FEUILLETON.
M C95.
ZATERDAG 30 JUNI.
1888.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
if
j.j
m T7
VOOli
Dit bind verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden ƒ1.00. Franco per post zonder prijsverhooging.
Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes vak Dort.
Advertentiën 1G regels GO ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht.
Agent voor FrankrijkWester Co., 20 Bue Hérold, Parijs.
»Neen maar, 'k begrijp niet, hoe je 't zeggen
hunt, lieve, die sla is bepaald hard, stug zelfs;
ze is lang zoo goed niet als die van verleden
weekde meid heeft zich weer maar wat in de
handen laten stoppen.
sOch, schat, wat sla je nu den bal mis: de
meid heeft er volstrekt geen schuld aanilc zelf
ben van morgen in den tuin geweest, en toen
ik bij dat slabed kwam, je weet wel waarbij we gis
teren stonden en bespraken dat de kroppen al
zoo goed aankwamen, toen heb ik een enkele
van de beste uitgesneden.
»Zoo ja ik proefde wel, dat er iets
bijzonders aan was, misschien is ze wel een beetje
hard, maar ze is bepaald veel geuriger, dan die
je zoo koopt, er zit meer pit in; die andere is
doorgaans wat verlept en schijnt daardoor rnal-
scher, maar 't is altijd ten koste van den smaak;
er gaat toch niets boven de groenten uit onz'
eigen tuin.«
- Kleingeestig? bekrompen?
Misschien welmaar bekrompen kan soms
wel een beetje gezellig zijn, men kan te ruim
zitten ook; men kan zoo weinig last hebben
van bekrompenheid, dat men door de groote
ruimte zich verveelt en alleen gevoelt. Op den
top van een hoogen berg, 't is waar, belemmert
niets het gezicht, maar 't is er koud.
Waarom hebt ge uw kind lief boven andere
en ziet ge iets liefs en eigenaardigs in uw kind,
dat anderen met den besten wil er niet in
kunnen zien? Waarom schijnen zijn kleine gui
tenstreken, die anderen, o zoo lastig vinden, u
vaak o zoo aardig? Zou 't ook zijn omdat het
peertje uit uw eigen tuin is?
Berust de liefde voor uw land op zuivere waar
deering, op heilige gegronde overtuiging, dat
juist uw land boven alle andere om zich zelf
de meeste liefde waardig is? Steunt uw voor
keur voor hem »wien Neerlands bloed door de
aderen vloeit« op 't bewustzijn, dat juist dat
bloed zoo vrij is van smetten? En zoo ja, waaruit
putte dan de Duitsche soldaat zijn kracht om
met de woorden vLieb Vaterland, kannst ruhig
sein Fest steht und treu die Wacht am Rbein«
op de lippen, getroost zijn leven te geven voor
zijn lieb Vaterland
Wordt het genot, dat ge smaakt bij 't zien
van uw goed geslaagd werk ten onrechte ver
hoogd door 't bewustzijn: dat is mijn werk, 'k
heb er iets van me zelf ingelegd, 't draagt niet
alleen mijn stempel, 't is ook een deel van me
zelf en 't ziet er in vergelijking met dat van
anderen goed uit?
Ja, is in veel gevallen een peertje uit eigen
tuin niet beter, dan een uit buurmans tuin
Gedachten weergeven, die anderen in ons gelegd
hebben, heeft zijn nutzelf gedachten te kwee
ken en onder goede zorg rustig te laten rijpen
is beter dan altijd met buurmans os te ploegen,
't Licht der maan kan nooit zoo helder, zoo
koesterend, zoo bezielend zijn als dat der zon,
alleen omdat de maneschijn geleend is, omdat
het geen peertje is uit eigen tuin. Nu kan de
maan niet anders; ze doet wat ze kan, maar
wie van ons anders kan hij steke zijn eigen
licht aan al is 't maar een kaarsje. sik beweer
op die grondenprikkelt in een gesprek meer
dan »er wordt beweerden de spreker toont
beter mensch te zijniemand, die geen enkel
peertje uit zijn eigen tuin kan aanbieden, zoo'n
iemand is een niemandhij oefene zich voor 't
minst in bescheidenheid en smale niet altijd op
buurmans peren.
't Berust op liefde; 't is een bewijs van liefde;
't sterkt tot werkenhet toont dat we werken
en daarom: »ik beweer op die gronden,dat
een peertje uit eigen tuin ons wel een iveinig
lekkerder mag smaken dan een uit buurmans
tuin.
Een weinig!
Men overdrijve niet!
Laten we het straks gezegde nog eens even
nagaan.
