FEUILLETON.
1888.
M 679.
ZATERDAG 5 MEI.
Uitgever: L. J. YEERMAU, Heusden.
Nieuw Ned. Panopticum.
Buitenland.
NIEUWSBLAD
VOOi
en Aitena,
de
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs-
verhooging. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 Rue II ér old, Parijs.
Advertentiën 10 regels 00 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken
tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
UIT ONS DORP.
Gekke Frans was als geschapen tot opvroo-
lijking der uitgelaten dorpsjeugd. Hij was reeds
achttien, doch zag er uit als een dertienjarig
kind. Wanneer hij in de dorpstraat een bood
schap voor moeder deed, had hij in een oogen-
blik een massa kinderen om zich, die hem
joelende gekke Fransnariepen. Hij, als ging
dit hem niet aan, zette langzaam zijn weg voort,
moeilijk en diep ademhalendsoms liep hij zwen
kend, als konden de dunne beentjes liet zwakke
lichaam niet meer torschen. Wanneer dan de
jongens hem den weg versperden, keerde hij hun
z|jn onbewegelijk, als in was geboetseerd aan
gezicht toe en zijn oog zag angstig vragend een
uitweg. Dan overkwam hem een heftige rilling,
als stak de dood reeds zijn koude hand naar
hem uit. Dit verjoeg de ondeugden en terwijl
ze hem van verre nog naschreeuwden, bereikte
hij zijn woning. Nimmer stelde hij zich te weer.
Thuis gekomen, legde hij het gehaalde zwij
gend neer en zette zich in een hoek.
»Kom hier, Fransje, neem uw bankje en kom
bij me zitten,zeide hem dan z|jn een jaar
oudere zuster, een slank blond meisje, terwijl
ze haar naaiwerk ter zij legde.
Langzaam en zuchtend bracht hij het bankje
bij haar. Zij legde zijn beneveld hoofd op haren
schoot, aaide en liefkoosde hem en hield met
moeite hare tranen binnen.
»Ik ben niet gek, hé?« vroeg hij dan ang
stig. Z|jn zwakke stem beefde.
^Natuurlijk niet. Je bent, een verstandige
jongen. Laat ze praten.
»En je houdt veel van me en ik ben niet gek!«
En over het aangezicht van den armen idioot
verbreidde zich een zalige lach.
»Neem nu je harmonica en speel wat!*
Dan kwam echter moeder tusschenbeiden. »Ik
heb het land aan dat gekras, als hij spelen wil,
laat hem dan op zolder gaan,« bromde zij.
Frans bleef rustig liggen en blikte zijn zuster
aan, elke beweging van deze als een hondje
volgende.
Moeder noch broer toonden hem een greintje
liefde, hij had slechts zijn zuster en aan deze
sloot hij zich met al de hartstochtelijkheid van
zijn geest aan. In de buurt wist men dat hij
een bijzondere gave hadzoo als hij op de har
monica speelde, deed het hem geen een na, en
toch had hij 't niet van een ander geleerd. Doch
hij speelde nooit »een stukje,en 't klonk altijd
treurig en dwaas, zooals hij zelf was.
Het was Zondagavond. De vallende duisternis
hulde den omtrek in een tooveraehtig waas
De hemel was blauw, hier en daar schitterden
zilveren sterretjes en daartusschen dreef de groote
heldere maan, weide en veld in glans doopend,
nederige hutten en den trotschen kerktoren ver
guldend.
De groote drukte van den Zondagavond had
plaats gemaakt voor den plechtige stilte; de
wandelaars hadden de rust opgezocht om kracht
te vinden tegen den volgenden morgen.
Slechts voor ééne woning zaten nog twee
jonge lieden, een meisje en een jonge man, in
een ernstig gesprek verdiept. Zij waren ver
loofd en zouden binnenkort in 't huwelijk wor
den vereenigd. De bruid was de schoone Greta,
Fransjes zuster en de bruidegom een der jonge
lieden van 't dorp, de knecht van den smid. In
de volgende week zou hij elders een goede be
trekking in een fabriek aanvaarden en daarom
werd het huwelijk bespoedigd.
Ze zaten hier reeds lang. Zoolang nog bin
nenshuis leven gehoord werd, spraken ze fluiste
rend, als schuwden ze de buitenwereld en wilden
ze alleen met elkaar te doen hebbenthans,
nu 't stil werd, klonken hunne stemmen hoor
baar, als wilden ze den kalmeu, schoonen nacht
tot getuige hunner zaligheid, beloften en plan
nen hebben.
