FEUILLETON.
V
JA 656.
WOENSDAG 15 FEBRUARI.
Uitgever: L.. J. YEERMAH, Heusden,
Nieuw Ned. Panopticum.
JU
1888,
VOOR
Dit blad verschjjnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonn*m«nt«prjj«: per 3 maanden 1.00. Franco per post zonder prijs-
Ttrhooging. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
Advertentiën 10 regels 60 et. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden «tukken
tot Maandag- en Donderdagavond 8
uur.
EEN PAPA IN ANGST.
Wat men tegenwoordig in de scholen van
de kinderen vergt, ik verzeker u, ons volwas
senen brengt het in verlegenheid. Laatst kom ik
's avonds thuis en vind Liesje, mijn oudste, die
met Paschen twaalf wordt, in tranen over haar
boeken gebogen, in een toestand der diepste ver
slagenheid.
«Wat is er gebeurd?** vraag ik. Het kind
verbergt schreiend haar gelaat en komt onder
mijn steeds dringender vragen niet verder dan
een paar onverstaanbare klanken, waaruit ik
alleen de woorden «opstel* «gondelvaart* versta.
Ik zette het onderzoek bij mijn vrouw voort en
kwam eindelijk te weten, dat Liesje bij het ma
ken van haar huiswerk op onoverkomelijke be
zwaren gestuit was en het opstel: «beschrijving
eener gondelvaart* niet aan kon. Lieve hemel,
het kind is ook geen dichteres en zal het wel
nimmer worden.
Nadat het mij gelukt was, haar eenigszins te
troosten en moed in te spreken, toonde zij het
klad van haar proef. De titel «gondelvaart
was prachtig geschreven. De eerste regel luidde
«het is een heerlijk genoegen, op een warmen
avond in een boot te wiegelen.
Dat kwam me nog zoo slecht niet voor.
De volgende was met een dikke streep door
gehaald, en daarna kwamen onvolledige woor
den. Krassen, streepjes, sporen van een vreemde
hand, een paar vette vlakken, alles vermengd
met ingedroogde tranen.
Liesjes wangen, die me bleeker dan anders
voorkwamen, waren weder droog geworden, doch
van tijd tot tijd zuchtte ze nog en voor haren
geest stond de klassejuffrouw en vroeg met een
strengen blik haar opstel. Liesje zag zich voor
de heele klas beschaamd en dit is het ergste,
wat een ijverig scholier overkomen kan.
Ik nam het kind op mjjn knie, overlaadde
het met liefkozingen en deed alles om hare ge
dachten van die afschuwelijke gondel vaart los te
trekken, doch Liesje's geest zweefde over de wa
teren en had geen zin in iets anders. Natuur
lijk, het huiswerk moest gemaakt worden, daar
hielp geen «lief moedertje* aan.
«Waarom hebt ge moeder niet gevraagd u te
helpen?* vroeg ik zoo voorzichtig mogelijk. Hare
onrust was slechts schijnbaar gestild en sloeg
op dit oogenblik weer in tranen uit.
«Moeder kon mij niet helpen, zij zeide nooit
in een gondel gevaren te hebben!* weende zij,
en, het verdriet daarover pakte haar geducht
aan. Ik wierp een verwijtenden blik op mijn
vrouw. «Sophie, bezin u eens goed, hebt ge
nooit gegondeld?* Zij ontkende. Wanneer ze
geen persoonlijke herinnering bezit, kon ze 't ook
niet helpen, dat ze Liesje tot vertwijfeling bren
gen moest en bovendien geloof ik niet dat mijn
vrouw op school ooit zeer uitgemunt heeft. In
haar huisboekje heb ik eens mosterd met een
t zien staan en met een t in mosterd kan men
toch nooit tot een goed opstel komen
Toen Lies bij haar moeder geen liulp kon
vinden, was ze van de heele wereld verlaten
naar de zolder gevlucht, waar ze een kwartier
later door de oude meid gevonden werd, die
haar drong haar hart uit te storten. Doch de
oude Bet zag evenmin licht in de duisternis.
Nu had Liesje alle hoop op menschel jjke hulp
opgegeven en zich der vertwijfeling in de armen
geworpen en zoo had ik ze gevonden. Dat was
acht uur 's avonds.
Ruim twaalf uren scheidden ons nog van de
aflevering van 't opstel en dit zou in dien tijd
gemaakt worden.
«Uw vader zal uwe eer redden, mjjn kind,
we zullen 't ding na 't eten samen maken,*
zeide ik, het heete voorhoofd der kleine kussend.
