FEUILLETON.
M 667.
ZATERDAG 24 MAART.
1888.
Nieuw Ned. Panopticum.
Uitgever: L. J. YEERMAH, Heusden.
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.00. Franco per post zonder prijs-
T«rhooging. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken
tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
MIJN TWEELINGEN EN IK.
«Ik kan toch wel een uurtje boodschappen
doen, niet?«
»En mij met die schapen alleen laten?«
«Wat zou dat nu voor één uur. Bovendien
slapen ze en mochten ze wakker worden, dan
geef je ze een fopper. Kom, wees nu eens een
goeie man, ik moet per se 't een en ander halen.
En onderwijl trippelde ze heen en weer, schoot
haar schoenen aan, deed een mantel om, zette
een hoed op en gaf me een hartsterkenden zoen,
die mijn moed aanwakkerde en dat uurtje toe
komst minder donker deed voorkomen.
Toen ze de deur achter zich gesloten had,
nam ik een boek en zette me zóó dat ik tege
lijk lezen kon en waken. Ik had wel een duister
vermoeden dat zoo'n wachtpost minder aange
naam kon zijn, maar toch had ik geen idee van
de verschrikkelijke verantwoordelijkheid, die op
me rustte, anders ware ik er zeker voor terug
geschrikt, als een kat voor 't water.
Ik zat dan te lezen, althans ik deed als of
ik las en hield injjn slapende goedje in 't oog.
Daar kwam in eens de gedachte in me op dat
't aardiger zou wezen indien ze maar niet slie
pen. Hoe onbedacht kan een mensch soms zijn
en hoe zelden weet hij wanneer 't hem goed
gaat! Ik meende dat ze gedurende de afwezig
heid der moeder een uitstekende gelegenheid had
den de longen te oefenen.
Het duurde niet lang of ik bemerkte aan ze
kere teekenen dat een der kleinen aanstalten
maakte aan mijn verlangen te voldoen. Eerst
hoorde ik een zucht, daarna een langgerekte he
een der oogjes opende zich en sloot zich weer;
vervolgens werden ze beide geopend, 't kind
keek om zich en zag alles, behalve mij en deed
een vruchtelooze poging 't hoofdje op to lichten.
Straks zal je het gegooi in de glazen hebben,
zei ik voor mij heen, oogenschijnlijk kalm, doch
zenuwachtig. Nu, ik zou in 't ergste geval
't wiegje een beetje schudden en dit zou niet
missen zijn bedarenden invloed uit te oefenen.
Terwijl de kleine met de oogjes in 't rond
waarde, alsof ze haar moeder zocht, landt een
vlieg op haar ontdekkingstocht bij het kind aan
en zet zich op de kleine wipneus. Een hoogst
gevaarlijke plaats; het kind begon te niesen en
verdreef het dier. Doch slechts voor een poos,
want een oogenblik later kwam het monster te
rug en nu werd de kleine geheel wakker.
Een kleine, ronde arm werkt zich van onder
't dek en rekte zich met gebalde vuist uit. Nu
kwam me de juiste tijd voor om een beetje te
wiegen en ik begon. De kleine hoofdjes gingen
heen en weerik kan niet nalateu te bewonde
ren en ik ben zeker dat alle andere kinderen
weder ingeslapen zouden zijn. Doch 't mijne
bedankte er voor en toen ik een oogenblik met
schommelen ophield, deed het wederom een wan
hopige poging zich op te richten en stootte een
doordringende kreet uit.
Ik was te moede als iemand, die in den nacht
gewekt wordt door 't geroepbrandZoo groote
halsstarrigheid had ik in dit kleine ding niet
verwacht. Toen begon ik te zingen, alles wat
me in den mond kwam, van de marseillaise tot
«turf in je ransel*wanneer 't hooge register
niet hielp, probeerde ik het in de diepte, doch
ze scheen voor bas evenmin ooren te hebben, als
voor tenor. Hoe luider ik zong, des te erger
schreeuwde ze. Ik weet niet wie grooter alarm
maakte, zij of ik en 't verwonderde me ten hoogste
dat hare zuster van dit helsch concert niet ont
waakte om van 't duet een trio te maken.
In een onzalig oogenblik nam ik het kleine
wezen uit het bedje. Dat is eeu van de grootste
domheden die ik ooit in mijn leven begaan heb
Tot nu toe was 't wezenlijk huilen, verdrietig
schreien geweest, doch nu ging het over in een
hartverscheurend schreeuwen. Ik nam het op den
arm en liep er meê door de kamer, zette me op
een stoel en suste het op de knieënniets wilde
helpen.
