LACHEN. FEUILLETON. M 702. WOENSDAG 25 JULI. 1888. Uitgever: L. J. VEEEMAN. Neusden. Buitenland. KARL MAY. VOOB De Lansstraai Dit Wad veraelijjnt WOENSDAG en ZATEBDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs verhooging. Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broks van Dort. Ac Agent Ivertentiën vertentiën voor F -ö regels 00 worden rank rijk ct. tot Dinsdag- Wester Co. KIko regel en 20 meer 10 ct. Crook letters naar plaatsruimte, ingewacht. Heroic!, Parijs. Vrijdagmorgen Misschien ligt het aan mij, dat zeg ik op den voorgrond, maar ik vind dat men vroeger beter lachte dan tegenwoordig. Vergelijk den ronden gullen lach, die er schatert om den mond van de portretten door Steen en Ostade geschilderd eens met de koortsachtige bibberingen van tegen woordig. Is 't niet of uit gindsche monden u een heldere a, o of oe tegenrolt en uit deze een of i, hoogstens een u fluisterend over de lip pen sluipt? Toen wierp men het hoofd achter over, drukte de handen even in de zijden en uit de ronde o-vormige mond klonk een medeslee- pende muzikale lach, die de slapende galmen in 't vertrek wakker maakte en door hen vol lust en leven werd herhaald. Men zag de vroo lijkheid Nu buigt men 't hoofd een weinig voorover, sluit de lippen bijna op elkander en lispelt een zwak en ontijdig geboren galachtig lachje tusschen lip en tanden. Men lacht als de bok, die brandnetels kauwt. O Jan Steen, waar zoudt ge tegenwoordig uw modellen moeten zoeken! Leefdet ge nu, ge werd een schilder van begrafenissen. Onze voorouders zouden zich nooit op straat begeven of ze hadden een boekje met gezelschapsliederen in den zak om bij de eerste gelegenheid de beste op een aangename voys met elkander te kunnen instemmende plaats van het boekje vol jolige liedekens is er nog, maar wij dragen er een deurwaarders- exploit of een bewijs van deelnootschap in een begrafenisfonds, Zie die tafereeltjes vol gloed en leven eens, zoo als er enkele hangen op 't Rijks- museum te Amsterdamwordt ge niet jaloersch? De kruik is nog niet eens leeg en de liederen o O schallen al door het ruime, hooge vertrek en het gestoei is al lang aan den gang en het hagel witte halsdoekje van menig schoone is al een weinig gekreukeld; nu zijn de flesschen al lang ledig en nog altijd mist het liedje het luchtje waarin 't ontluiken moet, en haast geen enkel kraagje wordt er meer geknoeid, of 't moet zijn na afloop van de zeer deftige, bijna plechtige bijeenkomst. We zijn verbazend deftig en ernstig gewor den Onze vroolijkheid heeft een wit vest aan gedaan; onze lach zit in een keurslijf; jokkernij en hoert hebben 't al lang opgegevenze konden niet tieren op onze doodgraversgezichten. Hoe verbazend gezellig is 't thans in onze spoor wagens en stoombootenspreek eens iemand aan als ge durft; men zal u er niet voor ge vangen zetten, maar wel aanzien met een gezicht dat uitdrukt: je moest naar een ver beterhuis of minstens naar een kostschool om manieren te leeren. Nu er zijn soorten van ver beterhuizen 'k Heb laatst een heerlijke hartverheffende receptie meegemaakt. Bruid en bruigom straalden in al de volheid van zijde, tarlatan, fluweel, kant en de Printemps weet welke kostbare stoffen meer. Ze gaven om de halve minuut door een gracieuse hoofdbuiging* bun dankbaarheid te kennen voor de eer, die we hen aandeden. Ze maakten op mij den indruk of ze opgewonden waren (wees gerust, ik bedoel volstrekt niet iets dat op passie rijmt) en nu goed op tijd afliepen. Wij, allen vrienden en vriendinnen van bruid of bruidegom, waren natuurlijk zeer deftig; in rechte rijen defileerden we voor het bruidspaar enkelen konden even voor hen stilstaan en spra ken dan vol gloed en warmte: »bruid en bruigom, hoogvereerderedere-dom-dom enz. 