FEUILLETON.
M 686.
WOENSDAG 30 MEI.
1888.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
ff
ij
Hoe ons land geregeerd wordt,
VOO It
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden ƒ1.00. Franco per post zonder prysverhooging.
Agent voor Gorcum en Omstreken: Bosch Broes van Dort.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Ingezonden stukken
tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Papier en in de Werkelijkheid,
VIII.
B. DE TWEEDE KAMER.
(Vervolg).
»(De leden der Kamers) mogen dus hun ge
voelen vrijuit zeggen over alles, maar daarom
doen ze het nog niet altijd.
Aldus D. N. op blz. 24.
Nu willen wij niet vragenHoe weet u dat,
meneer N? want daardoor zouden wij noodza
kelijkerwijs aantoonen, dat de schrijver ook hier
zjjne toevlucht neemt tot verdachtmaking.
Wij willen alleen dit vragen: licht het aan
de inrichting der landsregeering, dat wellicht
sommige Kamerleden hunne meening verbergen?
Welk kruid is er tegen huichelarij gewassen?
Een paar regels verder verkondigt de schrij
ver, dat »eene goede regeling gebiedend voor
schrijft,* dat de geheele Kamer in eens aftreedt.
Welnu, dat is thans bij ons zoo. In 1891
treedt de geheele Kamer in eens af.
Waarom heeft de schrijver dus zijne afkeu
rende woorden niet geschrapt? Was hij bevreesd
iets goeds te zeggen van de nieuwe grondwet?
Moest alles, alles sebaduw zijn in dit boekje?
Vreest hij 't licht der waarheid? Dat zou
groote zwakheden verraden!
Daarna spreekt de schrijver over het tracte-
ment der Kamerleden en het openen der Kamers
door den Koning. Dit alles kunnen we gerust
overslaan, want evenmin als des schrijvers woor
den zou onze weerlegging iets kunnen betee-
kenen. Kinderachtige toespelingen en kwaad
aardige verdachtmakingen laten wij eenvoudig
ditmaal wat zij zijn.
Ernstiger dunkt ons wat hij vertelt op blz. 26
omtrent de werkzaamheid der 2de Kamer. Ge
durende weinige dagen van het jaar arbeiden
de Kamerleden 4 uren daagszegt hij. Wij
willen volstrekt niet beweren, dat er naar onzen
zin genoeg wordt gedaan. Doch wij protestee
ren met klem tegen de voorstelling alsof de
Kamerleden maar 4 uren daags zouden werken,
d. w. z. zoo lang als zij in openbare vergade
ring bijeen zijn. Opzettelijk is hier wederom de
waarheid verzwegen.
Zijn er dan buiten den vergaderingstijd geene
stukken te lezen, geene voorstellen te onderzoe
ken, geene werken te bestudeeren, geene land
streken te bezoeken, om zich met ernst voor te
bereiden op den arbeid in de Kamer? Nog meer:
zijn studie en onderzoek niet de eigenlijke hoofd
zaak? Wij beweren van ja:
Verder vraagt hij: wat arbeiden zij
Zeker, er wordt ook naar onze meening veel
te veel gepraat over allerlei zaken, die niets
om 't lijf hebben en vaak door lieden, welke
zich niet behoorlijk hebben voorbereid. Doch nu
staat het volgende vast: dit zijn de nadeelen
van een parlementairen regeeringsvorm. Deze
nadeelen zijn niet weg te nemen.
Er is maar één middel tegen, en dat middel
zal D. N. zeker ook niet verkiezenafschaffing
der vertegenwoordiging, en despotisch gezag in
de plaats.
Gaarne of liever ongaarne geven wij
toe, dat de leden vaak praten zonder onderzoek,
zonder studie, zonder voorbereiding. Doch, om
dat sommigen hun plicht niet naar bebooren
doen, mag men toch aan anderen de gelegen
heid voor nauwgezette plichtsbetrachting niet
ontnemen?
Tegen het veel-praten zonder voldoende kennis
van zaken zou iets te doen zijn. B.v. dit: niemand
mag lid worden zonder afgelegd examen, waaruit
voldoende algemeene ontwikkeling bleek en gron
dige kennis omtrent de sociale vraagstukken van
onzen tijd.
Doch dit middel zal D. N. wederom niet ver
kiezen, want daardoor zou de vrije keuze des
volks verloren gaan.
Waarom keurt D. N. dan af, wat onmiddellijk
uit zijn eigen stelsel moet voortvloeien?
D. w. z. waarom keurt hij dit zoo maar af,
zonder geneesmiddel aan de hand te doen, of
zonder te erkennendit alles zijn de nadeelige
gevolgen van het parlementaire stelsel.
