üüiiiiiiènïiiiird.
Z A AIE N.
FEUILLETON.
1888.
JU 683.
ZATERDAG 19 MEI.
Uitgever: L. J. YEEBMAH, Heusden.
Hoe ons land geregeerd wordt,
Papier en in de Werkelijkheid,
VI.
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs-
verbooging. Agent voor Frankrijk: Wester en Co., 20 Rue II ér old, Parijs.
Ad verten tién 16 regels 00 et. Elke regel meer 10 et. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdag morgen ingewacht. Ingezonden stukken
tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
o O
Wie dezer dagen onze bouwstreken bezoekt,
ziet alom den landbouwer bezig om liet zaad
toe te vertrouwen aan den akker. Overal rep
pen zich njjvere handen, om in to halen wat
door het late voorjaar is vertraagd, en staan
nu de akkers nog kaal en naakt, de landman
hoopt en vertrouwt, dat nog veel terecht kan
komen en de ondervinding heeft geleerd, dat
koude voorjaars dikwijls een gezegenden, rijken
oogst geven.
't Is ons mensehen eigen te zaaien met liet
oog op den oogst; en dat is billijk; alleen be
lmoren we te bedenken, dat we ook moeten
zaaien, waar we weten, dat niet wij zeiven,
maar anderen tot den oogst zullen ingaanen
dat zien we dikwijls over 't hoofd.
Vele vruchten moeten langer rijpen dan den
tijd van een menschenleven, willen ze tot vol
komen gezonden wasdom komen. Wij genieten
van 't geen vroegere geslachten gedaan hebben,
en ze zijn daarmede werkelijk niet karig ge
weest. Toch hadden ze meer kunnen doen en
dan zou onze oogst thans rijker geweest zijn.
Als we bedenken, hoeveel zij voor de weten
schap, voor ons sociale leven, voor wat we
thans bezitten, op allerlei gebied meer luidden
kunnen doen, en hoeveel rijker dan thans ons
leven zou zijn, dan kunnen we 't niet nalaten
de handen wat vlugger naar 't zaaikoren uit te
steken en wat dieper in den voorraad te grij
pen, omdat we onze verantwoordelijkheid aan
onze nakomelingen inzien. Gesneden brood op
onze tafel te hebben, dat we niet weten van
waar het komt, moge kinderen bevallen, wij
mannen, die niet alleen op ons zeiven zien,
kunnen daar geen genoegen mee nemen. De
vraaghoeveel geeft het mij en die gedaan met
het oog op eigen voordeel, kan niet langer de
vraag zijn, die ons voornamelijk aanzet en voort
drijft, zoo we ten minste niet ons recht om een
schakel te zijn in den grooten menscbenketen
willen verliezen. De tijden waarin duizenden te
gelijk als op bet onverwachtst werden aange
grepen en bezield met een kracht, waarvan men
de herkomst niet giste, zijn zeldzaam en 't
de vraag, hoe velen van die duizenden langen
tijd die kracht behielden. Moet niet van elke
plant de wortel zich vastzetten in goede, vrucht
bare aarde en beeft niet de plant, die het lang
zaamst groeit, de meeste vastheid? Zoo ook op
geestelijk gebied. Daar vooral kan voor een
gezonden groei de bezielende kracht niet stor
menderhand van buiten worden aangebracht,
maar ze moet langzaam inwendig haar werking
verrichtendaiir vooral moet de werking niet
zijn van buiten naar binnen, maar van binnen
naar buiten daar vooral heeft de bedaarde,
rustige, volhardende kweeking van voorstellin
gen en denkbeelden en begeerten de meeste
O o
waarde. Zoo voor den mensch, zoo ook voor
de menscbheid. Hier geldt het dubbeldzij die
gelooven haasten niet. En nu moge bet schoon
zijn mee te leven in een tijd, waarin duizenden
op eens zich opmaken om dorre akkers te be
ploegen en mee te werken op 't groote veld
der menschheid, 't heeft toch zeker ook iets ver
ontrustends, iets overweldigends, iets dat ons
doet twijfelen aan de goede uitkomst, omdat
bet doorgaans niet gezond is en geen hoop
geeft op goed gerijpte, duurzame vruchten. En
dat is goed ook; wij menschen moeten leeren
te zaaien, ook daar waar wij zeiven niet zullen
oogsten, of we blijven gelijk aan kleine kinde
ren, die niet verder zien dan hun neus lang is.