Slechts één mensch in hun nabijheid sprak
z|jn gevoel nog luider uit dan zij zelf, doch hij
stoorde niet. Wat hij uitsprak, klonk ook niet
zoo schitterend en schoon als wat zij bespraken;
't waren slechts melancholische tonen tot een
treurig, phantastisch lied vereenigd. Dat lied
zong de gekke Frans, die anders steeds zweeg,
doch op zijn instrument spraakzaam was. Uit
zijn zwakke borst kwamen alleen zuchten voort,
doch zijn bleeke vingers spraken het uit, dan
in sterke, straks in wegstervende tonen, wat in
dien droomerigen geest, dat hart, 't welk zich
niet uiten kon, omging.
Het onderhoud van 't minnende paar, be
geleidde Fransjes treurig lied zonder stoornis te
veroorzaken. Ze waren te veel met zichzelven
bezig en bovendien reeds aan dat onverstaan
baar spel gewoon - men gewent aan alles,
ook aan het steunen van een hongerlijder.
Frans zelf zagen ze niet, want hij speelde bo
ven hun hoofd. Bij schoon weder klom hij
door het zolderraampje en zette zich op het
dak om te spelen, en daar zat hij ook heden.
Hij was reeds boven, toen de bruidegom zijner
zuster kwam en begon als werd hij nooit moe,
een eindeloos lang lied, op een allertreurigst
thema, doch steeds wisselend in uitdrukking.
Plotseling hield hij in 't midden van een mu-
sikale ontboezeming op, alsof zijn harmonica
plotseling weigerde. Ziin handen vielen met het
instrument slap neer, slechts zijn mager gelaat,
dat voortdurend op de muur gericht was, bleef
even bleek en versteend. Na een lange poos
verhief hij zich, legde de harmonica binnen
't raam, boog zich in de dakgoot voorover en
zag op het fluisterende paar neer.
Een lichte wolk trok voorbij de maan.
Beneden sprak men juist van hem in half
luide woorden.
»Ik meen gemerkt te hebben dat Franje van
daag buitengewoon treurig is. Gaat hij hard
achteruit
Fransje in de goot knikte zwak met het hoofd.
»Hjj is altijd treurig, de arme jongen, doch
vooral in de laatste dagen,antwoordde Greta.
»Eiken dag vraagt hij me of ik wezenlijk weg
gaan zal. YVe nemen hem bij ons, niet waar?*
»Zoo dadelijk kan dat niet, later misschien
kunnen we hem in huis halen.
Greta omhelsde uit dankbaarheid hare brui
degom.
Fransje trok zich langzaam en onhoorbaar
terug. Hij zette zich onder de pannen in een
hoek neer, steunde met de hand het arme hoofd
en blikte weer naar de maan. Over de bleeke
wangen rolden hem dikke tranen, doch geen
zucht ontsnapte hem. Zijn lippen openden zich
langzaam en hij mompelde stotterend: »ik wist
het, ze houdt van mij niet zooveel als van hem
Zoo zat hij lang, zeer lang en traan op traan
parelde over zijn gelaat. Eindelijk nam hij zijn
halsdoek en droogde daarmee zijn tranen af.
Fransje kwam 's morgens niet beneden, en
men miste hem ter nauwernood. Doch toen
hij lang weg bleef, ging men eens boven zien
en vond hem daar hangende aan zijn eigen doek.
Greta vierde haar huwelijksfeest een paar
maanden later.
Verschillende Fransche bladen melden, dat
de Koning der Nederlanden zóó ernstig ziek is,
dat een catastrophe te verwachten is. De Bel
gische bladen zien daarin eene poging de Luxetn-
burgsche quuestie weder op het tapijt te bren
gen De troonsopvolging door de Nassau's is
met goedvinden der Duitsche regeering vastge
steld de Fransche regeering werd daarin niet
gekend.
o
Bij Parijs heeft er een tweegevecht plaats ge
had, dat een noodlottigen afloop had. Een
schilder, Félix Dupuis, achtte zijn beleedigd
door een artikel, dat een criticus, Iiabert, in
een der bladen geschreven. Hij zond hem twee
getuigen, die in last hadden intrekking te vra
gen van hetgeen deze geschreven had, en bp
ara.
NAAK HET DUITSCH.
VAN
EGBERT CARL SEN.
24)
Virzowski's antwoord was een kort hoofdknik
ken, dat van een lichte zucht vergezeld ging.
»Hoe staat ge toch met de kleine kunstrjj-
deres
»0 noem haar niet zoo! Ge doet ine daar
verdriet mee*.
