M 089. Het Lil eis llteiiii, Ie Langstraat en de lonelerwaaii SCBIIFZIEN. FEUILLETON. ZATERDAG 9 JUNI. 1888. Buitenland. NIEUWSBLAD VOOR Uitgever: L. J. VEERMAN, Heueden. c__> Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 8 in anoden 1.00. Franco per post zonder prijs verhooginf Agent voor Gorcnm en OmstrekenBosch Broes van Dort. Advertentiën 16 regels 00 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs. We hebben allen meer of min eene neiging tot scheefzien. 't Ligt voor een deel aan onze oogenvoor een deel aan onze opvoeding en voor een deel aan onze luiheid. Waarom schijnt een kamer, waarin 't behang sel oploopende strepen heeft, ons hooger dan ze isof een dame met een dito japon langer dan ze is? Waarom mag een korte, dikke vrouw, geen strooken aan haar japon dragen, wil ze niet op een tonnetje gaan gelijken? Maak eens twee juist even groote vierkanten haal in beide op geregelde afstanden eenige lij nen houd ze op eenigen afstand tegen den muur, het eene vierkant met de lijnen waterpas en het andere met de lijnen loodrecht, en ge zult het eerste vierkant zien als een rechthoek, die langer is dan hij breed is, het tweede als een rechthoek, die meer breedte dan lengte heeftdaarbij zullen den meesten rnen- schen de loodlijnen, al heeft men ze precies even dik getrokken, dikker toeschijnen dan de waterpaslijnen. Als ge op 't oog een zuiver vierkant teekent, zal 't bij meting meestal blijken een rechthoek te zijn. We zouden deze voorbeelden nog met veel andere kunnen vermeerderen. En als ge vraagt hoe komt dat? dan is 't antwoordomdat onze oogen scheef, dat is verkeerd zien. Hieraan is niet veel te veranderenmaar we kunnen met die wetenschap ons voordeel doen, en we moeten er bij ons oordeelen rekenschap mee houden. We zouden dan dikwijls billijker zijn. Van grooter gevolg is 't scheefzien, dat we aanleeren door onze opvoeding, 't zij opzettelijk of toevallig. Wij leeren aannemen in plaats van zoeken, en we vergeten, dat aangenomen waarheden, die alleen van buiten af, in ons gebracht zijn, ons niet rijker kunnen maken, maar ons hoe langer hoe meer verstompen. Vooronderstel dat wat ons is aangebracht volkomen waar is, zelfs dan nog gaat wat we zeiden door; want niet in 't heb ben van de waarheid, al ware dit mogelijk, ligt onze kracht en waarde, maar in den ernst, waar mede we streven de waarheid te benaderen. Of we daarbij niet dikwijls dwalenZeer zeker! Maar dwaling is geen schande. Wie veel heeft gedwaald, we zeggen niet weet, maar kan beter den weg weten, dan hij die nooit dwaalde. Wie nu in plaats van te zoeken aanneemt, moet meestal scheefzien, omdat de verschillende aangenomen zaken niet bij elkander passen, niet met elkan- kander in verband zijn getreden. Evenmin als twee naast elkander staande schoenen noodzake lijk een paar moeten uitmaken, evenmin zullen twee op zich zelfstaande waarheden een waar heid moeten zijn. Alleen die zoekt, die vindt. Wien veel is geleerd, weet de dingen slecht, 't Slechte spreken is een gevolg er vail en een bewijs er voor. Wilt ge weten, of ge iets weet, beproef of ge 't kunt zeggen: »Ik weet het wel, maar kan het niet zeggen«, is een leugen. Niets is gemakkelijker dan zich juist uit te drukken ja, nog meerieder drukt zich juist uit en drukt juist zich uit. Dat is: ieder toont door zijn woorden, wat hij is en hoe hij is. Zijn iemands woorden verward, geloof maar dat het in zijn verstand ook overhoop ligt; stottert hij bij zijn spreken (we zonderen hier natuurlijk spraakgebreken uit), geloof maar dat er gapingen zijn in zijn weten. »lk weet het wel, maar kan het niet zeg gen*;, is een mantel, die men om «bat om zijn naaktheid aan denkbeelden fe bedekken. Al wat in ons is overgegaan van gedachte tot een scherp begrensd, juist afgebakend beeld, dus