Of dat niet vermoeiend en vervelend is? Wat
ons daarbij kan sterken O. we weten 't wel,
dat de vraag: »wat, of nog liever hoeveel, geeft
het mij,« voor velen de éénige bezielende kracht
is; maar er zijn er dan toch ook nog, die 't
werk lief hebben om 'twerk; die er een open
baring van zich zelf in vinden; die 't beschou
wen als een deel van zich zelf en als zoodanig
er achting voor hebben en met recht vragen
van anderen. Zouden zij morren of vertwijfe
len, als de oogst wat lang uitblijft? Ook zon
der 't oog op dien oogst is 't zaaien hun een
genot en behoefte om 't zaaien zelf. Maar bo
vendien, ze weten wat we in 't begin van dit
artikel zeiden, dat vele en juist de schoonste
vruchten meer dan een menschenleven noodig
hebben om tot rijpheid te komen, en voor het
meewerken in dien hof, die nog over eeuwen
bloeien zal, hebben ze gaarne hun krachten
over niet alleen, maar ze rekenen het zich tot
een eer, dat ze 't mogen doen, dat ze, al is 't
dan ook in onvolkomenheid, toch mede hun
stempel mogen zetten op de toekomst, en ze
zouden niets meer betreuren dan verlaagd to
worden tot daglooners, die eiken dag betaald
worden voor hun werk, die eiken avond zich
te slapen leggen met de gedachte: ik ben gelijk
met de wereld: ik heb het mijne en zij beeft
bet hare. Neen, hoe meer ze mogen zaaien
zonder den oogst te zien, hoe beter ze zich een
deel voelen van de menschheid en hoe meer ook
ze zich waarachtig mensch gevoelen.
Gij noemt, dat hoogmoed? Goed, maar deze
hoogmoed is werkelijk moed om hoog te
staan, is deugd en plicht tevens. Wie zóó niet
hoogmoedig is, is eigenlijk nog laag van gemoed
en wie met dezen hoogmoed behebt is, is altijd
nederig, want bij weet dat bij tegenover de
grooiscbbeid van zijn werk en plicht, o zoo on
volkomen arbeidt.
De moeder, die in stilte het goede zaad zaait
in 't hart van hare dochter, welke op bare beurt,
als zij vrouw en moeder is, weer reine, lieflijke
gedachten zal neerleggen in 't hart barer kin
deren, gedachten, die niet anders kunnen dan
zich uitbreiden over velen, zet zij niet, al is 't
zwak, mede haar stempel op de toekomst? Is
niet, bij al bet vaak treurige en eentoonige van
haar arbeid, juist dit haar bemoediging, dat
anderen tot haar oogst zullen ingaan
Als de man, die medewerkt aan verlichting
en beschaving, een daglooner was, en meende
dat hijzelf in zijn levensdag zijn loon kreeg, hoe
spoedig zou bij moedeloos de banden slap laten
hangen door de karigheid of 't uitblijven van 't
loon. Maar juist dit staalt zijn kracht, dat hij
weet: het beste zaad heeft zooveel tijd noodig,
maar de oogst is er te ruimer door.
Wij allen kunnen hier mede-arbeiders zijn,
elk iu 't zijne; de vraag is maar, welke geest ons
bezielt. Werken we met de vraag in ons hart,
»wat geeft het mij«, eiken dag voor ons dage
lij ksch brood, of is er een andere geest in ons
wakker geworden, waardoor we ons mede ver
antwoordelijk gevoelen voor wat de toe1 ^mstzal
zijn en zal geven. En al is 't nu niet iedereen
gegeven om te spreken in allerlei talen en al
kunnen de vurige tongen niet op ieders hoofd
rusten, elke, zelfs de zwakste kracht, kan mee
werken. Het streven zelfs is hier plicht en deugd
tevens. Wie dit niet voelt, voor hem is 't geen
pinkster, al kan hij nog zoo ernstig vechten met
zijn buurman over die talen en die tongen en al
wist hij alle verborgenheden, want omdat hij de
liefde niet heeft, zal hem dat geen nut geven.
Ernstig bewustzijn van de verantwoordelijk
heid, die op ieder onzer rust om mee te werken
aan 't groote doel en de groote plicht, mee te
zaaien op den akker der menschheid, te zorgen
dat anderen tot onzen oogst kunnen ingaan, dat
is de rechte geest die ons bezielen moet, ook op
het aanstaande pinksterfeest.
OP
DOOK
F. DOMELA MEI JiVKNIl'CIS.
(Lid der 2e Kamer.)
A. DE TWEEDE KAMER.
Terwijl wij bezig waren bet boekje van den
heer D. N. te herlezen, kwam ons het 25ste
deel van Busken Huet's Litter arische fanta-
siën« in handen, en daarin trof ons het vol
gende, dat in het genoemde deel te vinden is
op blz. 175, in het hoofdstuk over Emile Zola,
den beschrijver van den maatschappeljjken toe
stand in Frankrijk, gedurende het 2de Keizer
rijk.
