Een kijkje op Java. FEUILLETON. ra. M 659. ZATERDAG 25 FEBRUARI. 1888. Uitgever: L. J. YEERMAÏÏ, Heusden. VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs- v«rhooging. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 Rue Hérold, Parijs. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Wanneer in een Javaansck dorp de avond daalt en het gezin, na een zwaren dag dikwijls, in de woning, of meest daarvoor verzameld is, begint voor de dochters des huizes de taak van het rijststampen, 't welk te vergelijken is met het schillen van aardappelen door onze huis moeders. Deze vergelijking strekt nog verder dan 't bloot gereedmaken tegen den volgenden dag. Rijst toch is voor den Javaan en den Europeaan op Java wat aardappelen zijn voor onze mindere standen, het hoofdvoedsel. De Javaan eet 's morgens, 's middags en 's avonds rjjst en nimmer iets anders. Van rijstpelmolens of speciale werktuigen om de rijst van den bolster te ontdoen, wil de Javaan niet weten. Wel zijn er op Java pel molens door stoom gedreven, doch die zijn door Europeanen opgericht. De inlander is in alles zeer conservatief en de vasthoudendheid onzer landbouwers aan 't oude ljjkt nog in de verte niet op die der Javanen. Wanneer ge dezeneen kunstig ingericht molentje voor huiselijk gebruik ten geschenke aanboodt om daarmee dagelijks zijn rijst te pellen, hij zou u zeer onderdanig en met veel plichtplegingen aanhooren, maar niettemin uw geschenk zonder beraad afslaan. Men maalt op Java de rijst nu eenmaal niet, men stampt ze en daar houdt de inlander zich aan met verstokte voorliefde. Allerwege hoort men in de dessa's, na zons ondergang het stampen der rijst, het schillen van den witten aardappel, gelijk daar de Euro peaan schertsenderwijze zegt. Op den grond staat een langwerpig houten blok, met een mes uitgehold. Meestal bestaat het uit twee gedeel ten, waarvan het grootste dient om de rijst uit de halmen te stooten, terwijl het kleinste, dat beneden nauw, gelijk een vijzel, toeloopt, be stemd is om de vrucht te ontbolsteren. Het stampen geschiedt met een stok uit zeer hard hout, die met twee handen op en neer bewo gen wordt. Dit is steeds het werk der vrouwen en zoo eentonig als 't ons toeschijnt, is het uur van toembokken of stampen op Java een uur van rustig, huiselijk genot, waarin gulle vroo- lijkheid den boventoon voert en niet zelden de natuurlijke gave voor poëzie, aan eiken inlan der in zekere mate eigen, aan 't licht treedt. Men gebruikt dan een versnapering, wat vruch ten en vooral koekjes. Van deze zijn de Javanen groote liefhebbers. Ons echter zouden die dingen, uit boontjes in olie gebakken, minder bevallen. Sterken drank neemt de Javaan niet. Om den dorst te lesschen, gaat de waterkruik rond. Al zien de monden er alles behalve liefelijk uit door het verfoeilijke sirih-pruimen, toch behoeft geen Europeaan vies te wezen de kruik, nadat ze rondgegaan is, aan* den mond te zetten, daar de inlander deze onder het drinken een eind boven 't hoofd houdt en 't water alzoo in een straal opvangt, een kunstje, dat wij hem niet na zullen doen. Om tot de rijst terug te keeren, de aanplant daarvan is zoo innig met het volksleven saam- geweven en heeft zoo'n invloed op den maat- schappeljjken welstand van den Javaan, dat ze algemeen als het voornaamste gewas, het eerste gewas* aangemerkt wordt. Als tweede komen dan in aanmerking suiker, maïs, katoen enz. De rijstteelt heeft, zelfs op het vruchtbare Java, met groote bezwaren te kampen, die de Javaan met zijn zeer onvolkomen werktuigen en zijn overgroote gehechtheid aan 't oude niet altijd overwinnen kan. De regeering ziet terecht in dat de