Niet ieder kind is lief. Vanwaar zouden an
ders al die leelijke menschen komen En die
zijn er immers genoeg? Zie maar eens niet in
den spiegel maar om uw heen. Neen, niet ieder
kind is lief! Ouders, ge moet inzien, dat ook
uw liefste kind kleine slechte streekjes kan heb
ben, die bestreden, met krachtige hand bestre
den moeten worden. Misschien leest ge dit met
uw kleine perzikwangige, schalkskijkende lieve
ling op uw knie; misschien blikt ge haar diep
in die vergeetmijniet-oogjes, en mompelt ge ver
ontwaardigd »streekjes, die engel Ge gelooft
me niet? Och, dat is maar uitstel en jammer
voor u en uw kind. Als uw wijngaard jonge
druifjes heeft moet ge de kleine vosjes vangen
laat ge ze groot worden dan vernielen ze uw
geheelen praehtigen wijngaard. Uw voorkeur
voor de peertjes uit eigen tuin ga niet zoo ver,
dat ge ze wurmstekig laat worden. Nu gaat het
nog gemakkelijk; later zult ge het brandijzer
ter hand moeten nemen en u zelf evenveel, of
nog meer pijn moeten doen dan uw kind.
En dan zou 'k u nog wel willen verzoeken
eisch toch niet van me, dat ik al wat uit uw
tuin komt daarom smakelijk zal vinden.
'k Geloof b. v. heilig dat ge u verlustigt in
de piano-oefeningen van uw leerzaam kereltje;
maar moet ge me daarom een ganschen avond
daarop onthalen? 't Verschil tusschen ons is,
dat gij vooral de vingertjes ziet en dat ik de
muziek hoor, en die muziek maakt me ziek.
Och ik bid u, werk dit voorbeeld een weinig uit.
En het partij trekken voor land en volk?
Voorzeker, als 't bekrompen is zijn land en volk
lief te hebben, liever dan andere landen en vol
keren, dan achten wij die bekrompenheid deugd.
Maar ook hierin overdrijve men niet.
Er ontbreekt ook in ons land nog veel! Heeft
ieder er zijn deel van 't aardsche levensgeluk,
dat hem toekomt? Is domheid en bijgeloof hier
overal geweken voor verlichting, zoodat er ner
gens meer in een volwassen lichaam een on-
noozel klein zieltje woont? Wordt vooral op
godsdienstig gebied ieder opgevoed tot zijn eigen
priester in denken en gelooven?
Of wordt hier misschien in andere richting
voortgestuwd, zoodat bijna alles komt uit den
tuin van enkele tuiniers? Achten hier de par
tijen niet vaak de waarheid vereenzelvigd in
één richting, ja belichaamd in één persoon?
Och, ik bid u, werk dit thans maar liever niet
verder uit: ge zoudt niet gauw klaar komen.
Voorzeker, de deugden van ons volk zijn
vele; die te zien, die te prijzen is plicht en
billijkde verkeerdheden er van, onze verkeerd
heden, over 't hoofd te zien, is laf en dwaas;
het goede van anderen er door te miskennen,
is dom en onrechtvaardig. Wij lachen om den
Spaanschen trots, die uit onbekendheid met an
dere volkeren zich zelf op een voetstuk plaatst
en juist daardoor zoo langen tijd geen deel ge
nomen heeft aan de algemeene vooruitgang;
maar we mogen niet vergeten ons zeiven af te
vragen, of er misschien ook een heel klein
weinigje recht is, wanneer we om sommige
dingen de Chineezen van Europa genoemd wor
den. Niet dat we angstvallig wenschen te vra
gen naar het oordeel van vreemdelingen over
ons. We weten hoe onbillijk dit vaak is. Denk
maar aan den snuggeren Duitscher, die meende
dat de algemeene roep over den rijkdom van
ons volk een fabel wus, omdat hij zelf in de
straten van Amsterdam op vele huizen had ge
lezen: »hier mangelt men.« (In 't Duitsch is
mangelen ook gebrek lijden). Maar dit wenschen
we wel te vragenwat kunnen we op vreem
den bodem vinden, dat goed is te enten op
Hollandschen stam, opdat we de peren uit eigen
tuin veredelen?
En dan ten slotte verhindere ook de voor
keur, die we geven aan eigen werk, ons nooit
om het nauwkeurig te vergelijken met dat van
anderen en daarmee ons voordeel te doen. Ons
werk staat in sommige opzichten achter bij dat
van andere volkerenin andere opzichten zijn
we hen vooruithet doet ons goed als we lezen,
dat onze waterbouwkundigen geraadpleegd wor
den over groote werken in 't buitenland; dat
onze plaatsnijders en graveerders gevraagd wor
den in Duitschland, enz.; maar (doet ge't niet
omdat eerlijk het langst duurt, doe 't dan maar
omdat ge er voordeel bij hebt), overschat niet
wat ge zijt en doet, kijk gerust eens bij uw
buurman over de heining, doe uw voordeel met
wat ge er ziet, veredel uw peren zooveel ge
kunt, en wel bekomen ze u!
