lil II ëoiDinelerwaard. FEUILLETON. M «80. WOENSDAG 9 MEI. 1888. Uitcfever: L. J. VEERMAN", Heusden. Hoe ons land geregeerd wordt, Papier en in de Werkelijkheid Buitenland. NIEUWS VOOR pj|n N|f de Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs- verhooging. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 Rue Hér old, Parijs. Advertentiën 16 regels 00 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. OP DOOK F. DOMELA NIEUWENHUIS. (Lid der 2e Kamer.) A V DE LANDSVERDEDIGING. A. DE KONING. De heer Nieuwenhuis beeft eene zonderlinge wijze van betoogen. Hij neemt den schijn aan of hij den eenvoudigen lieden eens allerduide lijkst wil vertellen, hoe onze regeering eigen lijk in elkaar zit, zonder meer. Hij vertelt inderdaad ook zeer bevattelijk. Maar men proeft in alles een zeer bitteren nasmaak. Met elk lepeltje, dat men van Nieuwenhuis' drankje in neemt, gaat er eene zekere hoeveelheid dynamiet mee naar binnen. En als men niet kalm blijft nadenken en blijft overwegen en toetsen, ge voelt men zich revolutionair voor men er erg in heeft. Beoogde de schrijver eene goede zaak, steu nende op eendegelijken wetenschappelijken grond slag, dan zouden wij het slimberekende in zijn stijl ten zeerste toejuichen, evenals wij den medi cijnmeester toejuichen die de kiniene met een zoet stroopje naar binnen weet te smokkelen. De heer Nieuwenhuis echter geeft, dynamiet met stroop. Dynamiet of vergift, dat het gemoed in opstand brengt en de rust en den vrede verteert. Wat hebben toch, b. v. met de beantwoor ding der vraag: »is eene constitutioneele regee- ringsvorm aan te bevelen of niet die beschou wingen te maken over de nietigheid en de onbeduidendheid der vorsten? Nicolaas van Rusland en Napoleon worden er bij aangehaald. Zijn de uitspraken van deze vorsten voor den heer Nieuwenhuis van zooveel gewicht? Is het zoo belangrijk te weten, dat Napoleon een constitutioneel vorst heeft vergeleken bij een mestvorken? Is het eerlijk, dat de heer Nieuwenhuis, voort- redeneerende op gezegden van vorsten, van des poten, die uit ijdelheid geene constitutioneele plichten konden vervullen, besluit, «dat de Euro- peesche vorsten geen talent en weinig eergevoel hebben Wij willen geene dergelijke vragen meer doen voor ons staat het vast, dat D. N. inzonderheid het hoofdstuk over »den Koning« met in het oog springende kwaadaardigheid heeft geschre ven. 't Is de vraag niet of de heer N. Koning zou willen zijn ook niet hoe het koning schap met eene karakteropvatting is te rijmen. Dit is de vraag: is eene constitutioneele re- geeringsvorm aanbevelingswaardig of niet? Aan bevelingswaardig in het algemeen, en voor ons land in het hijzonder? Deze vraag moet beantwoord worden, niet met het oog op den Koningmaar met het oog op ons volk. Wat is in het belang van ons volk? En als wij hier op antwoorden gaan ons de bijzondere belangen, het karakter des Konings betreffende, niets aan. Voor wij den schrijver nu verder volgen, moeten wij nog twee zaken opmerken. Ie. De heer Nieuwenhuis blijft zich zeiven niet gelijk, want hij begeert eene regeering naai de meerderheid des volks en hij bestrijdt die. Dit kan niet. Het bewijs voor deze bewering leverden wij in het vorige hoofdstuk, en zullen wij hier dus niet herhalen. 