Ze werd toen kalm, ofschoon ze nog tusschen-
beide diep adem haalde. Ze at en dronk ook.
Het was negen uur toen wij ons naar mjjn
kamer begaven, stil en ernstig, vol van het ge
wicht van ons voornemen, de gondel vaart te
beschrjjven. Ik had verboden ons te storen en
de lamp laten vullen en aansteken. Wij zeiden de
huisgenooten goeden nacht. Liesje was nu vol
maakt rustig. Zij vleide zich tegen mjj op, als
de zwakke plant, den ondergang prijs gegeven,
zich steunt tegen den sterken eik. Ze was ge
red en vatte goeden moed.
Wjj zetten ons aan de tafel, ik sloeg de ar
men over elkaar en blikte het hoofd voorover
gebogen, nadenkend voor mjj uit, ongeveer zoo
als Napoleon vóór den veldslag. Ik had namen-
lijk tjjd noodig om mjjn gedachten te verzame
len. Doch het meisje begreep niets van deze
geheime voorbereiding der phantasie, ze keek
me voortdurend aan en riep eindeljjk: «maar
begin dan toch, pa!«
Gemakkeljjk gezegd. De zaak was zoo een
voudig niet. Ik zocht in mjjn verleden naar een
gondelvaart, maar kon niets anders vinden dan
een arresleerit, en vreemd genoeg telkens kwam
het flliukende, kale hoofd van mijn schoonvader
voor mijn geest. Ik ontdekte dat ik niet het
minste talent voor een schildering had en schrok
hevig bjj de gedachte dat het kind deze eigen
schap van mij geërfd had en zjj dus door mjjn
schuld verdriet leed. Het is misschien belache
lijk, maar verder kwam ik niet. Liesje werd
gedurig meer onrustig, bevend zag ze hoe ik
telkens, 't geen ik schreef, weer doorhaalde
omdat het klinkklare onzin was. Het was
een reuzenwerk voor me. Om tien uur bracht
ik het kind, welks tegenwoordigheid mij be
angstigde, te bed en gaf haar de hand er op
dat ze morgen vroeg bjj 't opstaan het opstel
voor haar bedje vinden zou, in een half uurtje
kon zjj 't dan naschrijven en ze was gered.
Met een zucht keerde ik naar mjjn kamer
terug. Ik liep op en neer, zetle mjj dan een
poos voor de tafel, dronk zwarte koffie, rookte
als een locomotief niets hielp mjj. Eerljjk
gezegd, ik vloekte zelfs een enkele maal eu sloeg
wanhopig de handen saam bjj de gedachte aan
den jammer die dit ongelukkige opstel over ons
huis gebracht had. Mjjn laatste middel, een paar
glazen ouden rooden wijn, scheen eenig gevolg
te hebben. Tegen middernacht trokken de wol
ken, die mjjn geest benevelden, weg en kwam
ik in eene gemoedeljjke stemming. De pen vloog
over 't papier, het ging als gesmeerd. Ik ver
kneukelde me van genoegen de magere schooljuf
zoo oolijk beet te nemen en naar ik vermeende
ontbrak er aan mijn stjjl niets.
Nadat ik met den prachtigen zin: «al mjjüe
vriendinnen, die aan deze heerlijke waterpartij
deelgenomen hebben, zal de herinnering aan
dezen avond nog in de droevige stonden des
levens troosten en opvrooljjken« gesloten had,
stond ik met een gevoel van voldaanheid op.
Ik sloop naar de kinderkamer en legde het vel
papier op Liesjes stoel. «Slaap gerust, mjjn engel,
uw onderwjjzeres zet ik het een onderwerp uit
te denken, dat uw vader niet naar den eisch
behandelen zal!«
Den volgenden dag hoopte ik dat deze aan
gelegenheid nu afgedaan was en vrede en rust
zouden terugkeeren. Doch dit was anders be
sloten. Het lange uitblijven van het kind na
schooltjjd, bracht ons allen in opschudding. Het
was half een, een uur, nog was Liesje niet thuis.
Half twee kwam ze en in een toestand, die
mjjn vaderhart niet beschrjjven kan. Het was
verschrikkelijk 1
Zjj weende niet, maar zjj huilde!
Zjj had voor mjjn opstel school moeten bljjven
De onderwjjzeres had 'tniet kunnen laten het
voor de heele klas luid voor te lezen, met spot
tende aanmerkingen natuurljjk, en de klas was
in een jubelend hoongelach losgebarsten, telkens
EGBERT CARLSEN.