't onschatchatat- vandervat enz.« een deftige buiging door vier hoofden en we hadden onze ernstige roeping vervuld. Ik verzeker u, Jan Steen als er een zoo ont zettend onbeschoft en brutaal, zoo ellendig slecht en half krankzinnig, in een woord zoo oti- menschelijk was geweest van te durven lachen, een rauwe kreet uit veertig, vijftig monden zou om de politie geroepen hebben, of zoo men dat te schokkend vond, dan had men zeker thuis komende tot elkander gezegd: er was ook een verkleede stalknecht binnen gedrongen. Van waar dit verschijnsel? Een vijftig jaar geleden reeds schreef de geestige Halbertsma: »'t Is mogelijk, dat de druk der tijden en de moeite om aan den kost te komen langzamer hand luim en vroolijkheid in den nationalen boezem hebben verstikt. Ook kan bet zijn, dat de belasting, welke wij ons zei ven door de weelde opleggen en waardoor wij ons ieder jaar in knellender finantiëele en ceremomiëele kluisters sluiten, elke vrije beweging van hart en lach spieren belemmert; wij zuchten nu een geheel jaar om het pak nieuwjaarsrekeningen, die wij het vorige jaar al verteerd hebben, betaald te krijgen. Misschien ooit zijn wij burgers door de edele zucht om de hooge re kringen na te huppelen of te hinken in liet schrandere denkbeeld geko men, dat de ware toon van hoog gezelschap bestaat in met opgerichten hoofde stommetje te spelen.« Zijn dit de oorzaken dan vind ik voor mij dien halven apenlach te duur gekochtdan 't is de eeuw der vereenigingen - stel ik voor een vereeniging op te richten die zich ten doel stelt van de kromgegroeide kunstmenschen weer O O rechte nat uur mensehen te maken, die in hunne bijeenkomsten een vroolijk lied, een gullen lach en een geestig boertig woord durven laten hooren zonder te blozen. Als eenig artikel in 't regle ment zou ik voorstellen: er wordt geen regle ment gemaakt en geen notulen gehouden. Maar 'k vrees, dat zelfs zoo'n vereeniging niet meer zou baten, 't Zit te diep in 't bloed en er zweven te veel miasuien van stijfheid, verkeerd begrepen fatsoenlijkheid en geestelijke armoede in de lucht. Men tobt en zweept elkander op en zoekt wat niet te vinden is, jaagt naar 't geen niet gevan gen kan wordenen vergeet de versregelen van V osmaer Als men ten laatste heeft gevonden, Waar heel de ziel naar smacht, Dan is 't te laat, de dag verzwonden, Reeds valt de nacht! Als 't kleed ons past, is het versleten Als men het boek kent, is het uit; Als men het leven komt te weten, Dan valt het scherm, dat alles sluit. Meent ge dat het nog zoo erg niet is? Och, zelfs een artikel over lachen eindigt tegenwoordig droefgeestig. O O MBBBBMHMBi Na de begroeting begaven de beide Keizers zich aan boord van liet Russische jacht »Alexandria« dat onder aanhoudende salvo's van geschut Kroon stad voorbijstoonule en weldra aan de landings plaats te Peterhof aankwam. Keizer Wilhelm ver liet het eerst de Alexandrian en spoedde zich naar de Russische Keizerin, die aan de landingsplaats stond en wie hij de hand kustte. Aldaar bevond zich ook een schitterend gevolg en een eere compagnie van de garde der marine, welke het Duitsche volkslied speelde en den Keizer het Rus sische welkom toeriep. Daarna vertrok men met de gereed staande rijtuigen naar het slot. In het eerste rijtuig zaten de beide Keizers, in het tweede Prins Hendrik en de Grootvorst-troon opvolger. Een groote menigte was bijeengekomen en hief luide juichkreten aan. Keizer Wilhelm en Keizer Alexander omarmden en kusten elkander na de eerste ontmoeting. Daarna had de voorstelling plaats van het weder- zijdsch gevolg. Keizer Wilhelm onderhield zich langen tijd