2e. Bij de bespreking van dit beekje is ons doel niet zoo zeer zelf' eene schets te leveren van de staatsinrichting, die wii zouden begeeren, als wel aan te foonen, dat D. N. eene onuit voerbare leer predikt, en dat bij die leer, waar zij kan worden in practijk gebracht, eene revo lutionaire leer is, die omverwerping van allo gezag in zich sluit. Wij herhalen dit telkens om te waarschuwen tegen het dynamiet. Thans ter zake. Wat beweert de heer N. alzoo? Op blz. 13 lezende: »Zoo maakt men den Koning onfeilbaar en allen die lachen om de onfeilbaarheid van den Paus van Rome op gees telijk terrein, zij behoeven zulks niet belachelijk te vinden, daar zij precies hetzelfde vertellen van den Koning op staatkundig gebied. Hierbij merken wij op Ie. Dat met evenveel neering tegen den heer D. N. is te keeren. Blijkens velerlei beweringen en blijkens zijn gemak deze rede- voorgewend martelaarschap houdt hij zich zeiven voor onfeilbaar. Met welk recht? vragen wij. 2. Dat de aangehaalde woorden wel iets be wijzen kunnen tegen de dwazen, die om den Paus te Rome lachen en niet lachen om den Koning maar dat zij niets ter wereld bewij zen tegen den constitutioneelen regeeringsvorm. 3e. Dat het niet waar is. Niemand houdt den Koning voor onfeilbaar. De Koning staat boven de partijen. Hij hoort de partij van D. N. even goed als elke andere. De Koning vraagt wat de meerderheid des volks wil. Deze volkswil uit zich op het oogenblik nog door de Tweede en Eerste Kamer. De Minis ters regeeren met de meerderheid der Tweede Kamer, waarin de minderheden zoo goed moge lijk tot hun recht moeten komen. Js er in de Katners met vereende krachten eene wet tot stand gekomen, dan leggen de Ministers die den Ko ning ter teekening- voor. De wet wordt door Hem bekrachtigd. Is de Koning nu onfeilbaar? Waarom? Is Koning nu idioot? (blz. Dl). Waarom Op blz. 14 zegt de heer D. N.: »Een van tweeën tochof de Koning moet gehoorzamen aan den wil der meerderheid, maar dan is bij overbodig en dient voor niets anders dan voor versiering, of wel hij staat boven allen en kan door zijne slem eenvoudig beletten dat wetten tot stand komen, maar dan is zijn wil wet. Dit is niet waar. Een Koning van onzen tijd is een constitutioneel Koning. Hij is ook inensch. Hij heeft trouw aan de constitutie gezworen en weet, dat hij daarnaar moet regeeren. Onze grondwet eischt de bekrachtiging' des Konings O D o «T> voor elke wet. Hij weet, dat zijne Ministers aftreden als hij eene wet niet bekrachtigt. Het ligt dus in den aard der zaak, dat hij nauw gezet rekening houdt met die Ministers. D. N. zegt, dat-, een energiek Koning de Ministers lichtelijk naar zijne hand kan zetten. Wij honden dit niet voor zoo gemakkelijk; doch aangenomen, dat het mogelijk is. De Ministers moeten regeeren met de Kamers en kiezen zij dus de zijde des Konings legen de Kamers, dan wordt hun aanblijven onmogelijk. Het gevaar, dat des Konings wil wet zal zijn, is dus al zeer gering. Wij mogen gerust zeggen: dat is geen gevaar. Vooral niet in ons land. Daar komt nu nog bij, dat de kans om een energiek Koning te hebben, volgens den heer D. N., blz. 15, al zeer gering is. Alzoo zou volgens zijne redenee ring het gevaar voor een despoot, met eene grondwettige regeeringsvormonnoemelijk ge ring worden. Is de Koning dan overbodig? De onschendbare verpersoonlijking van het gezag zou overbodig zijn? Het moge onverschillig zijn welken naam de persoon draagt, in wien het opperste gezag ver persoonlijkt is, overbodig is hij niet. En het is goed, dat hij in ons land Koning heet. Dit zullen wij in het volgende artikel aan- toonen. In eene dépêche uit Weenen aan de «Times wordt de algemeene toestand van Europa als veroni rustend voorgesteld en beschouwd als eene voorbereiding tot eene onvermijdelijke bot sing. Er wordt bijgevoegd, dat de verdachte betrekkingen tusschen Frankrijk en Rusland weder zijn aangeknoopt. Daarentegen beschouwt de Berlijnscbe be- richtgever van hetzelfde blad de geheele ont roering van het oogenblik als een storm in een glas water. De Oostenrijksche regeering heeft de reser visten der lichtingen 1879, 1881 en 1883 op geroepen om geoefend te worden. Vermoedelijk staat die oproeping in verband met de verwik kelingen, welke de regeering binnen korten tijd op het Balkan-schiereiland verwacht. Volgens