»Nu, ze is toch eenmaal een dame uit het
cirkus*.
»Dat is ze en een der schoonste en elegant
ste,voegde Virzowski er warm bij»ruaar ze
is daarbij zoo rein, zoo beminnenswaardig, ze
bezit zulk een edel gemoed, dat ze waarlijk wel
met elk onzer dames mag vergeleken worden*.
»Ge spreekt wezenlijk alsof ge Mejuffrouw
Sumiroff tot een onzer dames wilt makenmis
schien tot Mevrouw von Virzowski*.
Niets zou me verhinderen dat te doen, als
Mejuftrouw Sumiroff zelve dat wilde toestaan«.
»Hoe? Ze slaat het af zulk een geluk te ver
werven?*
Ronduit
Onbegrijpelijk. Welke aanspraken maakt de
kleine dan wel, als ze u den bons geeft
»Er is iemand anders, wien ze de voorkeur
geeft
»En wie is dat?*
»Ze wil me den naam niet noemen
»Dus is dat slechts een voorwendsel, en haar
weigering niets dan koketterie«.
»0 neen; ge kent Wanda slecht, als ge kaar
koket noemt. Niets is verder van haar dan ko
ketterie. Ge hadt haar moeten zien, met welk
een lieftalligheid, met welke jonkvrouwelijke
schuchterheid ze mij deze neiging tot een ander
bekende. De naam, zei ze, moest haar geheim
blijven, omdat hij, wien haar hart behoorde, zelf
geen gedachte had van haar liefde. Maar ze be
mint hem en heeft hem onbewust reeds als kind
bemint, toen hij in het huis harer ouders ver
keerde. Tot bewustheid is hare liefde haar eerst
gekomen toen ze hem hier in Ostburg weer
zag«.
Nu, als de zaak nog niet verder is, behoeft
ge de hoop nog niet op te geven. Als Mejuf
frouw Sumiroff een tijd lang gewacht heeft of
de bedoelde niets merkt, en erkennen moet, dat
hij niets om haar geeft, dan zal ze zich wel met
verlangen zeker andere lieden herinneren, die
haar eens hand en hart hebben aangeboden«.
De torenklokken sloegen zes uur. »Reedszes«,
riep Virzowski, »dan moet ik me haasten om
in de kazerne te komen. Adieu, mijnheer von
Martens, voorspoedige reis! Wat we zoo even
hebben gesproken, blijft onder ons, niet waar?«
»Dat spreekt, ik zal zwijgen als een graf.
Tot weerziens, waarde Virzowski
Lachend zag Martens den vertrekkende na.
Er lag zooveel tevredenheid, zooveel gevleide
ijdelheid in zijn lach! Had hij Wanda's geheim
geraden
»A1 weer een heerenvisite bij juffrouw Sumi
roff?dacht de vrouw van den kleermaker, bij
welken Wanda kamers had gehuurd, toen zij
kort na Virzowski's vertrek weder een heer bij
de kunstrijderes zag aankloppen.
Ze had wel reden verwonderd te zijn, want
zoo lang Wanda bij haar woonde, had deze nog
geen heeren ontvangen. En thans twee zoo kort
na elkander.
De heer, die thans aan Wanda's deur klopte,
was een klein, oudachtig man met levendige
donkere oogen en een witten baard. Hij droeg
een zwaren pelsmantel en een dergelijke muts,
die hij diep over tie oogen had getrokken.
De kunstrijderes opende voorzichtig de deur,
juist wijd genoeg om te zien, wie buiten was;
toen echter deed ze haar plotseling geheel open,
terwijl ze zei: goeden avond, heer doctor, mag
ik u verzoeken binnen te komen?«
Doctor Adam want hij was het trad
met zijn langzamen, voorzichtigen stap de ka
mer in en zag onderzoekend rond. »Hoe pret
tig hebt ge 't hierZoo behaaglijk en net«, zei
hij op weiwillenden, bijna vaderlijken toon tot
de jonge kunstrijderes, terwijl hij tevreden met
het hoofd knikte. »En met zoo weinig midde
len! Ja, ja, dat is 't aangeboren schoonheidsge
voel*.
Hij wierp nog een blik om zich en vroeg
toen: s>vergunt ge, dat ik mijn mantel afdoe
Zeker, heer doctor, ik verzoek u er zelf
om«.
Wanda nam hem bij deze woorden de muts
af en terwijl ze die weg lei deed de doctor zijn
mantel af. Toen zette hij zich behagelijk in zijn
stoel en zeiUk denk, dat het ook u het liefst
is, als we dadelijk over de hoofdzaak spreken.
