Uit mijn leven. FEUILLETON. Si M 672. WOENSDAG 11 APRIL. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. 1688. VOO II Dit blad rerschijiit WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs- rarhooging. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 Rue Hérold, Parijs. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. ara™ Ge zult vragen: is het de moeite waard iets uit uw levensgeschiedenis op te disschen Daarop antwoord ik nederig, maar beslist, ja. Wanneer ge maar eenmaal weet wie ik ben, zult ge dat toestemmen. Ik ben zeer klein van persoon, maar heersch over reuzen. Alleen onder be schaafde volken verkeer ik en bezit daar meer macht dan keizers en koningen. De meest ver metele radikalen buigen zich gaarne onder mijn schepter. Ik breng fabrieken in beweging en doe ze stilstaan, open de raadsvergaderingen, drijf de kinderen naar school en den dorainé naar de kerk, por de huismoeders aan tegen etenstijd, wanneer ze haar tijd verbabbelen en de meiden, die een wandeling in 't maanlicht verkiezen boven 't naar bed helpen der kinderen. In een woordallen zonder eenige uitzondering zijn van mij afhankelijk en zullen niets beginnen of eindigen zonder mij te raadplegen. Ze buigen zich met alle liefde voor mijn heerschappij, omdat ze weten dat ik het goed met hen meen. Daarom nemen ze me steeds mede en indien ze nte vergeten keeren ze op hun schreden terug en loopen liever de kans te laat te komen, dan zonder mij uit te gaan. Bluf, zult ge zeggen. Toch niet, waarde lezer; alleen maar spring ik voor een enkelen keer uit mijn rol en spreek tot u in woorden, wat ik anders slechts doe door hartklopping. Haal me uit uw vestzak en zeg of ik, uw horloge, hier te boud gesproken hebNu we 't daarover eens zijn, mag ik nog wel een poos voortbabbelen, niet waar? In den vorm waarin ik thans voor enkele guldens voor ieder te koop ben, besta ik nog geen vier eeuwen. Hoe de menschen het dan voor dien tijd stelden met de verdeeling van hun dag? Ja, het gros deed dat op den gis en 't was toen ook niet zoo noodig precies te weten hoe laat het was. Er waren toen geen treinen die 4.19 vertrokken en geen stoombooten, die op een halve minuut dood bleven. Men had toen zoo'n haast niet en verstond zich beter dan tegenwoordig op den stand van zon, maan en sterren, die ons door den hemel als tijd wijzers gegeven zijn, doch die wij ongebruikt langs hare banen laten voortwentelen. Toch had men in den ouden tijd reeds uur werken. Zoo weten we dat te Ninevé onder koning Sardanapalus water-uurwerken gevonden werden, die, hoewel zeer eenvoudig en goedkoop, in onze dagen echter geen opgang zouden maken. Zij bestonden uit een hollen cylinder, een ton b.v., die verscheidene liters water kon bevatten en nabij den bodem een opening had, waardoor het vocht zeer langzaam wegvloeide, en wel zoo, dat het vat in den loop van den dag vier of vijf maal geledigd werd. In het koninklijk paleis en op verschillende punten in de stad was zoo'n uurwerk geplaatst, elk onder toe zicht van een waker. Ze werden 's morgens gevuld, en nadat een heraut van den hoogsten toren verkondigd had dat de dagvorstin was opgegaan, aan 't loopen gebracht. Waren ze ledig, dan werden ze terstond weer gevuld. Bij elke vulling werden boden door de stad ge zonden om de bevolking die tijding mee te deelen. De tijd tusschen de eene vulling en de andere heette een ivakc en omvatte waarschijnlijk een tijdruimte van twee of twee en een half uur. Het is licht te bevroeden, dat deze gemeente uurwerken ver van precies waren en dikwijls in oorlog met elkaar zullen geleefd hebben. Dat wateruurwerk is eeuwen lang in leven gebleven en de schrandere Egyptenaren hebben het zoo volkomen gemaakt als 't