Daar viel mij plotseling in, wanneer de men-
schen me zoo eens buitenshuis aantroffen, hoe
spoedig ik dan een menigte volks rondom mij verza
meld zou zien, die me misschien van kinder
moord zou aanklagen. Indien 't kind ware ver
moord geworden, had het niet harder te keer
kunnen gaan.
Eindelijk gebeurde wat ik reeds lang voorzien
hadook de andere werd wakker. Met de
scbreeuwster in mijn armen posteerde ik me
voor haar legerstee, terwijl het zweet me uit
brak bij de enkele gedachte dat 't nu wezenlijk
op een trio los zou gaan. Doch zij scheen van
een heel ander deeg. Ze lachte ons toe en
kraaide van pleizier, zeker over mijn onbehol
pen houding. Ik probeerde n.l. alle mogelijke
posen om er eindelijk één te vinden, die 't kind
tot bedaren bracht. Die vond ik echter niet en
't schreeuwen bleef zonder een oogenblik pauze
aanhouden.
Nooit in mijn leven heb ik een uurwijzer zoo
traag zien voortkruipen als dien dag. Wel drie
maal ben ik me gaan vergewissen of de pendule
ook stilstond, doch ze liep wel degelijk, ofschoon
dan ook ontzettend langzaam.
«Kwam ze maar thuis,zuchtte ik dan, waarop
zjj geregeld antwoordde: »nog niet, nog niet!
Ik was ten einde raad en liep wel twaalf
maal naar de ramen om uit te kijken. Alte-
maal onverschillige gezichten, die voorbijkwa
men. De eenige, die me helpen kon, stond mis
schien een uur verder in een winkel op haar
gemak stalen uit tezoekenDie verwenschte bood
schappen
Het kraaien en lachen van no. 2 ging on
gemerkt over in iets dat op schreeuwen geleek.
Ik stond verstomd hoe zoo'n kind in 't eene
oogenblik schik in haar leven kan hebben om
't volgend in hartroerend krijten uit te slaan.
Toen greep ik al de kleine wollen kleedjes voor
de deuren, lei ze op elkaar en daarop vleide ik
de sclireeuwster neer, die in mijn armen toch
niet rustig wilde zijn. Een oogenblik keek ze
verbaasd rond en ik had een stille hoop dat
't lied ten einde zou zijn. Doch we schenen nog
maar de ouverture gehad te hebben, want 't vol
gende zette ze haar schreeuwlelijken mond wa
genwijd open, kneep de oogen toe en begon in
C-majeur zoo'n onmenschelijk dubbel forto, dat
ik met de handen voor de ooren naar de wieg
snelde om aan no. 2 mijn krachten te beproe
ven, die in een zeer matig tempo nog slechts
tot m f genaderd was.
«Wat moet je toch, wurm!« riep ik in mijn
angst, maar ze antwoordde natuurlijk niet, althans
niet voor mij verstaanbaar. Ik herinnerde me
mijn vrouw eens te hebben hooren zeggenze
willen wel eens schreeuwen ook en begreep dat
ze deze extra-ordinaire gelegenheid aangrepen
om er eens danig op los te balken. Dat gaf me
een oogenblik rust, doch ook langer niet. Elk
moment vreesde ik dat 't schaap, 't welk op de
matjes met armen en beenen in 't ronde sloeg
als een directeur vóór 't orkest en daarbij zelf
't orkest uitmaakte, een ongeluk krijgen, voor 't
minst bersten zou. Ze wentelde zich van links
naar rechts en trachtte telkens op te komen.
Ik zette ze eindelijk overeind, ofschoon ze nog
maar vier maanden oud was en ze bleef een
poos stil rechtop zitten, om vervolgens met een
plof op zij te vallen. Zeer kon ze zich niet ge
daan hebben, maar desalniettemin en e venwel -
nochtans liet ze dit geschikte oogenblik niet
voorbijgaan om in een vernieuwd jammerlijk ge
huil los te barsten.
En daar no. 2 zich ook niet onbetuigd liet
en onder 't schreeuwen vervaarlijk rood werd
en soms den adem inhield, was ik ten einde
raad. Robinson Crusoë heeft nooit, met meer
ongeduld en oneindig verlangen over de zee ge
tuurd, dan ik de straat door. 't Was al om niet.
Drie kwartier waren er ook nog maar om, ik
had geen recht nu reeds hulp te krijgen.
Wat te doen? Ik legde no. 2 bij haar zus
en liet ze in vredesnaam er maar op toe bal
ken. Van tijd tot tijd stak ik ze een looze speen
in den mond, doch ze waren te wakker om zich
door zoo'n onschuldige fopper te laten intoomen.
Honger konden ze ook niet hebben, daar ze,
voor mijn vrouw uitging, ieder hun bastje vol
gezogen hadden. Ik wist niet wat ze. scheelden
en ongetwijfeld wisten ze 't zelf evenmin.