Dit is de aanhaling: Niets moeilijker voor
een staat, die zijn evenwicht verloren heeft, dan
het terug te vinden. Driemalen beeft Frankrijk
in den loop dezer eeuw dit geluk gehad, maar tel
kens slechts voor eene poos. Na elke vijftien of
twintig jaren was het bederf tot zulk eeue hoogte
gestegen, dat vernieuwing noodzakelijk scheen.
Yan alles beeft men beproefd om het opgelost
gezagsbeginsel weder tot eenheid en vastheid
te brengen, en voor de vierde maal is men op dit
oogenblik bezig met hetzelfde monnikkenwerk.
Wat de samenleving nog bijeen houdt, zijn niet
de nieuwe beginselenmaar de brokstukken der
oude.
Dit schreef Huet in 1873, dus kort na den
Fransch-Duitschen oorlog. Nog altijd is men
in Frankrijk bezig om het gezag vastheid en
NAAR HET DUITSCil.
VAN
E G B E B T G A E L S E N.
28)
Wanda liep naar de plaats, vanwaar zoo da
delijk bet zwarte paard Almarsor, dat ze in
't volgende nummer bereiden moest, zou opge
leid worden. Op dien weg moest ze voorbij
Martensmaar toen deze met een vertrouwe
lijk »goeden avond, mejuffrouw Suuiiroff« op
buur toetrad, schrikte ze zoo hevig, dat Laar lin
kerhand den sleep van haar rijkleed los liet
en haar lieflijk gelaat zich hoog rood kleurde.
»Goeden avondstotterde zij eu wilde hem
voorbij gaan, maar Martens trad haar iu den
weg.
»We hebben elkander in lang niet gezien,be
gon hijdaar sloeg ze haar oogen op en zag hem
met zulk een kouden en strengen blik aan, dat
Nj het thans was, die getroffen zweeg. Tot be
den hadden hem die mooie oogen altijd zoo
vriendelijk, /0° vertrouwelijk toegelachensinds
wanneer hadden ze geleerd hem zoo terugstoo
tend, ja vijandig aan te zien?
Verontschuldig me, mijnheer, ik heb bezig
heden,zei Wanda, die zich hervat had, op
een toon, die den strengen blik barer oogen
niet loochensprak. »Ik heb dringende bezighe
den en bid u me niet op te houden.
»Dat betreur ik zeer, ik heb u zooveel en
belangrijks te zeggen,antwoordde Martens,
zonder van plaats te veranderen, zoodat Wanda
hem slechts met moeite voorbij kon.
Belangrijks? Mij?« vroeg het mooie meisje,
terwijl ze trotsch de bovenlip optrok, »ik wist
niet, dat gij me iets belangrijks te zeggen kondt
hebben.
Marten's verbazing steeg bij ieder woord, dat
Wanda sprak. Zou. hij zich zoo in zijn meening be
drogen hebben, dat bij het was, dien ze beminde
en wiens naam zij Virzowski niet liad willen
noemen? Of had iemand haar voor hein ge
waarschuwd en hem het hart ontstolen, dat on
bewust hem eens bad toebehoord? In elk ge
val was de tegenstand, waarop hij stiet, niet
geschikt zijn gevoel voor Wanda uit te dooven
integendeel vlamde zijn hartstocht eerst nu in
hellen gloed op.
»En toch heb ik u een uiterst gewichtige
mededeeling te doen.« antwoordde hij op Wanda's
vraag »en ik bezweer u me eenige woorden te
gunnen
»En ik bezweer u den weg hier vrij te laten,
met deze woorden viel Wanda hem zoo luid
in de rede, dat Martens genoodzaakt was terug
te treden als hij niet de opmerkzaamheid van
het personeel tot zich wilde trekken.
Gij moet me hoorei),zei Martens met een
buiging, die Wanda onbeantwoord liet. Zonder
verder op Martens te letten, ging ze naar haar
paard, streelde liet, onderzocht zadel en toom
en begon een gesprek met den stalmeester.
De ruischende muziek in ue arena verstomde;
de groote portière vloog open en iu galop suis
den, nadat de quadrille was geëindigd, de glan-
sende rijders en rijderessen Martens voorbij. De
zoo even nog zoo stille ruimte was opgevuld
met snuivende paarden en roepende menschen,
duartusschen drongen zich de clowns niet hun
luid geschreeuw en sprongen in de arena. Eiich
gevoelde zich echter niet in een stemming om
de verdere voorstelling bij te wonentoen het
volgende nummer begon had bij liet circus
verlaten.