eenigszins kan. Ze hebben het n.l. voorzien van een wijzerblad en wijzer. De laatste draaide om een as, die met een draad verbonden was aan een stuk kurk, dat in het vat dreef. Hoe meer dat stuk daalde, des te sterker trok de draad en bewoog zoo den wijzer, 't Was aardig gevonden, doch in de praktijk bleek het niet mogelijk twee uurwerken te vervaardigen, die gelijk liepen, zooals dan ook iedereen terstond zal begrijpen. Nog later heeft men het vallende water benut tigd tot het in beweging brengen van een een voudig stel radertjes, waardoor 't mogelijk werd een tweeden wijzer aan te brengen. Tegen fabelachtig hooge prijzen zijn deze wateruur werken door Egypte verzonden en toen in 62 v. Chr. Pompejus als zegevierend held Rome introk, gold als de rijkste buit dergelijk uurwerk, waarvan 't vat van goud was en de wijzers en cijfers met edelgesteenten bezet waren. Een der beste, thans nog veel voorkomende uurwerken is de zonnewijzer. Ook diens ouder dom is eerbiedwaardig. Men leest er al van in 2 Kon. 20. De moeite om ze te stellen is ech ter niet geëvenredigd aan 't nut, dat men er in ons nevelachtig klimaat van hebben kan. De oude Germanen maten den tijd af door allerlei hul] middelen bij gebrek aan tijdwijzers. In het leger b.v. deed men het door een helm te vullen met kleine kiezelsteentjes en die een voor een in een anderen helm over te storten. Was dit werk afgeloopen, dan werd het met, een zwaardslag op een metalen schild verkon digd en begon men van voren af aan. De land man berekende zijn tijd naar 't aantal voren dat hij ploegen of de hoeveelheid halmen, die hij snijden kon. In de steden werd een wach ter uitgezonden, die met trompetgeschal den tijd verkondigde en dezen afmat naar den duur zijns ommegangs. In de kloosters deden de monni ken het met gebeden. In c. anderhalf uur ba den ze hun paternoster (33 kralers) af. De een loste den anderen af en verkondigde na beëin diging zijner patersen »aves« den tijd door middel der kapelklok. Karei de Groote ontving in 807 van den mach tigen Kalif van Bagdad een wateruurwerk. De nalatenschappelijke zin der Franken was echter niet ontwikkeld genoeg om daarvan voordeel te trekken. Men bewonderde het, doch deed geen poging het na te maken. Misschien is dit ook daaraan toe te schrijven, dat de monnik Luitprand, te Chartres, den zandlooper uitgevonden had. Karei de Groote liet daarvan een exemplaar maken, dat met roode lijnen voorzien de uren aanwees en slechts om de twaalf uren behoefde omgedraaid te worden. Ziedaar mijne voorloopers, totdat ik geboren werd in het jaar 1374. Mijn vader was een Arabier van geboorte. Hij stelde mij op in het paleis van den Franschen koning Karei V en geen zuigeling is ooit meer bezocht en bewon derd geworden dan ik. 'k Mocht er dan ook wel zijn. Mijn gewicht bedroeg c. 500 pond. Later heeft men alle moeite aangewend om me al kleiner en kleiner te maken en ge weet dat dit gelukt is. Tegenwoordig is een dasspeld groot genoeg om me te herbergen. Doch dat is niet met sprongen maar zeer langzaam gegaan. Eerst heeft men mij tot zulke afmetingen terug gebracht dat ik in de huiskamer een plaatsje kon krijgen. In dien vorm kwam ik in 1518 als geschenk van paus Clemens bij koning Frans I. Een eeuw later voorzag een deensch sterrekundige me van een sekondewijzer. Ongeveer gelijktijdig of een weinig vroeger kwam ik ook reeds in zakformaat uit. De man, dien de wereld dit te danken heeft, is Pieter Hele uit Neurenberg. Men was zeer blij met me, maar mooi was ik op verre na niet. Ik was langwerpig rond, dik en tamelijk zwaar, precies een ei. Men noemde me dan ook Neurenburger ei. Ander halve eeuw later gelukte het aan den Schot Graham, mij tot kleinere afmeting terug te ti EGBERT CARLSEN. 