mededeelingen uit Berlijn laat Bis marck zich eiken dag bericht zenden van den gezondheidstoestand van Koning Willem der Nederlanden. RTER. NAAR MKT DUITSCH. VAN E G B E R T C A R L S E N. XIV. 25 5) Hoe de Koningsmarter zijn vrijheid gebruikt. De jonge Eduard was niet weinig verrast, toen hij te Berlijn in liet logement van den der den rang, waar hij op last van zijn heer intrek had genomen, tot hij verdere bevelen zou krij gen, plotseling zijn heer in eigen persoon voor zich zag. Maar nog hooger steeg zijn verras sing, loen deze hem mededeelde, dat hij thans den langsten tijd zijn meester geweest was en hem aan de hoede van een ander wilde over gaven, die beloofd had voor zijn verdere vor ming te willen zorgen. Wij mogen tot eer van van den jongen Eduard hierbij voegen, dat hij deze verandering innig betreurde. Zonder de ware toedacht der zaak te kennen, meende hij den heer von Martens den diepsten dank schul dig te zijn, omdat deze hem van een bedeljon gen in lompen tot een heerenknecht had ge maakt, en daarom had hij een warme genegen heid voor zijn veronderstelden weldoener. In hartelijke, hoewel ongepolijste woorden gaf hij bij het afscheid aan dat gevoel lucht, terwijl Martens deze dankbetuigingen met een zekere koele terughouding aannam, en hem vermaande zijn erkentelijkheid daardoor te bewijzen, dat hij ook zijn nieuwen heer met oplettendheid en trouw diende. Zoo als afgesproken was gaf Martens met den knaap ook de papieren die op dezen betrek king hadden aan doctor Adam over en even stipt kwam Adam zijne verplichtingen na. Een deel van 't ontvangen contante geld be steedde Eireh dadelijk voor den aankoop van een prachtig rijpaard en voor het aannemen van een anderen bediende, die met paarden kon om gaan en gelaste hem te zorgen voor het over brengen van het pas gekochte dier naar O&t- burg. Ook zocht Martens een bekenden makelaar op. Het was hem natuurlijk slechts een voor wendsel geweest toen hij te Ostburg er over gesproken had zich in die streek een grondbe zit aan te koopen. Ook thans was het hem geen ernst, maar hij meende toch, dat het goed was den schijn aan te nemen, alsof hij wat meer haast met die zaak wilde maken en dat hij in werkelijkheid eens naar het eene of andere goed moest gaan zien. Daarom liet hij zich door den makelaar eenige goederen opnoemen, die te koop waren en droeg hem op onderhandelingen aan te knoopen over de heerlijkheid Horynice, die dicht bij Wolno lag. In een zeer opgeruimde stemming keerde Martens toen naar Ostburg terug. Hij moest zich bekennen, dat hij in langen tijd niet in zulk een aangename positie was geweest. Niet alleen was hij vrij van schulden, maar ook in 't bezit van een niet onaanzienlijke som contant geldwant behalve de rest van de twee duizend daalders zoo pas van Adaui ontvangen, bezat hij toch ook nog de vierduizend daalders, die hij Marie Mirski weer afgenomen had en waar van hij de betaling der interest bij in zijn con tract met doctor Adam op den toekomstige erf genaam van Wolno had geschoven. Voor de eerstvolgende maanden was dus rijk gezorgd en in dien tijd moest een plan tot uitvoering ge komen zijn dat Erich bij zich droeg sinds hij het eerst een blik in de verhouding had ge worpen, die er tusschen mijnheer en mevrouw Pleiszenbach bestond en het gevoel ontdekt had dat Thaddeus von Carolin koesterde voor de laaiste. Sedert dien tijd had hij van het karakter dezer drie menschen zijn ijverigste studie ge maakt en hoewel het hem niet gelukt was in Carolin's edel hart den vonk van reine dweep- aclitige vereering tot hellen vlam van branden den hartstocht aan te blazen, meende hij toch zeker te kun ren zijn van 't gelukken van zijn plan, een plan dat hem eindt lijk de lang ge hoopte, schitterende en vast verzekerde positie in 't leven zou