een denkbeeld, kan door onze woorden worden nageteekend of uitgeschilderd, zoodat wij en anderen het recht voor ons zien. Maar zulke beelden kunnen we niet maken dan door zelf de verwen te wrijven en op 't doek te brengen, zij 't dan ook onder toezicht van anderen. Wie bloot geleerd heeft aan te nemen, moet scheefzien. En nu vragen we: hoeveel hebben we, dat we ons zei ven hebben verworven, en hoeveel dat maar is opgeplakt door opvoeding? In al dat laatste loopen wc groot gevaar van scheefzien. En 't Lelijkste daarbij is, dat zoovelen van die scheefzieners zweren, dat ze rechtzien en anderen die nog zoeken en dan natuurlijk dik wijls dwalen, maar daardoor juist hun meer derheid toonen, bespotten en verdacht maken. Dat is wel de ergste scheefzienerij, die moge lijk is. Maar ook onze traagheid heeft aan dat scheefzien schuld. Aannemen is gemakkelijker dan zoeken. We stellen ons meestal tevreden met half en half weten, al weten we dat half en half nog niet geheel is. Tot nauwkeurig onderzoek is veel inspanning en volharding noodig. Toegeven, schipperen, midden door zeilen, is gemakkelij ker en voordeeliger, ja vooral voordeeliger. Half duttende toch vooruit te komen, wie zou het niet begeeren? Die mensch is en zich zijner roeping en plicht bewust is, zeker niet. Als we de helden uit ons geslacht nagaan, gelukkig te velen om ze te noemen, mannen, die nog altijd leven in dankbare herinnering, al zijn ze reeds eeuwen geleden gestorven, dan zien we dat hun grootheid juist hierin besiond, dat ze met scheef zien niet gediend waren; dat ze op allerlei ge bied gestreden en geleden hebben voor 't geen ze meenden dat waar was. En waarlijk, voor 't vinden van waarheid mag men wel wat gemak en zelfs lijden offe ren. Pythagoras offerde, toen hij de naar hem genoemde waarheid had gevonden, een heca tombe, dat is honderd ossen, aan de goden. Men zegt, dat sinds dien lijd alle ossen beven, als er een nieuwe waarheid wordt ontdekt. Wij mensehen weten, dat het streven naar overeenstemming van onze voorstellingen, denk beelden en begrippen met de voorwerpen buiten ons, onze eerste plicht is. Men schrijft uit Berlijn, van 5 Juni: De ministeriëele crisis is geëindigd. De rijks kanselier von Bismarck had heden een onder houd met den Keizer op het slot Friedrichskron, dat een uur duurde. Het gelukte den kanselier den Keizer tevreden te stellen. Het ministerie in zijn geheel aan het bewind. hield. Hij sprak langzaam en duidelijk; het lichaam bleef bijna onbeweegelijkmet de rech terhand hield hij het manuscript vast, met den linkerarm leunde hij op de tribune. Bij een interruptie keek hij de storenden verachtelijk aan en als het weer stil was geworden, dronk hij een slokje slappen grog. Zijn rede duurde anderhalf uur. Volgens de »National« was Boulanger na de zitting zoo geschokt, dat hij te bed moest gaan en was er zelfs sprake van zijn aftreden als afgevaardigde. Het blijkt dat Boulanger zich in de Kamer, ondanks de herhaalde interrupties, zeer kalm De kassier van de »Sanmritaine,« een groot mode-magazijn te Parijs, rue du Pont-Neuf, heeft 800.000 f'rs. gestolen en gedeeltelijk bij de wed rennen zoek gemaakt. De man is gearresteerd hij beweert dat hij zich wilde wreken op zijn patroon, die indertijd geweigerd had hem in nioeielijke omstandigheden hulp te verleenen. Men zegt, dat de uitvinder van het meliniet zijn brevet aan de Engelsche firma Armstrong heeft verkocht voor 80.000 pd. sl. In het noorden van Schotland is het in de afgeloopen week buitengemeen koud geweest. Zaterdag en Zondag jl. heeft daar een sneeuw storm gewoed, zooals in de maand Juni nog bijna nooit is waargenomen. Te Strathspey sneeuwde het vier-en-twintig uren aaneen zon der ophouden. In Dee,side, Banffshire, Iverness- shire en Rossshire zijn hooge heuvels geheel met sneeuw bedekt. »Ben Lomond, en de naburige bergenzegt een telegram, »zijn geheel in sneeuw gehuld. De Zwitsersche regeering gaat voort met de sociaal-democraten te bestrijden. Weer zijn twee leden van deze partij, de anarchisten Wubbeler en Etter, die zich hebben schuldig gemaakt aan het binnensmokkelen van eene kist dynamiet in de woning van den anarchist Schroeder, het land uitgezet. I. NAAR HET DUTTSCli. EG BE RT C ARLSEN. 