.
Allerlei middeltjes zijn bedacht om aan de
vergeetachtigheid te ontkomen. Een van de
meest bekende en aangeprezene is het leggen
van een knoop in den zakdoek. Sommigen
hebben zelfs een tweede knoop van noode om
den eersten niet te vergeten en dan gebeurt het
nog wel dat zakdoek met knoopen en al ver
geten wordt.
Een beter middel is de dingen, die men te
bestellen of te behandelen heeft te tellen en 't
getal te onthouden. En is het geheugen zoo
verzwakt, dat men zelfs dit niet bewaren kan,
dan rest het noteeren. Dit is het beste middel
om niets te vergeten, als we ten minste niet
zóó ver weg zijn om notitieboekje en al thuis
te latenHet is echter een gevaarlijk middel,
want ons arm geheugen gewent er spoedig zoo
aan, ontheven te worden van allen draaglast,
dat 't ten slotte tot niets meer bekwaam is.
Opmerkelijk is 't hoe sterk dikwerf het ge
heugen ontwikkeld is bij personen uit den min
deren stand. We hebben een eenvoudige ziel
gekend, die voor een plattelands-heelmeester
drankjes rond bracht en eiken dag haar tournee
door een uitgestrekte gemeente deed. Ze ont
ving de fleschjes, potjes en pakjes in een mandje,
lette op de namen, die haar werden voorgezegd
omdat ze niet lezen kon en bestelde daarna den
inhoud zonder ooit een fout te maken aan de
bepaalde adressen. Iets dergeljjks kan men bij
velen uit de lagere standen opmerken en 't is
voor meer ontwikkelden, die zich bijwijlen om
hun vergeetachtigheid voor 't hoofd konden slaan,
om jaloersch te worden. Toch is 't niet onmo
gelijk dezelfde geoefendheid te krijgen, wanneer
we, bij 't opladen maar tevens voor 't lossen
zorg dragen.
Die ooit een zware zieke heeft opgepast,
zal dit begrijpen. Daar geeft de arts zijn voor
schrift, dat nauwkeurig van uur tot uur moet
gevolgd worden. De minste onnauwkeurigheid
of vergeetachtigheid heeft hoogst waarschijnlijk
den dood tengevolge van een teerbeminde vrouw
of een innig geliefd kind. Dagen en nachten
is hij in de ziekekamer en de buitenwereld
bestaat niet voor hem. Zijn gedachten verwij
len alleen tusschen de vier wanden, waarbinnen
een leven worstelt tegen de dood. Zelfs de
gedachte aan de dood, aan een mogelijke schei
ding verbant hij, om alleen te denken aan
de voorschriften, hem gegeven. Hij mag niet
denken aan 't geen de zieke eens voor hem
was, niet aan 't verleden, niet aan de toekomst,
hij moet handelen als ware deze een vreemde
voor hem. Stipt als de klok gaat hij te werk,
met koene zelfbeheersching zijn gevoel onder
drukkende. Het leven hangt er aan af.
Zie, dit is 't eenige recept tegen vergeet
achtigheid: zijn gedachten niet tusschen bijzaken
dwalen, afdwalen en verdwalen laten, maar ze
vestigen op de eene zaak, die waard is ont
houden te worden.
En dan kunnen we gerust vergeten honder
derlei zaken, die des onthoudens in geenen
deele waard zijn. We weten in den regel uit
lang vervlogen jaren ons nog gesprekken te
herinneren, die gehouden, kunnen toiletten be
schrijven, die gedragen zijn, enz. enz., alte-
maal dingen, die voor ons arm geheugen louter
ballast zijn en tot niets deugen dan om ver
geten te worden en plaats te maken voor
andere, die 't vasthouden waard zijn. We moeten
leeren veel vergeten, willen we onze vergeet
achtigheid afwennen.
NAAR HET DUITSCH
FELIX DAHN.
IV.
3)
De volgende dag bracht het eenzame eiland
een bijna ongehoorde gebeurteniseen' gast.
De torenwachter zag van de tinne bij een
hevigen westen wind een klein scheepje aan
komen drijven, het scheen niet aan het roer te
gehoorzamen, slechts aan wind en golven. Ge
lukkig geraakte het toch door de branding en
de klippen in de westelijke baai. De goeverneur
was, zijne voorzorgen nemend, met verscheidene
knechten naar het strand geijld, om een aanval
af te slaan. Er waren echter slechts twee man
nen in de boot, zoodat men die door de zee ver
moeide lieden landen liet; het was een Scalde
met zijn roeier. Horand was zijn naamzij
waren door den storm uit het westen, van de
Deensche eilanden hierheen gedreven, zeiden zij.
Des avonds zong en harpte de gast zeer hel
der en lustig, op geheel andere melodieën dan
Dagfred, wiens lied men altijd slechts van verre
hoorde klagen, wrokken en stormen. De knech
ten en dienstmaagden drongen zich ijverig om
het haardvuur, om naar het vroolijk spel te
luisteren. Toen Halla vernam, dat de vreemde
ling door den westelijken storm herwaarts ge
voerd was, daalde zij met Dala in de halle af,
die zij anders vermeed. Eerbiedig groette Ho
rand de binnentredendeeen snellen blik wis
selden beiden, toen echter lette hij in het
geheel niet meer op de wonderschoone jonk
vrouw.
Dat beviel Hardbrandwant niet zonder arg
waan had hij zijn gevangene hare trotsche een
zaamheid zien verbreken.
Dagfred echter, die tot nu toe naast den
vreemdeling had gezeten, verhit f zich thans;
hij stelde zich achter Halla's stoel, tegenover
hem.