Intusschen gaf ik de hoop niet verloren. Nu
en dan greep ik er een op en hield ze hoog
boven me en lachte ze toe, ofschoon me 't zweet
van angst uitbrak, daar me plotseling inviel
dat kinderen van 't schreeuwen een breuk kunnen
krijgen. Ik haalde al wat blonk, een doofpot,
de pullen van den schoorsteen, de vergulde pen
dule en rangschikte 't in een weergalooze wan
orde om hen heen op den grond. Ze verwaardigden
niets van dit alles met een blik. Een oogenblik
later kroop ik op handen en voeten door de
kamer, onder de tafel en om de stoelen, in de
vaste hoop dat deze ongewone houding haars
vaders wel eenigen indruk zou maken, 't Mocht
wat! Al ware ik op 't hoofd gaan staan, ze
hadden me geen oog waardig gekeurd.
Eindelijk was 't uur om. Wanneer 't nog
langer geduurd had, weet ik niet wat er gebeurd
j.ji
li
EGBERT CARLSEN.
12)
De grenswachter krabde zich achter de ooren.
»Leg er nog wat voor haar bij, dan wil ik
't doen.«
«Hoeveel is dat wat?a
«Een paar honderd daaldertjes.
«Twee honderd
»Hm, drie honderd was beter.
«Twee honderd is genoeg. Die wil ik er nog
bij doen. En luister nu goed, hoe je de zaak moet
aanpakken. Als je thuis komt, zeg je aan je
dochter, dat de voogd van je neef er is en den
jongen wil meenemen; dat hij je ook kostgeld
heeft uitbetaald voor den tijd, dien het kind bij
je geweest is. Dan kan je haar die twee hon
derd daalders laten zien en je voegt er bij, dat
je geen lust hebt dat geld aan je schuldeischers
te geven schuldeischers heb je toch zeker wel?*
«Meer dan genoeg.
«Goed; dus die gun je het geld niet en daarom
wil je van daag nog weg uit Ostburg. Je doch
ter moet het noodigste inpakken, omdat je reeds
met den avondtrein wil vertrekken. Kan je dat
onthouden?*
>Dat denk ik.«
«Hoor dan verder. Van middag, precies om
één uur, ben je met den jongen, de laatste goed
goed gewasschen en in zijn minst slordige klee
ding, in 't «Hotel van Pruisen,waar je naar
den heer von Martens vraagt. De papieren
breng je natuurlijk mee. Genoemde heer her
haal zijn naam nog eens, opdat ik weet dat je
hem goed hebt verstaan.*
»Marter,< bromde de grenswachter.
«Mis, Martens mijnheer von Martens.*
«Mijnheer von Martens.
«Goed zoo. Mijnheer von Martens dan zal
den knaap en de dokumenten van je overnemen
en je daarvoor het geld, vijf duizend daalders,
overhandigen. Van die som behoef je dan je
dochter niets te zeggen, die kan je voor je
houden.*
«Zoo kan de zaak gaan,* knikte de grens
wachter, «je bent een vervloekte slimme kerel.
Om één uur zal ik den heer von Martens
de grenswachter legde een bijzonderen nadruk
op den naam en zag zijn nieuwen handelsvriend
met een sluwen lach aan den jongen en de
papieren afleveren. Kom nu eerst met de twee
honderd daalders voor den dag.«
Martens gaf den grenswachter onder tafel een
rol daalders, die hij hem al vroeger had laten
zien. Deze woog ze in zijn hand, bekeek het
opschrift en zei: «dat is de helft.
«En hier is de andere helft,ging Martens
voort, terwijl hij hem eveneens onder tafel een
couvert met bankpapier over gaf.
«Nu is 't in orde,* grijnsde Mirski, nadat hij
het had nagezien, «nu kan je een flesch wijn
laten komen, om den koop te bezegelen.*
Martens schudde het hoofd. «Dat niet. Van
avond kan je zooveel drinken als je wil, maar
ga nu nuchteren naar huis en blijf nuchteren,
tot je me den jongen hebt bezorgd. Verstaan?*
De woorden waren zoo ernstig gesproken en
van zoo'n dreigenden blik vergezeld, dat Mirski
geen tegenwerping maakte. Met een half onder
danig en half verdrietig: «nu, tot weerziens,*
greep hij zijn pet en verliet de kroeg.
De heer von Martens volgde hem na korten
tijd, nadat hij zijne rekening betaald had. Het
was nog tamelijk vroeg, omstreeks 9 uur; in de
breede Frederikstraat en op de brug, welke naar
het oude gedeelte der stad voerde, was het ver
keer echter reeds tamelijk druk. Martens slen
terde gemakkelijk tusschen de menigte door,
sloeg aan het andere einde der brug links om,
en ging langs de rivier. Hier was het zeer stil.