Nu heeft het den schijn, alsof het uit de ver
keerde inrichting onzer hedendaagsche regeering
voortvloeide en dit is niet zoo. Het zit in
het stelsel. En het stelsel is het eenig bruikbare
in onzen democratischen tijd. En erger nog
bij uitbreiding van kiesrecht loopen wij het groote
gevaar, dat er nog meer onontwikkelde mannen
in de vergaderzaal komen en het nadeel zal
nog ernstiger woeden. Het aantal sprekers over
zaken,waar zij niet de minste kennis van hebben,
zal met elke uitbreiding toenemen, vreezen wij.
Als voorbeeld verwijzen wij terloops naar de zon
derlinge redevoering van den heer Oppedijk, bij
de interpellatie van den afgevaardigde Domela
Nieuwenhuis.
Nog een paar woorden tot besluit over dit
hoofdstuk. Op blz. 27 zegt de schrijver o. a.:
»die ministers worden naar welgevallen benoemd
en ontslagen door den Koning.
Naar welgevallen? Dit is niet waar. Wij
antwoorden daar thans niet meer op, dan met
verwijzing naar het nummer dezer courant van
9 Mei 1.1.
Voorts verbazen we ons ter loops over de
zonderlinge redeneering, dat menschen, die veel
arbeiden, vroeg moeten sterven.
Als de heer D. N. het verlangt, zullen wij
hem eene geheele lijst geven van staatslieden
en anderen, die zeer oud zijn geworden en uiter
mate veel zorgen hebben gekend en uitermate
veel arbeid hebben verricht.
Voorloopig alleen deze Nederlanders: E. Dou-
wes Dekker, Oldenbarnevelt, Constantijn Huygens,
Thorbecke, Groen van Prinsterer.
Vervolgens wijzen wij nog op woorden van
blz. 28, boven aan. Daar klaagt de schrijver
over den korten duur onzer ministeriën. Te
recht! Doch hoe meer deel het volk aan de
regeering krijgt, des te erger zal het worden.
Zie b. v. eens Frankrijk. Daar hebben in de
laatste jaren de ministers geregeerd zeven, vier,
vijf maanden, enz. En dan weder een ander.
Zie daarentegen den monarchalen staat Duitsch-
land daar blijft het ministerie, gehandhaafd
door de kroon, en de volksvertegenwoordiging
wordt naar willekeur ontbonden. Gaarne zouden
wij over deze verschijnselen nog wat doorrede-
neeren, doch vreezen wat lang te worden. Wij
voorzien eene aanmerking van den heer
D. N., n.l. deze: zie in datzelfde Duitschland
nu eens wat de kroon vermag! Doch deze
toestand is zeer bijzonder en zeer gemakkelijk
te verklaren. Inderdaad n.l. zit de fout niet in
den Keizer of Koning, maar in het volk.
Mogelijk zetten wij dit later wel eens uiteen.
Ten slotte nog iets.
Fransen van de Putte moest volgens D. N.
ter verantwoording zijn geroepen over de oorlogs
verklaring aan Atjeh, t>die voor ons het begin kan
zijn om uit Oost-Indië te worden weggejaagd.
Afgezien van het feit, dat de heer D. N. hier
iemand napraat - - en nog wel een tegenstander
van hem, Multatuli, die een diepen afkeer had
van dat allemansgekakelzooals hij het noemde, -
moet deze redeneering wat opzien baren.
Acht Domela Nieuwenhuis koloniën dan ge
rechtvaardigd? Zoo moet het den lezer voor
komen. En nu is het niet moeilijk aan te toonen,
dat D. N. het hebben van koloniën afkeurt en
ook afkeuren moet.
Hoe kan hij dan argumenten ontleenen aan
zaken, die hij zelf bestrijdt? Dit is niet be
hoorlijk
Buitenland.
De papieren-oorlog is aan de Ooster- en Wes-
tergrens van Duitschland tegelijk ontbrand en
wanneer men vraagt, wie harder schelden, de
Russen of de Franschen, dan dient gezegd, dat
de eersten 't winnen. De grofheid van de Rus-
sissche kranten kent geen grenzenzij slaan
door als dronken lieden. De »Swjet« meent, dat
Duitschland niet het minste recht heeft vergel
dingsmaatregelen te nemen, maar dat het ver
dient dat het zulke maatregelen van anderen
ondervindt, wat Frankrijk betreft, om de
behandeling van de Elzassers en Lotharingers,
wat Rusland aangaat, om de verdrijving van
zoovele Russen uit Duitschland. Niet Duitsch
land alleen wordt door de Russische kranten
met slijk geworpen, ook Oostenrijk, ja Oosten
rijk eigenlijk nog meer, een bewjjs, dat men
weet waar de schoen wringt. Als directe aan
leiding voor den uitval tegen Oostenrijk wor
den genomen de troepenverplaatsingen in Galicië
en zekere vage geruchten over Oostenrijksche
voorstellen tot regeling van de Balkan-zaken. De
Fransche uitvallen zijn niets, vergeleken bij die van
EGBERT CARLSEN.