I.
1)
De hemel was bewolkt, maar niet zoo dicht
of de ondergaande zon was wel in staat hare
verblindende stralen tusschen de wolken door
hier en daar op de aarde te werpen. Ze vlogen
over weiden en velden, en waar ze de golven
aanraakten van den breeden stroom, die langzaam
door de vlakte kronkelde, fonkelde de vloed als
vloeibaar goud. Hier en daar glinsterden ze ook
in een venster in de lange en breede straat van
de groote stad, die aan den vloed lag; ja, onder
de afscheidskus van de vertrekkende dagvorstin
glansde een gansche rei vensters zoo hel, dat
het oog er bjj na door verblind werd. Maar waar
de stralen door de ruiten binnendrongen, daar
vulden ze het gansche vertrek tot in den versten
hoek met een rooskleurig licht.
Ook een ruim vertrek met gebeeldhouwde
eikenhouten meubelen in renaissancen-stjjl over
stroomden ze met hunne warme tinten. De vloer
was bedekt met een grjjs leêren tapijt, versierd
met zilverkleurige figurenen de tropeeën van
ouderwetsche wapenen, die smaakvol hier en
daar verspreid stonden, baadden zich in de roos
kleurige glansen. Maar ze vonden een mede
dinger in het vuur van den open haard, dat
in dezen November-avond met zijn onrustig
flikkerende vlammen scherpe, geelroode schijnsels
sprankelde door den anders zoo rustigen glans
der avondzonne.
Deze grillige verlichting kaatste zonderling
terug van harnassen en beenbekleedsels, van de
halskragen en helmen der wapenrustingen, welke
onder twee gekruiste, vreemd gevormde helle
baarden, hoog opgericht stonden in den hoek
van 't vertrek. Want terwjjl het metaal aan
den eenen kant, waar het door den vuurglans
beschenen werd, bloedrood opflikkerde, als had
zjjn eigenaar het zoo juist verlaten en nog geen
tijd gevonden om het na den wilden strjjd te
laten reinigen van het bloed der verslagenen,
zoo blonk het aan den anderen kant in zuiveren
goudglans, als ware het versierd voor het fees-
teljjk tornooi.
Tegenover deze wapenrusting bevond zich een
ander tropee, ook bestaande uit helm, zwaard
en kuras, maar verscheidene jaren jonger. Het
kuras had den meest nieuwerwetschen vorm der
Pruisische kurassieren; op de schouders waren
de officiers-epauletten vastgehecht en een smal
zilverlint liep van dén linker schouder dwars
over de borst. Op het kuras was de helm ge
plaatst, versierd met den heraldieken adelaar;
sabels en degens, zware en lichte cavalleriesabels
en een paar ruiterpistolen voltooide de tropee.
De eigenaar van dat alles stond aan het ven
ster, met de rechter hand steunend op het ge
sneden ljjstwerk. Zjjn gestalte was voor eeu
kurassier niet groot, maar sierljjk, hooggewelfd
van borst en breed van schouders.
Het jeugdige, tot op een kleine blonde snor
na baardelooze gezicht, had een opvallende heldere
kleur en lichtblond haar omkroesde het smalle
voorhoofd zoo dicht, dat de scheiding slechts
met moeite er een weg door vond. Om den klei
nen mond lag meer zachtmoedigheid dan wel
karakter, en de groote, ronde, helderblauwe
oogen keken buitengewoon zorgeloos de wereld in.
De tweede persoon, die zich in de kamer be
vond, was bjj de grillige, halve verlichting niet
goed te herkennen. Hij was een heer in burger-
kleeding, die zich op de sopha met rechte leuning,
welke meer stjjlmatig dan gemakkeljjk was, een
zoo min mogelijk lastige houding had uitgezocht;
eigenljjk had zjjn nonchalante houding meer van
liggen dan van zitten. Zooveel men kon op
merken, was hjj een slank, lang man met een
scherp profil en donkere, slimme oogen. Als het
in de kamer helderder geweest was, zou men
bemerkt hebben, dat zjjn gelaat veel meer zelf
bewustzijn en geestkracht uitdrukte dan dat van
den officier aan 't venster.