In uw laatste brief schreeft ge ine, dat gij bij
de toetreding in onze vereeniging uwe krachten
overschat hadt. De vele berichten kosten u te
veel tijd; ook is 't u onaangenaam bevelen na
te komen, welker doel u onbekend is en welker
beteekenis ge daarom ook niet beoordeelen kunt.
Deze geheime handelingen streden tegen een
grondtrek van uw karakter: de openhartigheid.
Daarom verzocht ge, dat het u zou vergund wor
den uit onze vereeniging te treden.
»Dut is zeker mijn vurigste wensch«, zei Wanda
zacht en met neergeslagen oogen.
»De gronden, welke ge ons daarvoor geeft*,
voer Adam voort, »zijn niet de eigenlijke rede
nen van uw handelen, maar uitvloeisels eener
dieper liggende bron: van een u op 't oogen-
biik overheerschend gevoel. En dat gevoel is
wantrouwenWat echter dat mag ik u wel
vragen heeft dat wantrouwen in u gewekt?
O O
Hebben we ooit iets van u verlangd, dat niet
goed was? En denkt ge er geheel niet aan, wat
ge thans zijn zoudt, als we u niet onder onze
bescherming hadden genomen?*
Zeker denk ik daaraan«, antwoordde Wanda
warm, »en steeds zal ik er aan denken, hoe gij
de arme verlatene hebt aangenomen. Ook geef
ik u gaarne toe, dat ge nooit iets verkeerds van
me verlangd hebt. Maar trots dat alles kan ik
geen lid eener vereeniging zijn, wier laatste doel
mij een geheim blijft; ik kan de orders van
menseken, wier personen en gezindheden me
onbekend zijn, niet nakomen
»Hebt ge geen tijd en gelegenheid gehad mij
te leeren kennen
»Zekef, maar gij zijt niet de eenige leider«.
»Heb ik u niet het doel onzer vereeniging
genoemd, ongelukkigen te helpen?*
»Om ongelukkigen te helpen is deze geheim
zinnigheid niet noodig. Foor een oogenblik ver
rast kon ik deze verklaring geloovenmaar
langer nadenken moest me overtuigen, dat uwe
vereeniging nog naar een ander doel streeft, dat
niets te maken heeft met het ondersteunen van
ongelukkigeneen doel, dat den mantel van
't geheim noodig heeft, misschien omdat het zich
voor de oogen der Wet, voor de oogen aller
rechtschapenen moet verbergen
Adam schudde het hoofd. »Ik heb u evenwel
de waarheid gezegd, hoewel niet wat voor
u 't beste was - de geheele waarkeid«, ant
woordde hij ernstig en rustig, op een toon, waar
uit men kon kooren, hoezeer de spreker van de
waarheid zijner woorden overtuigd was. Het
doel onzer vereeniging is en blijft ongelukkigen
te helpen
»En om dat doel te bereiken ontziet ge u niet
andere menschen ongelukkig te maken
»Hebben we u ongelukkig gemaakt?
»Neen, maar een ander
»Een ander herhaalde Adam gerekt. »En
wien?*
Wanda worstelde met een besluit; eindelijk
zei ze: ik wil geheel openhartig jegens u zijn,
al moet ik me daarbij ook van onbescheidenheid
aanklagen maar anders komen we tot geen re
sultaat. Toen ik de laatste maal te Berlijn was,
liet ge me eenigen tijd wachten. Op uw schrijf
tafel lag naast eeu half voltooiden brief een pho-
tographie, die me aanleiding gaf nader te tre
den. Daarbij gleed mijn oog over den brief en
bleef aan den naam Erich Martens« hangen,
zoodat ik onwillekeurig ook de daarbij staande
woorden las. Daar stond dan, dat ge Erich Mar
tens op een gevaarlijke onderneming wildet uit
zenden en daarbij de opmerking: het hindert
niet, al gaat hij daarbij te gronde. Koelbloedig
zet ge dus het bestaan van een mensch op 't
spelhet is u hetzelfde, of hij ongelukkig wordt,
als gij maar uw doel bereikt. Kan ik dan nog
gelooven, dat dit doel daarin bestaat, de ellende
der menschenheid te verzachten
»Hm, dat verklaart me veel,« zei Adam,
terwijl hij de hand langzaam over z|jn gelaat
streek. Toen vroeg hij, Wanda met zijn door
dringenden blik aanziend: »hebt ge mijnheer
von Martens u ontdekking meegedeeld?*