31)
Hij zag mevrouw Georgine aan een venster
staan met luitenant von Virzowski in gesprek;
en hjj betreurde het dat hij haar man niet da
delijk er op kon wjjzen, dat ze voor Carolin's
afwezigheid troost zocht in 't gesprek met diens
beste Triend. »Wat moet ik hooren,« zoo trad
hjj op mevrouw von Pleiszenbach toe, »ge wilt
niet meerijden, genadigste vrouw? Hoe kunt ge
zoo wreed zijn tegen de ontwerpers van die ka-
valleristische oefeningen?*
Het lieflijk lachje, waarmee Georgine deze
spottende opmerking beloonde, bewees Erich,
dat hij juister dan haar man de ware oorzaak
had geraden, waarom Georgine niet wilde mede-
ryden; n.l. dat ze zich niet de noodige bedre
venheid toekende om bij het schouwspel te schit
teren, ja misschien vreesde zich daarbij belache-
ljjk te zullen maken. »Bij kavalleristische oefe
ningen,* meende ze schouderophalend, »ben ik
liever toeschouwster dan handelend persoon.*
Virzowski, welke slechts aan zijn plicht had
willen voldoen door met mevrouw von Pleiszen
bach eenige woorden te spreken, trad met een
buiging terug, om met een daarnaast staande
dame een gesprek aan te knoopen, terwijl Mar
tens iets zachter dan voorheen zei: »Als in zoo
veel komt onze smaak ook hierin overeen, ge-
eerde vriendin.
»Gij gaat toch voor een uitmuntend ruiter
door,* meende Georgine verwonderd.
Daarmee doet men me te veel eer,* lachte
Erich, hoewel ik toegeef, dat ik gaarne en
misschien duarom ook niet slecbt rijd. Met het
rjjden der dames is 't echter anders gesteld. Dat
dames rijden, daarvan wil ik niets zeggen, maar
dat dames zich als kunstrijdsters in 't circus ver-
toonen, dat vind ik onvrouwelijk.
Virzowski had zich juist tot een andere dame
willen wenden, maar de beide woorden »kunst-
rijdsterx en circus,welke toevallig zijn oor
troffen, boeiden zijn opmerkzaamheid en bewo
gen hem te blijven staan. En terwijl hij 't ge
sprek met zijn dame bedaard voortzette, moest
hij onwillekeurig steeds naar het onderhoud luis
teren, dat Mariens met mevrouw von Pleiszen
bach had.
Onvrouwelijk,* herhaalde de laatste warm,
»daarmee hebt ge 't juiste woord gekozen. O,
hoe verheugt het me, dat ook gij zoo oordeelt
ge zult nu ten minste begrijpen, waarom ik aan
die oefeningen geen deel wil nemen.*
Zeker begrijp ik dat, en ik moet thans weer,
zooals reeds zoo dikwijls, den fijngevoelenden,
echt vrouwelijken smaak bewonderen, die met
nooit feilende zekerheid steeds het passende weet
uit te kiezen.*
Die woorden waren vergezeld van een blik
vol uitdrukking, welke Georgine dwong een oogen
blik de oogen neer te slaan. Toen vroeg ze snel
»met welke dame zult ge in de quadrille rijden,
mijnheer von Mariens
»lk rijd niet meê.«
Hoe Men noemde me toch uw naam.«
>Ik had ook reeds half en half toegestemd,
maar thans heb ik anders besloten, 't Zal me
verheugen aan uw zijde de voorstelling te mo
gen zien, genadige vrouw. Overigens, denk ik,
zullen we niet bloot toeschouwers blijven; ver
heugt ons een deel van 't gezelschap met een
schouwspel, eh bien, dan willen wij onzerzijds
het gezelschap ook een schouwspel aanbieden.*
»lk begryp u niet geheel.*
Zouden we niet op die kunstrijderij eene
kunstbeschouwing kunnen laten volgen: eenige
keurig uitgezochte en goed gearrangeerde levende
beelden
»0, dat is een heerlijke gedachte,riep Geor
gine, terwijl ze Erich met een stralenden blik
aanzag.