Buitenland.
In de troonrede, waarmee de Landdag te
Berlijn Woensdag geopend is, wordt o. a. ge
zegd De korte tijd van de regeering mijns
vaders heeft getoond, welk een Vorst het Vader
land verloren heeft. Nadat de Kroon op mij is
overgegaan, heb ik de behoefte gevoeld den Land
dag bijeen te roepen en onverwijld de beëedigde
gelofte af te leggen, de grondwet des koninkrijks
tl
EGBERT CARL SEN.
40)
Martens ging op weg, nam het eerste huur
rijtuig en reed naar Walsing. Hij vond den
adjudant nog in diens woning. »Dat is een
beroerde geschiedenis,riep bij, als uitgeput op
een stoel vallend. »Pleiszenbach is heelemaal
razendMet het krieken van den dag haalde
hij me reeds uit de veeren en ik ben overtuigd,
dat hjj niet rust, eer hij den muzikant Carolin
een kogel door de ribben heeft gestuurd.
»Is dat mensch eigenlijk wel genoegdoening
waardigvroeg Walsing met een geaffecteerde
geeuw.
Zonder twijfel. De Oarolin's zijn van goeden
adel.
»En hij heeft inderdaad mevrouw von Pleis-
zenbach te diep in de mooie oogen gekeken
»Was 't daarbij maar gebleven!* lachte Mar
tens. »Hij heeft zich veroorloofd de dame op
zulk een wijze het hof te maken, dat onze vriend
von Pleiszenbach besluiten moest hem het huis
te verbieden. Daartegen heeft Carolin gerecla
meerd en toen heeft Pleiszenbach hem in zoo
duidelijke uitdrukkingen geschreven, dat nu de
muzikant den beleedigde speelt en voldoening
eischt.*
»Nu, die zal Pleiszenbach hem niet onthouden.
Eerst echter moet de zaak voor een raad van
eer gebracht worden.
»Dat juist wenscht Pleiszenbach om zijn vrouw
te vermijden, en ik kan hem daarin geen onge
lijk geven. De geschiedenis is te teer om veel
bepraat te worden. Daarom meent Pleiszenbach
dadelijk met het duel voortgang te moeten maken
en later als grond een woordenwisseling met
Carolin op te geven.
Walsing knikte toestemmend. »Dat is heel
fijngevoelig en heel slim,meende hij. Mevrouw
von Pleiszenbach is een geboren gravin Born-
Pannenhof en dat is een familie, aan welke men
zekeren eerbied schuldig is.«
»Pleiszenbach laat u alzoo verzoeken,ging
Martens voort, »hem bij de ontmoeting te secon
deeren. Ik zal dan als Carolin's secondant fun-
geeren en de zaak blijft zoo in engen vrienden
kring.
»Zeker kunnen onder zekere omstandigheden
eenige weken kamerarrest de gevolgen daarvan
voor me zijn,* merkte Walsing aan, »maar dat
kan me niet weerhouden den wensch van een
vriend na te komen. Ik verzoek u daarom
Pleiszenbach te zeggen, dat ik tot zijn dienst ben.«
Martens boog zich dankend en voegde er bij
»thans blijft ons nog slechts over als weder-
keerige secondanten de formaliteiten van 't
duel te regelen. Vooreerst de tijd; beide partijen
wenschen de zaak zoo spoedig mogelijk uit te
maken.
Dat is te begrijpendus misschien van mid
dag
Zijt ge dezen voormiddag door uw dienst
bezet
»Slechts van elf tot twaalf. Vroeger en later
ben ik ter uwer beschikking.
Erich zag naar de klok. »'t Is thans half
tien laat ons zeggen, om half elf. Om dezen
tijd komt sedert een paar dagen de arts Bube
bij me. Dien kunnen we dan bij ons houden.*
Afgesproken.
»Dan de plaats. Voor de eenvoudigheid sla
ik mijne woning voor.«
»Is die groot genoeg
Pleiszenbach wenscht tien schreden afstand;
mijn salon heeft een lengte van twaalf schre
den en zal dus voldoende zijn.«
sEh bien, dan nemen we uw woning.
1 )aar verder de zaak geen spel, maarten
minste van Pleiszenbach's zijde heilige ernst is,
zullen ze met driemaal schieten tevreden zijn.«
»Zeker. Wie heeft het eerste schot?«
»Dat kan men Carolin niet ontzeggen. Hij is
formeel de beleedigde. Overigens zal hij daarvan
weinig vooideel kunnen trekken. Het is nog de
vraag, of deze muzikant wel ooit een pistool in
handen heeft gehad.