De vlotters op de rivier hadden in dit jaarge
tijde reeds opgehouden te werken en voor de
houthandelaars, welke in den loop van den dag
naar hun voorraad kwamen zien of wel verkoo-
pen sloten of de boomstammen lieten afladen om
ze naar de binnenstad te voeren, was het nog
te vroeg in den morgen. Wat verder op aan
de rivier waren eenige mannen bezig om in een
wagen hout te laden; doch toen Martens achter
den houtstapel trad, waar hij gisteren avond
zijn toilet gemaakt had, was hij zoowel voor
hunne blikken als voor hen, die over de brug
gingen, verborgen.
Hoed en handschoenen vond hij terug; de
grijze schanslooper veranderde weer in een nette
jas, de pijp en de soldatenmuts gingen in den
zak evenals de wollen bonte doek. In de plaats
daarvan kwamen boord en das, de lichte glacé's
werden aangetrokken, de cylinderhoed opgezet en
toen herinnerde niets meer aan Karei Schulze
dan de beslijkte rijlaarzen. Om daardoor niet
onnoodig in 't oog te loopen, wenkte mijnheer
von Martens in de Brugstraat het eerste rijtuig,
dat leeg voorbij reed en gaf bevel: «Naar 't Hotel
van Pruiseu.*
VII.
Na het middagmaal wenkte mijnheer von Mar
tens den gedienstigen opperkellner tot zich.
«Nu, heeft de jongen gegeten
«Voor drie, mijnheer de baron.*
«Ik heb hem als bediende aangenomen. Wat
zegt gij van mijn koop?«
De opperkellner lachte verlegen.
«Ik weet niet welke eischen mijnheer de baron
aan het jonge mensch wil stellen.
«Nu, alle welke men aan een goeden bediende
stelt.
«Dan zal de jongeling nog veel moeten leeren.«
«Dat weet ik, en daarom wil ik u, of zoo
ge wilt uwen chef, mijnheer Wagner, een ver
zoek doen. Neem gij voor eenigen tijd den
knaap in het hotel aan. Ik zal hem geheel
uitrusten en een goed kostgeld voor hem be
talen. Natuurlijk zal ik me ook dankbaar too-
nen voor de moeite, die ge neemt otn hem op
te leiden. Wat denkt ge daarvan?*
«O, ik geloof niet, dat daar iets tegen zal zijn.
Alleen zou ik aanraden, hem niet aan den heer
Wagner voor te stellen, voor hij goed gekleed is.«
Martens lachte. «Help me dan daarbij zoo
gauw mogelijk. Hebt ge niet een kellner van
de grootte van mijn beschermeling, in wiens
kleeding hij zoo maar kan instappen.
«Ja, dat zal wel gaan.«
«Goed, bezorg dan voor den jongen een warm
bad, en laat hem daarna van top tot teen aan-
kleeden. De oude vodden worden verbrand.
Dit zal wel voldoende zijn als schadeloosstelling
voor de kleederen; de rest verzoek ik u te willen
houden als voorschot voor zijne opleiding.
De opperkellner dankte met een diepe buiging
voor het ontvangen bankbiljet. «Zonderling
bromde hij, Martens naziende. Maar toen een
half uur later Eduard Mirski onder dezen
naam was de knaap in 't hotel opgenomen
flink gewasschen en in een nette zwarte jas met
witte boord en voorhemdje aan hem werd voor
gesteld, dacht hij bij zich zelf: «Parbleu! De
baron heeft smaak!*
Ook mijnheer Wagner, de eigenaar van het
hotel dacht dat, toen hem den aardigen bruin-
lokkigen knaap met de mooie, slimme oogen
en den schelmschen trek om de vriendelijke
mond werd voorgesteld, en hij had niets tegen
het dringend verzoek van den heer von Martens
om hem tegen een goed kostgeld als kellner-
volontair op te nemen. Zelfs sprak hij in zeer
vriendelijke bewoordingen zijne bereidwilligheid
uit en verkondigde luide de edelmoedigheid van
den baron, die zoo menschlievend zich den ver
laten wees aantrok.
Bij deze lofspraak knikte de heer von Martens
even met het hoofd en ging, nu hij deze zaak
zoo geheel naar zin in orde had gebraeht, naar
de buitendeur van 't hotel. Hier vond hij zijn
Triend Pleiszenhach, die juist voornemens was
hem te bezoeken.
«O, wou je uitgaan?*
NIEUWSBLAD
Het Land van Hensden
en Altena,
en
ifi
NA Alt HET DUITSCH.
VAN
Een vriendenmaaltijd.