landbouw slechts in staat is, den in lander tot een rustig onderdaan te vormen, tot een gezeten man te maken, maar in vele ge vallen staat deze zichzelven in den weg. In oude tijden hebben de Hindoe's op de Javaansche bergen kostbare waterwerken aangelegd, waar van op vele plaatsen nog sporen aanwezig zijn. Op enkele kleine eilanden van 't schoone In su linde, o. a. op Bali, volgt men nog steeds die uitmuntende manier van besproeiing, doch de Javaansche landbouwer heeft ze verwaarloosd en eerst in de laatste tijden is met behulp der regeering weer het eenig goede stelsel van rijst bouw in eere gekomen. Rijst groeit bij voorkeur op natte gronden. Ze is een slijkplant en daarom uitmuntend ge schikt om langs de oevers der rivieren te wor den aangekweekt. Men heeft deze dan maar met rivierwater voortdurend vochtig te houden. Doch ook op hooge gronden kan men rijst teelen, indien men slechts zorgt het hemelwater goed te benuttigen. Daartoe legt men tegen de bergen dijkjes aan, die het afstroomende vocht tegen houden en die men op gezette tijden opent, zoodat het water afvloeit, tot het weer door een afsluitdijk gestuit wordt. Op deze wijze wordt de geheele berg door en door vochtig en be kwaam de rijstplantjes te ontvangen, die intus- schen op een kweekveld zijn opgeschoten tot een vinger lengte. Tegen den tijd van het verpoten laat men de sawahs droog loopen, ploegt het slijkerige land om, waarin vervolgens de vrou wen de rijst poten en zet 't daarna weer onder water. Eerst tegen den tijd, waarop de rijst rijp is, wordt het water vrijheid gegeven af te loo pen en dan begint het oogstfeest. Bij den oogst komen alle handen aan 't werk. Steeds gaat een offermaaltijd vooraf, die te be schouwen is als een godsdienstige wijding van 't feest. We kunnen hier met een sprekend voor beeld wijzen op de hardnekkige vasthoudendheid van den Javaanschen boer. In Europa wordt het graan met den sikkel gesneden in de boeken leest men gemaaid, doch dat is een poëtische drukfout doch de rijst, die op 't land in halmen staat, evenals onze granen, en veel op haver gelijkt, wordt door een Javaan met een klein mesje gesneden, halm voor halm. En nu heeft men hem onzen sikkel gegeven, voorgerekend hoe enorm veel tijd hij vermorst met zijn wijze van handelen en hoe nuttig 't zijn zou, wanneer de oogst spoediger binnen gehaald werd, daar de tweede gewassen toch ook tijd noodig hebben, 't heeft niet mogen baten. Zijn vaderen hebben 't met een klein mesje gedaan en hij zal 't al zijn leven ook alzoo doen! Van de rijst kent men op Java tal van soor ten, in sommige distrikten worden dertig, veertig soorten verbouwd. Uit Bantam waren op de koloniale tentoonstelling zelfs meer dan 50 soorten aanwezig. Ze op te noemen zou geen nut hebben. Alleen noemen we een soort, hier te lande niet bekend, z.g. kleefrijst. Van deze bestaan weer twee soorten, witte en zwarte, die, gekookt zijnde, een taaie, kleverige massa vor men, moeilijk te verteren. De inlander bezigt ze tot gebakjes en versnaperingen. De rijst is op Java zeer goedkoop. We von den ze bij bovengenoemde gelegenheid in '83 genoteerd tegen f 2.80 de picol of 62-§ K.G., dat is dus ongeveer 2 ct. het oude pond. Wanneer we zeggen dat rijst der Javanen hoofdvoedsel is, dan willen we daarmee niet zeggen dat een Javaan met smaak aan onzen disch plaats zou nemen, wanneer daarop een schotel rijst stond te dampen, geflankeerd door een botervlootje en een suikerpot. Hij zou feitelijk bedanken voor zoo'n kostje. Onze manier van koken zelfs zou hem niet aan staan. De Javaan kookt zijn rijst niet in water, maar in stoom. Ilij neemt een grooten koperen