17) Erich schudde zich, toen zijn vader weg was. »Brrr...< zei hij, de zaak is vervloekt slecht af geloopen. Die beroerde LevysonNu, van mijn schulden ben ik ten minste vrij en de oude zal mettertijd wel tot bedaren komen. Hij kan 't niet volhouden op den duur een boos gezicht te zetten. Als dat examen maar goed uitvalt. Die oude Munter is een beroerd slimme vent! Nu, gelukkig ben ik ook niet voor de poes en heb mijn tijd ten minste niet geheel verboemeld. Er is echter genoeg in te halen; daarmee zal ik maar dadelijk beginnen. Duivels, als de oude me niet meer naar de hoogeschool liet gaan; dat moet ik voorkomen en me in de boeken verdiepen, al kost het ook zweet.- Een kwartier later vinden we Erich reeds op een iets verder in 't bosch staande bank met het boek in de hand. Het was een stil, verborgen plaatsje, nog van vroeger aan Erich bekend en lief. Vaak had hij hier als schooljongen zijn lessen geleerd. Het boek, waarin hij thans stu deerde, was een zaakregister van het Romeinsche recht, een soort van boek, waarin de stof zoo kort mogelijk te zamen gedrongen is, om in den kortst mogelijken tijd van buiten geleerd te kunnen worden. Van een indringen in den geest der wetenschap is hier natuurlijk geen sprake; het is eenvoudig werktuigelijk van bui ten leeren, maar zeer geliefd bij zulke studenten, die in weinig weken moeten inhalen, wat vol gens het studieplan meer dan een jaar zou moeten kosten. Daarom had Erich hiertoe ook thans zijn toevlucht genomen, en daar zijne geestelijke begaafdheden inderdaad ver boven het middel matige waren en zijn geheugen vooral zeer goed was, mocht het hem met behulp van dit boek in korten tijd gelukken de groote gaten in zijn kennis ten minste voor de oogen van een niet al te ervaren examinator te bedekken. Uur op uur verliep. Eindelijk sloeg Erich het boek dicht. »Zoo, dat is voor van morgen genoeg,zei hij, van middag weer een afdee- ling, dan kan ik morgen het algemeene gedeelte ten einde brengen. Nu, tot het eind der week zal men me den tijd wel laten, dan kan ik het handelsrecht ook nog aframmelen. Van den anderen rommel behoef ik bij 't eind van het tweede half jaar nog niets te weten. Oho, oudje, je vriend Munter zal zeer tevreden met me zjjn, en van ophouden met studeeren zal je wel zwijgen.* Hij leunde achterover en keek met een triomfee renden blik in 't rond door 't stille uitspruitende bosch. Op een boom, op eenigen afstand, speelde een eekhoorentje. Erich kon het van zijn plaats nauwkeurig bezienhij zelf echter was voor 't oog van 't diertje verborgen en daar hij zich heel rustig hield, vermoedde het zijn tegenwoor digheid niet. Vroolijk klom het om den stam heen, verdween nu en dan in zijn nest, dat bij den top des booms was, stak dan zijn kopje met het spitse snuitje en de zwartbruine oogjes weder er uit, de rest van het kleine lichaampje volgde weldrahet zette zich op een tak en be gon weldra vlijtig te poetsen en te likken van de oorhaartjes af tot aan de uiterste punten van zijn langharigen roodbruinen staart. Dan gleed het weer langs den stam naar beneden, sprong op den grond potsierlijk heen en weer, maar hield plotseling op en klom met uitersten spoed langs den boom op en verschool zich in zijn nest. Erich geloofde reeds, dat het diertje zijn tegen woordigheid had bemerkt, toen hij de eigenlijke reden van de plotselinge vlucht van het eek hoorentje ontdekte; het was ten dier tweemaal zoo groot als het eekhoorentje, met glanzend kastanjebruin vel en een oranjegeel gekleurden keel. Daaraan en aan den langen ruigen staart, aan den spitsen snuit met stijve haren bewassen en aan den eigenaardigen vorm van den korten kop, die niet dikker was dan de hals, zoodat de overgang