veischafiFtn, al moest het ook andere menschen in 't verderf storten. Ook Wanda's lieflijk beeld trad hem dikwijls voor oogen. Niet dat hij hare Imrtoehtelijke liefde beantwoordde, maar het werkte vervroo- lijkend op lieni en het streelde zoo weldadig zijn ijdelheid, dat hij de eerste liefde van dit schoone en geestkrachtige meisje was. Voor hem was ze slechts een bloem aan den weg; maar waarom zou hij in 't voorbijgaan deze lieflijke bloem niet plukken, nu ze ongehoopt haar prachtigen kelk voor hem opende en hem haar zoeten geur zoo genotvol teuemoet zond. o O o Een bloem was er immers voor om te worden geplukt en vergeten. Onder zulke gedachten bereikte hij Ostburg en reeds den volgenden dag zocht hij Pleiszen bach op. Hoewel mevrouw Georgine juist zang les bij Carolin had, liet ze hem toch dadelijk verzieken binnen te komen en kwam ze hem met onverholen vreugde tegemoet. »Ha, zijt ge daar weer, geheimzinnig verdweneneriep ze. Waarheen waart ge dan zoo plotseling gevlucht? Hoeveel gissingen hier al gemaakt zijn over het oogmerk, het doel en den duur uwer reis is niet te tellen. N'est-ce-pas, Carolin Carolin haastte zich met zijii toestemming; terwijl Martens met een dankbare buiging zei: «Zulk een belangstelling in mijn verdwijnen, doet me bijna hopen, dat men mij gemist heeft. «Zeker heeft men u gemist Martens kuste mevrouw von Pleiszenbach de hand. «Een vriendelijker ontvangst kon me hier niet bereid worden dan de verzekering dat gij me gemist hebt, genadigste vrouw*. De blik, die deze woorden vergezelde, moest wel heel bijzonder zijn, want mevrouw Georgine kleurde en sloeg verward de oogen neer, terwijl ze sprak: »door mij, zoowel als door andoren. Ostburg is klein, zeer klem. Men kan l ier elkan der niet misloopenen als ik heden een nieu wen hoed uit. Parijs opzet, dan spreekt morgen de heele stad er over n'est-ce-pas? En hoor nu eens, wat men al als reden van uw vertrek opgaf Mevrouw von Pleiszenbach zette zich met terug gekregen onbevangenheid en begon op de vin geren tellend: «eerstens zei men, dat ge een agent van koning George of zoo iets waart, hier gekomen om verstandhouding aan te knoo pen met de Polen, maar plotseling weer ver dwenen, omdat de politie u op 't spoor was«. Martens lachte luid. »Dat is kostelijk! Wie heeft dat rondgestrooid »Onze goede mevrouw Hiinsiusiemand heeft het haar op de mouw gespeld. Ze kan 't u niet vergeven, dat ge geestiger wilt zijn dan zij, en was daarom overgelukkig u met dit gerucht te kunnen benadeelen«. «Ik arme«, riep Martens, «daar heb ik me onbewust een nieuwe vijandin verworven. En nu nummer twee, genadige vrouw?* «Ten tweede*, ging mevrouw von Pleiszen bach voort, »zoudt ge naar Berlijn gereisd zijn om daar met vorst Rubiwill den koop van de heerlijkheid «Pratzin* af te sluiten*. Martens was reeds voornemens deze lezing in zooverre te beamen, dat hij inderdaad met den vorst over den aankoop onderhandeld had, maar er vooreerst nog niet te denken viel aan een afsluiting, toen Carolin inviel: «Maar dat kon ook niet mogelijk zijn, want Rubiwill denkt er volstrekt niet aan «Pratzin* te verkoopen; toevallig was de vorst tijdens uw afwezigheid hier, en hij was zeer verwonderd te hooren, dat hij in onderhandeling stond over zijn lie- veliogsgoed «Pratzin«. Martens beet zich op de lippen. Zijn anders zoo goed geheugen moest hem gefopt hebben, toen hij op zekeren avond tegen Virzowski den naam «Pratzin* genoemd had; hij meende toen heel zeker te zijn, dat het goed te koop stond. Met het hoofd schuddend vroeg hij nu: «wie heeft toch dat sprookje in omloop gebracht?* «Uw vriend Virzowski,* lachte Georgine, «sinds eergisteren luitenant in ons regiment.* «Virzowski?* herhaalde Martens verwonderd.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1888 | | pagina 1