»En tot een tweede schot zal Pleiszenbach hem
den tijd wel niet laten.
Martens schudde het hoofd. slJw vriend is zoo
verbitterd ip zijn tegenpartij, dat hij hem er niet
zonder gevoelige vermaning zal laten afkomen.
Bij deze woorden stond hij op en terwijl hij den
adjudant de hand gaf, voegde hij er bijsdus om
half elf, in mijn woning. Voor de wapens zal ik
zorgen. Mijn pistolen zijn beproefd en aan
beide duellisten vreemd.
»Wie had vóór vierentwintig uur gedacht,
lachte Walsing. terwijl hij Marten's hand schudde,
sdat wij van morgen een zoo gewichtige zaak met
elkander in orde zouden brengen.
Martens vergenoegde zich daarop met een
stomme buiging te antwoorden en vertrok.
Hij had het huurrijtuig laten wachten en liet
zich nu weer naar Carolin rijden. Hij vond dezen
bezig zijne papieren in orde te brengen. Toen
Martens binnen kwam, wees de jonge musicus
naar een stoel, zonder zich in zijne bezigheden
te laten storen, terwijl hij zei: sOogenblikkelijk
ben ik gereed, ik moet nog maar dit pakje brie
ven bijeen binden. Wees zoo goed, zet u.«
»De brieven zijn zeker van schoone hand?«
vroeg Martens loerend.
»Van een schoone en mij eens oneindig dier
bare hand,« antwoordde Carolin, terwijl hij de
brieven in de lade zijner schrijftafel sloot, sze
zijn van mijn overleden moeder.*
»0 Martens verborg een spottend lachje,
waartoe zijn mond onwillekeurig trok, onder een
lichten aanval van hoest. Toen zei hij, zich op
de aangewezen stoel zettendUwe aangelegen
heden heb ik in orde gebracht, beste vriend en
met Pleiszenbach's secondant de noodige afspra
ken gemaakt.
»Dus was de luitenant niet van plan zijn woor
den te herroepen of zich te verontschuldigen?*
»Neen; hadt ge daarop nog gehoopt?«
»Ik kan niet ontkennen,* antwoordde Carolin,
sdat de geduchte bij me is opgekomen, dat
mijnheer von Pleiszenbach bij een rustiger na
denken zou inzien welk een bitter onrecht hij
me heeft aangedaan, en dat men hem slechts
tijd moest laten om rustig na te denken.*
»De brieven van uwe moeder schijnen u zeer
week gestemd te hebben,antwoordde Martens
beleedigd. Vroeger spraakt ge anders: toen
scheen slechts de wensch u te bezielen u zoo
spoedig en bloedig mogelijk aan den beleediger
te wreken.
»Ik wil niet ontkennen, dat dit het geval
was,« antwoordde Carolin, terwijl hij Martens
vrij en open in de oogen keek. sToen ge me
echter verlaten hadt en op de eerste opwelling
van toorn bedaard nadenken volgde, kwam ik
ook tot het besluit, dat slechts een ongelukkig
misverstand mijnheer von Pleiszenbach zoo ver
bitterd kon hebben, dat hij zulk een brief schreef.
Als het dus mogelijk was dit misverstand op te
helderen
»Ge kent Pleiszenbach slecht, als ge zulke ge
dachten kunt koesteren,viel Martens hem in de
rede, maar niet meer beleedigd, hoewel met veel
beslistheid; sals kunstenaar gewoon in een ideale
wereld te leven en zelf een man van een edel ka
rakter en een warm hart, weet ge te weinig, hoe
het eigenlijk in de werkelijke wereld toegaat. Ik
mag u de uitdrukkingen niet herhalen, waarin de
heer von Pleiszenbach van u sprak. Die lummel
die betaalde muzikant de honden zal ik op hem
aanhitsen met de rijzweep zal ik hem tractee-
ren dat was nog het beleefdste.*
Carolin stond heftig op,Erich ging voort :»Voor
zulke heeren als Pleiszenbach is alles wat niet den
koninklijken rok draagt of riddergoedsbezitter is,
slechts rommel, waarop ze met minachting neer
zien. Daarom heeft Pleiszenbach ook gemeend,
dat ge de u toegezonden belofte zoudt teekenen
en zijn beleedigenden brief voor zoete koek op
eten. Dat ge dit niet hebt gedaan, heeft hem blijk
baar getroffen elke stap van tegemoetkoming,
dien ge thans nog doen zoudt, zou door hem als
A
NIEUWSBLAD
Laui van
en Aitena,
De Langstraat en de
10! IB II
kaar het duitsch.
VAN