«Hoe dat alles is toegegaan, vraag je, vriend
Martens zei thans de laatste. «Dat is niet zoo
spoedig met weinig woorden te zeggen. Ook
zijt gij eigenljjk eerst aan de beurt om te ver
tellen en me mee te deelen wat u zoo eensklaps
hier naar onze grensprovincie en in 't afgelegen
Oostburg voert.*
«Dat geheim is met weinig woorden onthuld,
lachte de heer Von Martens. «Door den dood
van een verren bloedverwant ben ik een ver
mogend man geworden, die in staat is den
staatdienst met zjjn geestdoodend werk vaarwel
te zeggen en naar zjjn genoegen te leven. Mjjn
grootste verlangen is altjjd geweest op eigen
grond te wonen en als een flink landeigenaar
het land te bebouwen. Daarbjj heb ik meer het
oog op een heerljjkheid dan op een riddergoed,
ook moet er veel boschgrond bjj zjjn en dat kan
ik hier bij u beter krjjgen dan bjj ons, waar
grond en bodem thans vreesljjk duur zjjn.*
«Daar hebt ge gelijk in,« stemde de officier
toe, «maar je moet daarbjj niet vergeten, dat
ge in kwaliteit moet missen, wat ge in kwan
titeit wint. Wel hebben we hier in sommige
streken ook goeden grond, en aan afzet voor
onze producten ontbreekt het ons ook niet. Maar
anders heeft een landheer hier met duizend on
gemakken te kampen, waarvan in noardweste-
ljjk Duitschland geen sprake is. In 't Hannover-
sche zjjt ge gewoon geweest met den rustigen,
vlijtigen en ordelievenden volksstam vun de
Neder-Saksers te verkeeren: hier hebt ge met
Poolsch volk te doen; bjj u liggen de goederen
betrekkelijk dicht bjj elkander, je naburen zjjn
bekende of verwante famieliëu, waarmee het ge
makkeljjk en aangenaam is te verkeeren; hier
zjjn uwe buren Polen en als Duitscher en pro-i
testant stelt ge u bloot in volslagen afzondering
te moeten wonen. Daarbjj beken ik openhartig,
dat ik voor mjj aan een matig riddergoed in weste-
ljjk Duitschland de voorkeur gaf boven een veel
uitgebreider heerljjkheid in het Poolsche oosten.*
«Dat hangt van den smaak af,« antwoordde
mijnheer Yon Martens onverschillig, «mjj be
koort de grootere werkkring, dien ik hier hoop
te vinden. Daarom kunnen uwe overigens juiste
opmerkingen me niet doen wankelen. Evenwel
zal ik goed onderzoek doen, voor ik een koop
sluit, naar de buurtschap, want ik heb volstrekt
geen zin in eenzaam leven; weet je niets pas
sends voor me, Pleiszenbach?*
«Een uitgestrekt goed, daarbjj veel bosch*,
overwoog de officier nadenkend, «neen, op
't oogenblik weet ik niets voor je. Maar als uw
plan bekend wordt, zal het u aan aanbiedingen
niet ontbreken. Ook verzekeren uwe voornemens
u een vriendeljjke toelating in gezelschappen;
want een vreemde van goede familie wordt hier
nooit beter opgenomen, dan wanneer hjj den
wensch uitspreekt zich in de provincie land aan
te koopen.*
«Nu, dan kan ik de toekomst ten minste met
een rustig hart afwachten. En vertel jjj nu eens,
Pleiszenbach. Sedert een half jaar ben je in
deze schoone streek de gelukkigste man der
wereld Is je vrouw uit de provincie, dat je je
hier hebt genesteld? Waar, wanneer en hoe heb
je haar leeren kennen? Bedenk toch, dat ik van
dat alles niets weet en brandend nieuwsgierig
ben het te vernemen.*
Luitenant Pleiszenbach trad naar de tafel en
streek zjjn sigaar aan het aschbakje af, vóór hjj
antwoordde. «Ik heb mjj hier niet genesteld, ten
minste niet direct. Mjjne vrouw heeft allerlei
romantische neigingenonder andere dweept ze
met helmen en kurassen. Daarom verzocht ik,
haar ten gevalle, overplaatsing van de ulanen
naar een kurassiers-regiment. Als een gevolg
daarvan kwam ik hier, waar mjjne vrouw overi
gens even weinig betrekkingen heeft als ik, want
de goederen van hare familie liggen in 'tNeumark-
sche. jyiaar we hebben ons hier,* voegde hjj er
met zjjn zorgeloos lachje bjj, «zeer snel gewend
en 't bevalt ons recht goed.* (Wordt vervolgd.)
v
en Aitena,
en de
SI
NAAlt HBT DUITSCH,
VAN
De Kunstkenner in het Kuras.