pot, vult dien half met water en kookt dat. Vervolgens wascht hij de rijst, doet die in een kegelvormig mandje en hangt dat in den pot, doch boven 't water, zoodat de rijst gaar ge- EGBERT CARL SEN. 4) Toen von Martens weer buiten kwam, ging hij niet rechts, naar zijn hotel, maar links en slenterde de Brugstraat uit. Een hevige wind dreef hem enkele sneeuwvlokken in 't gelaat; langs den hemel dreven haastig groote, grijze wolken. De flikkerende schijn der gasvlammen, werd dooi de trottoirs teruggeworpen, die door de snel smeltende sneeuw met een nat deksel waren over- togen. Het was zeer stil op de straten, en 't was ook wezenlijk geen weer om iemand tot een nachtelijke wandeling uit te lokken. Nog stiller was het op de brug, die over de rivier leidde. Tegen de brug bleef Martens staan en zag met dezelfde nadenkende uitdrukking, waarmee hij straks de rookwolkjes van zijn sigaar had beschouwd, op de donkere golven neder, welke ruischend en bruisend zich door de nauwe brugbogen drongen. Een roodgele glans, die hem plotseling uit het water tegenblonk, deed hem opzien. Het was de maan, wier heldere schijf langzaam op ging boven de zwarte lijn der vestingwerken in de verte. Martens oogen volgden het gesternte, zooals het bij het klimmen een steeds helderder glans aannam, terwijl zijn omvang allengs kleiner werd. Nu dreef er een donkere wolk over en hulde den zilveren kogel in een zwarten sluier. De eenzame toeschouwer maakte zich gereed verder te gaan. Terwijl hij tegen de leuning had gestaan, was een in lompen gekleede twaalfjarige jongen hem voorbij gegaan, welke een treurig wijsje neuriede, dat zeer bemind is bij de slavische volkstam men. Niettegenstaande den winternacht was hij slechts gekleed in een grof linnen, vuil grijs hemd en een erg gescheurde, gelapte broek, die hem veel te lang was en daarom van onderen meermalen was omgeslagen. De bloote voeten staken in klompen, die luid op de straatsteenen weerklonken. De knaap ging de breede straat in, welke aan den anderen oever der rivier begon, en kaars recht uitliep, maar slechts uit armoedige, lage huizen bestond. Martens volgde achteloos den vooruitloopende, daar het hem toch onverschillig was, waarheen zijn wandeling hem voerde, die hij slechts ondernomen had om de onrustige ge dachten te ordenen, die wild door zijn hoofd vlogen. Daar zag hij, dat de bedeljongen zich bukte, haastig een steen opnam en daarmee op een gaslantaarn mikte. In 't volgende oogenblik was Martens bij heru. »Halt, mijn jongen, zei hij rustig, terwijl hij met ijzeren greep de pols van den jongen omklemde, waartoe die on- noodige vernieling van gemeente-eigendom De knaap zag hem brutaal aan, terwijl hjj den steen liet vallen, swat gaat jou dat aan? Jij behoort niet tot de policie Martens zag verrast in 't gelaat van den jon gen. Twee prachtige, heldonkere oogen glas den hem tegenschooner heeft Murillo ze nooit aan één zijner bedeljongens gegeven. Op het open voorhoofd krulde in verwarde lokken kastanje bruin haar, dat niettegenstaande alle gemis van verpleging, zacht en glanzend was. Neus en wangbeenderen duiden even het slavische type aan, en de mond was schoon gevormd hoewel er vrij wat overmoed omheen speelde. sDe policie is evenwel dichtbij,antwoordde de heer von Martens op de laatste opmerking van den knaap, swil ik je misschien naar het naaste politicbureau brengen Waarom zoudt ge u om mijnentwil zooveel moeite aandoen?* lachtte de knaap. Omdat jongens van jou leeftijd op dit uur in huis hooren te zijn. Waarom ben jij daar ook niet, maar dwaal je op straat?* »Dat gaat nu u weer niet aan, dat is mijn zaak. Heb ik u al gevraagd, waarom gij hier ronddwaalt?