met den minister Giers, Keizer Alexander met den minister Bismarck. De beide Keizers trokken zich daarop terug, terwijl het gevolg nog eenigen tijd bijeen bleef in levendig een weinig bekende episode uit het leven van den »Ouden-Dessauer. DOOK I. 1) 't Was een booze tijd voor Dnifschland en vooral ook voor de bewoners der Brandenburg- Hannoversche grenzen. Frederik de Groote was Maria Theresia van Oostenrijk aangevallen. De keurvorst George August van Hannover, die als George II ook koning van Groot-Brittanje was hield het als rijksvorst en garant van de Prag- matique Sanctie voor zijn plicht tegen Pruissen front te maken. Daarom kreeg de veldmaarschalk vorst Leopold van Anhalt-Dessau van Frederik den Groote last Brandenburg tegen een inval van George te beschermen en legde langs de grenslijn tusschen de twee landen »zijn bont rokken in hinderlaag, die, in een langdurige oorlogschool gestaald en gehard, niets vuriger verlangden dan in 's vijands land te vallen en nieuwen roem bij den ouden te voegen. Dit ging helaas niet zoo snel als ze het ver wacht hadden. Het bevel luiddeniet aanvallen, maar de grenzen beschermenLeopold durfde dus niet, wat hij zoo gaarne wilde. Dat wisten de Hannoveranen heel goed en daarom dachten ze zich veilig. Ze liepen rustig voorbij de grens palen, kwamen soms wat verder dan raadzaam was op vijandelijk gebied, bedreven daarbij allerlei baldadigheden, waardoor het geduld der Pruisen op een harde proef werd gesteld. In de stad Lenzen, omstreeks een half uur van de Elbe in het rechtsgebied Potsdam gele gen, was het weekmarkt. De boeren uit den om trek waren reeds vroeg in den morgen aan gekomen, om de opbrengst van hun veld- en tuinvruchten te besteden voor die noodwendig heden, welke ze in hunne dorpen niet konden krijgen. Al de herbergen en kroegen van het stadje waren druk bezocht; nergens echter waren de tafeltjes zoo dicht bezet als in de Blauwe Ster. Daar waren de dorpelingen het liefst, omdat Pahrmann, de waard, altijd voor goede stalling en goed voer zorgde, alle nieuwtjes wist te ver tellen en behalve de beste spijzen en dranken ook wel eens 't een of ander opdischte, dat een slim en zwijgend man van nut kon zijn. Hij was uit liet Hannoversche Liichow, had veel oude betrekkingen over de grenzen en gold onder zijn naaste bekenden voor een man, wien de belangen van liet rijk Brandenburg niet na aan 't harte lag. In den achtersten hoek der gelagkamer, daar, waar de huistafel van den waard stond, zat ge heel alleen een korte dikke gestalte, welke met een blik vol verveling de bewegingen van Filhr- mann volgde, die het zeer druk had met het bedienen van zijn talrijke gasten. Reeds eenige koeren had deze gewenkt of in 't voorbijgaan half luid »ik kom dadelijke geroepen, maar hij werd te zeer in beslag genomen om spoedig zijn woord te kunnen houden. Eindelijk stond de dikke op, greep naar stok en hoofddeksel en riep: Waard, betalen Thans liet Pahrmann zijn vrouw uit de keu ken komen om zijn plaats in te nemen. »Is er dan zoo'n groote haastriep hij boos. »Je kondt toch wel wachten, tot ik de handen vrij had!« zacht voegde hij er echter bij, terwijl hij het geld ontving: nieuws »Ja.