34) XVIII. Het spoor van 'l wild ivordt nagegaan. >Wat hebben we er nu bij gewonnen vroeg Boguslaw, toen de broeders de witte arend ver lieten. »Vooreerst een getuigenis dat we Wolno on rechtmatig bezitten,antwoordde Hugo. »Maar een zeer onzekere getuigenis. »Toch niet. De betrekking, waarin deze Marie tot Martens staat, spreekt voor de waarheid ha- rer opgaaf. Maar 't is een andere vraag in welke betrekking Martens staat tot onzen neef en tot het Poolsche verbond. »Wie is toch eigenlijk die Martens »Hij heeft van middag juist met ons gegeten. »Hoe, een uwer kameraden »Neen; herinner je je niet dien heer in bur- gerkleeding, die recht tegenover je zat?« »IIa zoo; die met dien grooten neus?« Juist, die.« »Wat voert die man hier uit?« »Hjj houdt zich hier op onder 't voorwend sel, dat hij in de provincie een landgoed wil aankoopen en hij heeft zich spoedig algemeen bemind gemaakt. Ook bij mij heeft hij zich in gedrongen maar ik vertrouw hem sinds korten tijd niet meer en ga hem daarom uit den weg.« »De onthullingen van heden plaatsen hem in elk geval in een vreemd licht. »Ze bevestigen mijn vermoedens. Hij is een avonturier, een gevaarlijk mensch en misschien juist op dezen grond door den Poolschen bond aangewonnen; hij schijnt ten minste in het be lang daarvan te werken. Met hem zullen wij 't dus voornamelijk te doen hebben en hij is een tegenpartij, die we niet licht mogen ach ten. »Van een tegenpartij kan toch slechts dan sprake zijn, als we den strijd voor Wolno wil len aanvaarden. Vroeger zijn we echter over eengekomen dat niet te doen, maar Wolno goed schiks af te staan, als de rechten van onzen neef klaarblijkelijk zijn.« »Toegestaan. Maar er komt veel aan op de wijze, waarop we de heerlijkheid afstaan. Naar mijn meening moet door ons aan 't gerecht wor den aangegeven, dat en waar de rechte erfge naam van Wolno bestaat. We moeten onze tegenpartij daarin vóór zijn, want dat is 't beste middel om onzen neef aan hun invloed te ont trekken. Als zijne naaste bloedverwanten kun nen wij, en vooral jij, als de oudste van ons, dan met recht aanspraak maken, dat de jonge ling onder onze, dat wil zeggen onder jou voog dijschap gesteld wordt; een aanspraak, die veel moeielijker valt vol te houden, als wij eerst op aandrang van derden Wolno afstaan. »Dat is een goede gedachte,riep Boguslaw, »maar daartoe moeten wij voor alles weten, waar die neef is.« Zeker, dat is 't juist, wat ik Martens aan 't verstand wil brengen. »Die zal 't je niet zeggen, a »Neen, vrijwillig zeker niet, maar gedwon gen. En daarom zei ik zoo straks, dat we den strijd met hem moeten aanvaarden. Gedurende dit gesprek waren de broeders over de brug gegaan en liepen nu door de Brug straat naar de Freimarkt. Het was thans ge heel donker; de gaslantaarns brandden reeds lang en hun flikkerende glans was het eenige licht, dat de straten verhelderde. Hugo had zijn rechterarm door zijns broeders arm gestoken, terwijl zijn linkerhand een zwaren, van onderen met een ijzeren punt voorzienen stok hield, welken de officier had meegenomen toen de broeders op de onderneming in de Poolsche voorstad uit gingen, om ten minste iets tot verdediging bij een mogelijken aanval bij de hand te hebben. Eensklaps liet Hugo dien kletterend op den grond vallen, en tegelijkertijd hield liij Bogus law met zoo'n geweldigen ruk staande, dat deze hem vroeg: »te drommel, wat is er toch?