* Martens moest inwendig lachen om dit ant woord de mooie, trotsche bedelknaap beviel hem hoe langer zoo meer. Uiterlijk liet hij er echter niets van merken, maar hief dreigend den stok op, terwijl hij zei: >Hoor eens mijn jon gen, nog eens zoo'n antwoord, en je maakt kennis met den stok; antwoord je me echter vriendelijk, dan zou 't mogelijk zijn, dat ik je een groschen gaf. Dus: waarom ben je niet in huis?« Omdat ik daar slaag krijg.* Waarom?* Omdat ik niets heb verdiend.* Waarmee moet je geld verdienen?* >Waarmee ook vader en zuster Meika geld verdienen; met bedelen.* »En dat heeft van daag niets opgebracht?* »Neen; wat kan ik daaraan doen? Is 't mijn schuld, dat de menschen zoo hardvochtig zijn?* Hoeveel moet je eiken dag thuis brengen?* »Vier groschen op zijn minst »Wil je me beloven dadelijk naar huis te gaan, als ik je de vier groschen geef?« De knaap zag verlegen op den grond. »Nu?« »Ik krijg toch slaag, omdat 't al te laat is.« »Maar als ik met je ga, en zeg, dat ik je tot nu toe in mijn dienst heb gehad, zou ja dan ook slaag krjjgen? Ik wil toch het geld liever zelf aan je vader geven; je mocht het anders eens houden.* >Neen, slaag niet; hoogstens een schop, maar «de knaapte stokte. »Nu, maar?« »Ja, eten krijg ik toch niet,* zei de bedeljon gen, terwijl hij met zijn mooie oogen half sluw, half verlegen tot Martens opzag. Deze lachte. »Dan moet ik ook daarvoor zorgen,sprak hij, nu eerst de hand van den jongen loslatend en ziju portemonnaie uit den zak halend. »Hier heb je geld. Dat hol daar schijnt nog open te zijnkoop brood en worst Voor je, en kom dadeljjk weer hier.* De knaap verdween in den aangeduiden win kel, om na eenige minuten met zijn inkoop weer terug te keeren. »Nu, vooruit,beval Martens, »je avondeten kan je onderweg opeten.* Aan beide kanten kauwend draafde de have- looze naast zijn beschermer. Eerst bracht hij hem nog een eind verder in de breede hoofd straat, sloeg toen rechts een zijstraatje in, en na eenigen tijd weer links een nog nauwer straatje, aan welks hoek een lantaarn brandde. Het waren erbarmelijke hutten, waarop dat licht viel, van leem opgetrokken, laag, met half gesloten vensters. Toen Martens hem verder in dat straatje volgde, voelde hij hoe zijn voet in den weeken bagger, die den grond bedekte, inzonker hing een benauwende luchtnu onttrok een bocht den beiden wandelaars ook het licht van de lantaarn en nachtelijke duister nis omgaf hen, want de maan stond nog niet hoog genoeg om in deze nauwe steeg haar stra len te kunnen werpen »Zijn we nog niet haast waar we wezen moeten?* vroeg Martens, ter wijl hij bleef staan. De knaap drong de laatste groote beet naar beneden en hoeste er van. Men hoorde, dat er aan een deur werd geklopt en dan de smee- kende stem van den jongen: Vader, Meika, doe open, ik ben 't.« Hij moest eer er geopend werd, zijn kloppen en roepen dikwijls herhalen. Een groote vrouw, met sterke knokken verscheen in de deur, ver licht door een stallantaarn, welke ze hoog in de linker hand hield, terwijl haar rechter een dikke knuppel zwaaide. Aartsschelm, ben je daar eindelijk?* kraste ze den knaap tegen en wierp hem een gansche reeks Poolsche scheldwoorden naar 't hoofd, die Martens niet verstond. Daarbjj zwaaide ze LaiiJ m en Altena, de NAAll HET DUITSCH. VAN »Zoo dadelijk,* luidde het fluisterend gegeven antwoord, »dat huis daar met die twee vensters.* Vergeefs spanden Martens zijn oogen in: hij kon niets onderscheiden. »Ga maar vooruit,* ge bood hij zijn geleider, »ik zal hier wachten, tot ze je open doen.*

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1888 | | pagina 1