Ware hij langer gebleven, dan had het zijn
scherpe opmerking niet kunnen ontgaan zijn,
dat mejuffrouw Sumiroff gedurende de tegen
woordige voorstelling buitengewoon verstrooid
was. Als ze niet de algemeene gunst van 't
publiek in zoo'n hoogen graad had bezeten, dan
zou ze waarschijnlijk in plaats van den gewonen
bijval, van 't publiek uitingen van afkeuring
gehoord hebben, want enkele toeren mislukten
volkomen. Daarvan verschoonde thans het pu
bliek zijn lieveling, maar Wanda moest liet zich
laten welgevallen, dat haar chef, de directeur
Lfirst haar tamelijk bunch toevoegde: »Wat
scheelt u. mejuffrouw Sumiroff'? ge schijnt van
avond niet gunstig gestemd te zijn,« en ook
dat bij deze woorden bare jaloersche medewerk
sters honend lachten.
Ach, 't was geen wonder, dat Wanda dien
avond haar werk slecht deedIn haar gemoed
toch woelden de tegenstrijdigste gevoelens door
elkander en in haar hoofd dwarldeu beschuldi
gende en verdedigende gedachten zoo bont door
een, dat ze geen oog kon hebben voor de be
wegingen van beur paard en geen oor voor de
maat der muziek. Werktuigelijk deed ze, wat
ze doen moest en zelfs de strenge woorden van
den directeur gingen baar voorbij, zonder dat
ze de berisping begreep, zoo geweldig had haar
het wederzien van Martens geschokt.
De beschuldigingen van doeter Adam waren
te overtuigend geweest, dan dat Wanda de
de woorden van liaar weldoener, vooral nu hij
haar bet karakter en bet streven van den bond
volkomen bad verklaard, niet zou gelooven.
Het beeld, dat in haar hart had gestaan en
dat zij zoo lioog en innig iu waarde had ge
houden, was in puin gevallenmaar onder hoe
veel tranen en zuchten, dat wist Wanda alleen.
En toen Erich nu weer over haar stond
en baar bad aangezien met zijn oogen, wier
blik zoo betooverend op haar werkte en haar
bad aangesproken met zijn stem wier diepe
heldere klank zoo recht mannelijk was, toen
was het beeld weer uit zijn puin verrezen, zoo
heerlijk als ooit; en luid bad bet in baar bin
nenste geklonken: »liem heb ik lief en hem
alleenMaar in plaats van dat gevoel te vol
gen en hem vriendelijk te begroeten, had ze
hem kort en bits afgewezen, de aanmaning van
het nuchtere verstand volgende en denkende aan
de waarschuwing van Adam: »hoed uw hart
voor dat gevaarlijk mensch
Had ze goed gehandeld met deze beicle te
volgen? Had ze toch maar niet liever de nei
ging van haar hart en het gevoel, dat zoo
warm in baar leefde, meer geloof moeten schen
ken dan haar nuchter verstand? Deze vragen
deden haar in 't circus alles om zich heen ver
geten deze twijfel verdreef den slaap nog lang
uit hare oogen toen ze eindelijk haar eenvoudige
legerstede had opgezocht. En het eerste, dat ze
zich weer bewust werd, toen ze den volgende
morgen ontwaakte, was dezen pijnlijken twee
strijd tusschen verstand en hart.
Deze strijd werd nog vermeerderd door een
brief, dien ze in den loop van den morgen ont
ving. Deze was van Erich en luidde:
Waarde Juffrouw!
Om een rede, die ik niet ken, ja zelfs niet
kan gissen, hebt ge gisteren geweigerd me
aan te hoorei), hoewel ik me veroorloofde
IJ er opmerkzaam op te maken, dat ik u een
zaak van groot belang had mee te dee-
len. Daardoor ben ik thans gedwongen u te
schrijven: want wat ik u zeggen moet ligt
me te na aan 't hart om 't in stilzwijgen
te begraven. Natuurlijk kan ik op papier
niet zoo uitvoerig zijn als mondeling en
daarom moet ik mij er toe bepalen veel slechts
aan te stippen waarover ik u gaarne volko
men helderheid had willen geven. Maar ik be
zweer u ten minste deze weinige regels te
lezen: dit zijt ge niet alleen aan mij, maar
ook aan uw zuster Ethelreda verschuldigd.
Reeds sinds langen tijd behoorde ik tot
den geheimzinnigen bond, wiens lid gij sedert
kort geworden zijt. In jeugdige geestdrift
bad ik op de hoogeschool mij verbonden niet
de duurste eden. Toen had ik er geen voor
gevoel van, welke knellende banden ik daar
mee mij zelf aanlei; dat zou ik eerst gewaar
worden op een oogenblik, waarin ik de ge
lukkigste der menschen meende te zijn, op
den morgen n.l. van mijn verloving met
Ethelreda. Wat ik op dien dag en daarna
geleden heb, laat me daarover zwijgenik
moest gehoorzamen moest Wiesbaden, moest
Ethelreda verlatenmaar ik besloot alles
aan te wenden om mij van die slavernij te