« De officier bukte zich snel, om den stok weer op te rapen, zoodat zijn broeder het vlammend rood, dat zijn gelaat had overtogen, niet be merken kon. 'boen hij zich weer had opgericht, antwoordde hij »och, blijf hier asjeblieft een oogenblik staan, ik moet me overtuigen of de man, die dat huis zoo even verlaten heeft, een zeker iemand is of niet.« En eer Boguslaw nog een toestemmend ant woord kon geven, was Hugo reeds met snelle schreden weggeijld. Hij bevond zich aan de zijde van de straat tegenover Wanda Sumiroff's huis en bereikte den hoek van de Freimarkt nog eer dan de lange, slanke heer, dien hij uit het huis der kunstrijderes had zien komen. Zoo was het hem mogelijk diens gelaat nauwkeurig te be schouwen; toen die heer voorbij de gaslantaarn ging, die bij den tegenoverliggenden hoek stond. Het was Erich von Martens Een zucht, die zich uit het binnenste van zijn hart loswrong, kwam over Hugo's lippen, toen hij zich omwendde om naar zijn broeder terug te gaan. »Dus ook hier treedt dat mensch me in den weg,morde hijhij is 't dus,wien Wan da's hart behoort, wien zij bemint en voor wien ik moet wijken. Neen, neen, dat kan niet zijn, dat kan ik niet geloovenEn toch ik heb 't met eigen oogen gezien, dat hij uit haar huis kwam. Wat had hij daar te maken? Daarover moet ik zekerheid hebben, en als dat ontzettende waar is, als Wanda hem bemint, dan ben ik 't haar schuldig, dat ik haar waarschuw. »Wat is 't nu weer met je? Je ziet er ge heel ontdaan uit,zei Boguslaw, die gehoor zaam was blijven staan en zijns broeders terug komst had afgewacht. »Ik heb zoo juist een onaangename ontdek king gedaan, maar verzoek je me geen verdere verklaringen te vragenin zeker opzicht hangt het samen met de zaak, die we zoo even be spraken, antwoordde Hugo op de opmerking van zijn broeder en ging toen voort: overigens heb ik voor heden genoeg van deze geschiede nis met Wolno en den vermoedelijken neef; laat ons thans van iets anders spreken en overleg gen, wat we verder op den avond willen doen. Hoe vind je het, als we eens naar het circus gingen? Je hebt Fiirst, geloof ik, nog nooit ge zien. Hij heeft heerlijke paarden en 't is er uit muntend. Boguslaw schudde weigerend met het hoofd. »Neen, daartoe ben ik thans volstrekt niet ge stemd. Laat ons liever naar een bezochte knijp gaan, waar we een stil achterkamertje vinden, waar we bij een goed droppeltje ongehinderd kunnen praten. »Dan zal 't den ganschen avond over 't zelfde onderwerp zijn,viel Hugo in. »Dat is't juist, wat ik vermijden wil. Kom, beproef ten minste hoe 't je in 't circus bevalt. Als 't je verveelt, kunnen we immers altijd heen gaan.« »Je bent zoo op 't circus gesteld, dat men zou denken, dat er daar een bijzondere mag neet voor je is,zei Boguslaw, de schouders ophalend. »Geen sprake er van,« riep Hugo met een gedwongen lachje, »'t is me alleen te doen om die geschiedenis met dien neef voor een paar uur uit 't hoofd te zetten maar als je er zoo weinig lust in hebt »Neen; 'k wil 't wel beproeven,viel Bogus law in. »Moet je eerst je weer verkleeden?« Zeker; in deze rooverskleeding kan 'k me toch niet vertoonen. Maar we hebben nog een goed half uur de tijd. Wil je niet meegaan naar mijn huis, blijf me dan hier in dit café wach ten het ligt vlak tegenover 't circusin twintig minuten ben ik weer bij je.« »Goed, tot straks; ik zal me terwijl met een glas bier versterken. Met deze woorden ging Boguslaw het café binnen, terwijl Hugo naar zijn dichtbij zijnde woning ijlde om zijn uniform weer aan te trek ken. Toen nam hij den tijd hieraan een zekere zorg te besteden; in plaats van de gemakke lijke overjas koos hij de knappe wapenrok met

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1888 | | pagina 1