De vroolijke, bruinlokkige zanger had, zoo
als het scheen, slechts oogen voor de weelde
rige gestalte, de zachte vormen, de bloeiende
kleur van Dala; tot haar alleen, nooit tot de
koningsdochter, richtte hij het woordslechts
weinig antwoord echter ontlokte hij aan de
volle, kersroode lippen.
Na geruimen tijd ging de goeverneur naar
buiten, om nog eenmaal, zooals hij iederen
avond deed, een waakzamen rondgang te doen
langs de vestingmuren.
Toen sprak Dagfred, met gestrekten vinger
op Horand's snarenspel wijzend: »op Ierland
werd deze harp gemaakt.
Halla verschrikte: zij wierp een smeekenden
blik op Dagfred.
Horand echter antwoordde rustig: »Zoo? Dat
is wel mogelijk. Ik kocht haar op Lethra van
een Deen. Maar vele Ieren landen daar.«
»Horand«, sprak Dagfred langzaam voor zich
heen: »Een gast moet nooit namen noemen. Zij
manen den gastheer tot voorzichtigheid.
Waarom
Horand heette de zanger, die verkleed
voor koning Hettel eenmaal de schoone Hilde
stal.«
»Ik heb mij dien naam niet nitgezocht«,
lachte de gast.
»Neen. Dat deed een ander voor u.«
Hardbrand trad weer binnen; zijn zware
sleutelbos rammelde hem aan den lijfgordel.
»Nog een beker ale en nog een lied, gij Scal-
den,« riep hij.
Thans is de beurt aan u,« meende Horand,
Dagfred aanziend.
»Mijn lied is niet voor vroolijken.«
»Wenscht ook gij, schoone jonkvrouw met
de roode Jokken, dat ik nog eens zing?« En
zonder het antwoord af te wachten, terwijl
Dala, die Dagfred geen oogenblik uit het oog
verloor, de vraag in het geheel niet verstaan
had ging hij voort: »Ja? Dan doe ik
het gaarne. Zoo luistert! ten slotte nog
een melodie, die wijlen koning Harald van
Thule zong.«
»Zing niet zijne melodieënwaarschuwde
nu van de bank een stem der knechten. Allen
wendden zich naar dien bank.«
»Ei kerel, blinde knecht,riep de goeverneur.
»Wat verzin je? Waarom
»H arald's melodieën kan slechts Harald zingen.
»Maar hij is dood. Of verloren,lachtte Horand.
»Hoe lang reeds, lieve Heer?« vroeg de blinde.
»Zijn beeld is het licht geworden, in mijner oogen
nacht, zijn lied mijn troost in mijn zielesmart.
Want hij was goed voor allen ook voor ons,
knechten.
»Hoe lang is het geleden? Vier jaar mis
schien Mij bevalt de wijsen ik zal haar
zingen. Het is het lied: hoe Freijer vrijde om
Gerdha.«
En na een paar grepen in de snaren hief
liij aan
»Als de maan vol over de duinen stijgt,
Koningskind, wijs koningskind
Houd dan bereid uw hopend hart,
Koningskind, wijs koningskind
Dan nadert u in den nacht in een boot
Freijer, uw vriend, uw bevrijder.
Dan haalt u, minzame, d'aanzienlijke held,
Dan draagt u, trouwe, uw minnaar voort;
Als de maan vol over de duinen stijgt,
Koningskind, wijs koningskind
Schril de snaren beroerend brak hij plotse
ling af. »Ha, nu vergat ik alles wat nog volgt.
Het was mij ook slechts om de wijs te doen.
Op de woorden komt het niet aan. Ik ben zeer
vermoeid van den zwaren arbeid aan het roer.
Laat ons gaan slapen.
»Ja, laat ons gaan slapen,herhaalde Hard
brand, en allen braken op.
Dagfred echter zag den blik, die Halla bij het
vertrek op den vreemdeling wierp. Hij bleef bij
hem, voor wien in de halle stroo en riet lag
uitgespreid.
»Deelen we het legervroeg Horand.
»Ik slaap buiten den burcht.
»Nu, drink dan den beker nog leeg. Geef
mij den bekergroet.«
»Neen. Ik wil u echter een raad geven, c
Welken raad?«
Mocht ge weer eens de woorden zingen van
»hem die verdwenen is,« zing ze dan goed.
Het heet:
»Als de maan vol op den stroomenden golf
valt;« zooals het stafrijm verlangt, en niet:
»Als de maan vol over de duinen stijgt.
Zonderling, dat een Scalde zoo geheel en al
het stafrijm vergeet. Waarlijk: hier is geen
golf de verandering is van uw vinding
niet van koning Harald.En hij ging naar buiten.
Den volgenden dag nam de gast afscheid.
De zee was rustiger, de wind was om, men
kon weer naar het Westen zeilen. Voor Dag
fred na het ontbijt de vesting verliet, sprak de
goeverneur tot hem»Nu, Scalde, let opik
moet dit blanke schepseltje hebben. Niet lan
ger beteugel ik mijn hartstocht. Naar mij luis
tert zij niet, mijn nicht weigert voor mij te
spreken. Zeg gij haar nu: binnen zeven nach
ten moet zij de mijne zijn. Wil zij mijn vrouw
worden, goed. Wil zij niet mijn vrouw worden,
dan wordt zij mijn
ZwijgZie hier dit zwaard kijk het goed
aan! Het wordt uw dood, als ge niet van
uw plan afziet.En uit de donkergrijze oogen
van den Scalde fonkelde zulk een heilige toorn,
dat de reus verschrok en schuw ter zijde zag.
Wacht maar!« dreigde hij, toen de ander
zich omgekeerd had. »Ik kan dezen blik niet
verdragen. Maar mijn pijl is blind: dien ver
blindt uw oog niet.«
(Wordt vervolgd.)
Het Land van
en Altena,
De Langstraat en de
VAN