»Dan zou ook aan de ware, geestelijke schoon
heid gelegenheid gegeven worden om zich te
toonen,ging Martens voort, terwijl hij haar
den blik even stralend terug gaf, »en ook dat
deel van het publiek kwam tot zijn recht, dat
nog smaak in iets anders vindt dan in voort
brengselen uit het circus.
»Maar hoe komen we aan de krachten om
zulke levende beelden te geven?*
Hier in dezen kring zal men moeilijk iets
geschikts kunnen vinden,* antwoordde Mariens
met een spottend lachje, »maar evenwel hoop
ik de geschikte meespelers te kunnen bijeenbren
gen, als ik maar op u kan rekenen, geachte
vriendin.*
»Ik ben er gaarne toe bereid, als
»Als uw echtgenoot 't maar goed vindt,viel
Mariens snel in.
»0, aan zijn toestemming valt niet te twijfe
len, die hebben we om zoo te zeggen reeds.
»Is dat zoo vast, dat ge 't durft wagen hem
er mee te verrassen
»Zonder twijfel.
»Laat ons het dan een verrassing laten blij
ven voor Pleiszenbach en 't geheele gezelschap.
Onder 't zegel des geheims moeten we onze mede-
vertooners werven, moeten we alle voorbereidin
gen gereed maken, om dan plotseling en ver
blindend met de voorstelling op te treden.
Voortreffelijk, dat zal verrukkelijk zijn!*
»Dus kan ik bepaald op u rekenen
Bepaald, als ge mijn geringe persoon daartoe
geschikt vindt.
»uij zult de kroon van allen zijn, genadigste
vrouw.
»Dat mag ik niet hooien,* weerde Georgine
af, terwijl ze de oogen neersloeg. Toen voegde
ze er vragend bij»en aan wien hebt ge meer
gedacht?*
»Nu bijvoorbeeld aan Carolin.«
»Ach, die goede Carolin! Gelooft ge dat hij daar
voor deugt?*
Waarom niet? Men moet hem een rol ge
ven, die bij zijn smachtende oogen past.«
»Dat kan. Gij zelf zult toch ook meedoen?*
»Neen, genadige vrouw!*
»Hoe?« vroeg Georgine verbaasd.» IJ zelf
wilt ge uitsluiten?*
»Ja, ik verlang zelfs, dat mijn naam zoo
weinig mogelijk in de gansche zaak gemengd
wordt.
»Maar wat ter wereld kan u dat toch doen
verlangen?*
Mariens zag een oogenblik naar den grond,
eer hij antwoordde. Dan keek hij Georgine vlak
in de oogen, terwijl hij zei: »Verg niet van me,
dat ik u dat verklaar, mevrouwer zijn in Ost-
burg veel kwade tongen, die ook den onschul-
digsten omgang bepraten. Genoeg daarvanOok
zonder de officiëele ontwerper en regisseur te zijn,
zal ik 't mogelijk maken, mij aan de zaak te
wijden en zoo ik hoop, niet zonder nut. Maar
ge ziet, men gaat reeds aan tafel en graaf Zeek
nadert met snelle schreden om u naar tafel te
geleiden. Tot weerziens, genadigste vrouw!*
De laatste woorden vergezelde Martens met
een beleefde buiging, terwijl graaf Zeek, die in-
tusscheu nader was gekomen, mevrouw Pleis
zenbach den arm bood. Maar de ritmeester maakte
aan tafel de opmerking, dat zjjn dame opval
lend verstrooid was.
Ook luitenant von Virzowski kon moeielijk
de rechte stemming vinden om zich met zjjn
dame aan tafel te onderhouden. Het gesprek,
dat hij zonder voordacht had geboord, gaf hem
in verband met de opmerkingen, die hij vooraf
met graaf Zeek gewisseld had, te den
ken. Vaker dan anders rustten zijn blikken op
lettend op Marten's scherp gesneden trekken,
met de vooruitspringende neus en de fonkelende,
grijze oogen. ȕets dat vertrouwen inboezemt
heeft dat gelaat eigenlijk niet* dat was bet
resultaat van zjjn overdenking »integendeel,
er ligt iets van een roofdier in.«
(Wordt vervolgd).
NIEUWSBLAD
Het Land van
en Mena,
n
en de
OP
DOOR
F. DOMELA NIEUWEN HUIS.
(Lid der 2e Kamer.)
Ze pratenis 't antwoord.
KONINGSHUI!
NAAR HET DTJITSCH.
TAN