« »Ga in de schuur, daar is 't veilig! Ik kom dadelijk. De dikke verliet groetend de kamer. Fithr- mann liet eenige minuten verloopen, eer hij hem door de keuken volgde. Nauwelijks was hij echter de deur uit, of op de rustbank achter de tafel bewoog zich een gestalte, die tot nu toe luid snorkend daar had gelegen, wreef zich geeuwend de oogeri, stond langzaam op en slenterde toen als of hij nog slaapdronken was door de gasten naar buiten. Daar gekomen, zag hij voorzichtig rond. Het was een jonge, lange en breed geschouderde man met een ongemeen krachtig lichaam. Toen hij zag, dat hij niet werd nagegaan, verdween dadelijk de slaperige uitdrukking van zijn gelaat; met eenige snelle schreden trad hij in den tuin en van daar in den paardenstal. Hij scheen te weten, dat deze door een weinig of in 't geheel niet gebruikte deur met de schuur in verbin ding stond. Pr was geen mensch in den stal. Zacht en voorzichtig trok hij de deur open en luisterde. Een nauwlijks verneembaar gefluister overtuigde hem, dat het geheim gesprek op den dorschvloer gehouden werd, en hij dus ongezien in dat deel der schuur kon gaan, dat van den dorschvloer gewoonlijk door een planken schot gescheiden wordt. Hij deed het, trok de deur achter zich toe en sloop met onhoorbare schreden naar het beschot, waarachter die twee stonden. Hij kon elk woord verstaan. »Hier heb je 't geld, Pahrmann! Een en twin tig daalders voor een en twintig reeruten, die je ons in handen hebt gespeeld. Tel ze na; 't is donker. De schuurdeur was dicht, zoodat het tamelijk donker in 't vertrek was. Een zacht klinken van zilver liet zich hooren; toen klonk de gedempte stem van den waard: »'t geld is in orde. Moet ik met werven voortgaan »Dat spreekt! Majoor von Zachwitz, die op 't slot ligt, is zeer tevreden met de kerels, die hij van je gekregen heeft. Hij wil er meer hebben en betaalt gaarne twee daalders per kop; die de.Jen we dan, jij en ik. Dat is een goede zaak, waarvan we, zoo als 't thans is ingericht geen schade maar alleen winst kunnen hebben, 't Liefst heeft hij natuurlijk mannen, die afgeëxer- ceerd zijn, daarvoor biedt hij 't dubbele. Kan je van tijd tot tijd ook niet zoo iets sturen »'k Wil 't beproeven; we hebben thans de stad vol zulke kerels, wien 't volstrekt niet scha den kan, als ze 's konings rok met den keur- vorstelijken verwisselen. »En wat ik je zeggen wou: kunnen we soms stilletjes een officier kapen, dat zou een pret zijn, waarvan ook een deel in de beurs terecht zou komen. Men kan zoo'n heer natuurlijk niet zoo gemakkelijk dwingen als een gewoon mensch, maar als hij maar eens geknipt is, moet hij toch zweren zich neutraal te houden. »Dat gaat niet, Hammerlein. Ik kan tocli on mogelijk een officier met een boodschap over de grenzen sturen. Je zoudt eens zien, hoe die me een uitbrander zou geven »Dat is waar. Maar gaat het zóó niet, dan gaat het misschien anders. Er sluipen genoeg van die heeren over de grenzen, om over de patrouilles de wacht te houden en ze te recog- nosceeren, zooals zij 't noemen. Hoe je 't doet, is jou zaak; maar je kunt heel wat afluisteren en me dadelijk bericht sturen. Denk je niet?« »Hin, 'k wil 't probeeren. De hoofdzaak is, dat 't ook wat afwerpt. »Wees daar niet bang voor. En bovendien moet je ook om de wil van Anna met me één lijntje trekken. Ze is mijn eenig kind en jou Lodewijk vindt zeker in 't gansche land geen betere partij s>Dat kan zoo zijn; maar 't meisje schijnt niet veel om hem te geven. Die Bellheimer, of hoe die kerel heet, spookt haar door 't hoofd. »Praat daar niet van, Pahrmann. Ik zal haar dien Pruisischen wachtmeester wel zoo tegen maken, dat haar de trek vergaat. En ze is niet zonder verstand en doorzicht; ze zal wel toe geven. »Is hij dan zoo'n flinke kerel, dat hij een meisje als Anna het hoofd geheel op hol kan brengen »Ferm is hij, dat moet men hem toegeven; lang, breed, sterk als een Goliath, en moed in 't lijf als geen tweede. Hij moet ook bij den ouden Dessauer geweldig goed aangeschreven staan en door hem voor allerlei diensten gebruikt worden, waar maar moed en lichaamskracht voor

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1888 | | pagina 1