van kop in hals nauwelijks te be merken was, herkende Erich op den eersten blik een koningsmarter, den gezworen vijand van het eekhoorentje. Men een lichten, vluggen, bijna sierlijken sprong was het dier in Erichs gezichtskring geraakt, maar geheel door jachtijver bezield, be merkte ook hij den jongeling niet. De marter tuurde scherp naar den top des booms en het nest bemerkende, klom hij niet minder vlug dan straks het eekhoorentje naar boven. Daar schoot het laatste uit zijn schuilhoek, gleed vliegend langs den tak tot aan de uiterste punt en sprong van daar met een zekeren sprong op den naas ten boom. Maar even vlug' volgde hem de ko ningsmarter, ja met nog grooier snelheid; met een snelheid, die, met die van een vlugheid van een vliegenden pijl te vergelijken is, vervolgde hij het eekhoorentje van den tweeden op den derden, van den derden op den vierden boom, waar hij het vluchtende diertje bereikte. Een bijna krijschend sissen van het angstige offer, een walgelijk, klapperend, plonsen van den roo- ver, en het opmerkzame oor van Erich had ver nomen hoe de koningsmarter, nadat hij het bloed van het arme diertje had uitgezogen, zijn buit onverschillig ter aarde liet vallen en daarna in sierlijke sprongen van tak tot tak naar den eer sten boom terugkeerde, waar hij zich gemakke lijk in het nest van zijn offer neervlijde. »Zoo komt men in de wereld vooruit,dacht Erich»als iemand met moeite en vlijt zich een huis heeft gegrondvest, komt een ander, die sterker of listiger is, werpt hem uit zijn eigen dom, doodt hem misschien en eigent zich zijne bezittingen toe. In de memchen-wereld gaat het geloof ik ook zoo. Er zijn menschen, die door het lot totofferlanimeren bestemd zijn. Nu, tot die soort behoor ik niet; eer zou ik me de taak van de anderen kiezen.* Hij stond op, maar bij de beweging, die hij maakte, stak de koningsmarter snel als een bliksem zijn kop uit het nest en keek nieuws gierig naar hem, die hij nu eerst in zijn nabij heid ontdekte. De blikken van den jongeling en van het roofdier ontmoetten elkander. Het is eigenlijk een flink dier, zoo'n koningsmarter, mooi, slim en handig. Nu begrijp ik eerst mijn voorvader, die zoo'n marter tot wapendier uit koos. De oude heer heeft daarmee veel smaak getoond,met deze gedachte ging Erich von Martens langzaam naar de boschwachterswoning terug. X. (Vervolg.) Weder stond Erich na twee jaar op het kerk hof, waar men naast het graf zijner moeder, zijn vader ter laatste rustplaats neerlegde. De hemel zond een lichten stofregen neder, en nadat de geestelijke den zegen had uitgesproken, ging de lijkstoet spoedig uiteen. Deze en gene drukte Erich de hand en sprak eenige deelnemende woorden, welke de jonge man met een stille hoofdbuiging beantwoordde. Toen verliet hij het laatst het kerkhof en ging langzaam naar het witte huis, dat thans had opgehouden het ouder lijk huis te zijn. Zijns vaders dood was voor hem geheel on verwacht gekomen. Hij had de laatste weken bij de zitting van het hooge gerechtshof door gebracht, om daar zijn eerste juristisch examen af te leggen. Opdat hij in dit gewichtig, over zijn geheel leven beslissend oogenblik van zijn leven door niets gestoord zou worden, had de bosch wachter eerst toen hij op sterven lag toe gestaan, dat men Erich zijn ziekte meedeelde. De tijding kruiste het telegram, waarin Erich meldde dat hij zijn examen met glans had af gelegd. De oude heer von Martens kon de tij ding nog vernemen; Erich die haar dadelijk volgde, vond hem niet meer onder de levenden. De jonge man was zeer terneergeslagen. Nog NIEUWSBL Het Land van en Altena, De en de NAAll HET DUITSCH. TAN O Nevelbeelden.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1888 | | pagina 1