FEUILLETON.
M 703.
ZATERDAG 28 JULI.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
1888.
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs verhooging.
Agent voor G or cum en OmstrekenBosch Broes van Dort.
Advertentiën 16 regels GO ct. Elke regel meer 10 et. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht,
voor FrankrijkWester Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
Agent
Drie eeuwen vloden heen en de ellende van
vóór 300 jaren is geleden. Maar ze is niettemin
een stuk van onze geschiedenis; uit die ellende
zjjn we gered en opgewassen tot een hoewel
klein, doch krachtig volk, uit die ellende hebben
we de vrijheid verworven en is ons land, om
met Tollens te spreken, geworden seen keurge-
steent« aan Europa's kroon.
In het jaar 1588 hingen sombere wolken over
de Nederlanden. Neen, we bedoelen nog niet de
zwarte wolk, die uit Spanje kwam opzetten en
ons met totale vernietiging dreigde, we doelen
op de wolkeu binnen de landpalen.
Na den dood van den onvergetelijken eersten
Oranjevorst waren de Nederlandsche gewesten
tot een staat van radeloosheid vervallen. In hun
angst wendden ze zich her- en derwaarts en
vonden eindelijk ondersteuning bij Engeland.
Ze hebben meer verdriet dan genoegen gehad
van den Engelschen zendeling Leicester, die bij
zijn vertrek de Nederlanden in meer berooiden
staat naliet dan hij ze twee jaar vroeger vond.
Behalve de verwarring door hem gesticht en
aangestookt en behalve den staat van oorlog,
waarin men zich nu sinds 20 jaren tegen Spanje
bevond, kwam daarbij, om de maat vol te me
ten, nog onderlinge twist. De staten lagen over
hoop met Maurits, de gereformeerden streden
met elkaar over de leer, de leeken benauwden
de predikanten en de predikanten ergerden de
leekende stedelijke regeeringen leefden met de
burgerij in onmin. De staat had geen hoofd en
de kas was tot den bodem schoon. De gehuurde
krijgsbenden ontvingen in geen maanden soldij
en sloegen in verschillende plaatsen over tot
oproer en muiterij.
In geen 20 jaren had Spanje zooveel kans
gehad de Nederlanden te overmeesteren als toen.
Het huis dat in zich zei ven verdeeld is, kan niet
bestaan. Parma, de Spaansche bevelhebber, had
met betrekkelijk geringe kracht dit huis kunnen
verwoesten.
Doch wonder boven wonder werden de oogen
van den vjjandelijken krijgsman afgetrokken van
onze verdeelde vaderen door de zwarte wolk,
waarvan we boven gewaagden.
De wolk was ontstaan in het donkere brein
van koning Philips.
Daar was het denkbeeld geboren van een
krijgstocht, die door zijn uitgebreidheid de we
reld verbazen zou, naar Engeland en de Neder
landen, ten einde met éénen slag deze landen
aan de Spaansche kroon te brengen en de refor
matie uit te roeien.
De onbuigzame vorst, niet geleerd door een
twintigjarigen kamp tegen de nietige Nederlan
den, hield dat denkbeeld vast en ontwierp een
plan van aanval, zóó grootsch, dat daarbij de
kans van mislukking totaal buitengesloten was.
Althans zoo dacht Philips.
Duistere geruchten van naderend onheil be
reikten ons reeds in den aanvang van 1588.
Er was iets op til, doch wat er dreigde, was
nog onbekend. Eindelijk kwamen berichten hiel
en in Engeland van de uitrusting eener enorm
groote vloot. Zooveel doorzicht hadden de twis
tende staten nog dat ze terstond een 20tal sche
pen uitzonden om 't naderend gevaar te keeren.
Ook Engeland was op zijn hoede en rustte een
vloot uit, doch staakte de toerusting, toen een
nieuw gerucht vermeldde dat men zich ten on
rechte ongerust maakte over mogelijke plannen
van Spanje.
Doch Philips was de man niet om terug te
krabbelen, nadat hij a gezegd had, met de vloot
werd zelfs grooten spoed gemaakt. Op alle wer
ven in Spanje en Portugal werd met rusteloozen
ijver gewerkt. Niet alleen moest de vloot een
ontzaggelijk aantal schepen bevatten, maar ook
deze schepen, elk afzonderlijk, moesten op hun
beurt reuzen zijn. Grooter zeekasteelen had de
Oceaan nimmer aanschouwd, dan die Philips
in 1588 aan hare hoede toevertrouwde. De
wakkere Spaansche koning, hoovaardig* in de
hoogste mate, was van meening dat zelfs de
Oceaan eerbied bewijzen zou aan zijn trotsche
schepping. Dat was echter een allesbehalve
wakkere gedachte van den grooten monarch,
gelijk we zien zullen. De Oceaan kent geen
menschenvrees en de rustelooze golven geen eer
bied voor menschelijke gewrochten. Juist wat
grootsch is loopt in den regel 't eerst gevaar
door de golven vernield te worden.
Philips had zóó gedacht: »Ik rust een vloot
uit, met het doel Engeland in te palmen. Enge
land heeft me gedwarsboomd en van Elizabeth
heb ik een blauwtje ontvangen; 't een zoowel
als 't andere eischt wraak. Van strijd kan na
tuurlijk geen sprake zijntegen mijn reuzen-
macht is Engeland niet opgewassen, zelfs al
verleenen die ellendelingen uit de lage landen
aan den Rijn hun hulp. Mijn tocht is dus een
spelevaart, die regelrecht naar de overwinning-
voert. Ik doop ze daarom met den naam »de
Onoverwinnelijkebeman ze met een sterk le
ger en zend den bloem van mijn geheelen adel
naar Engeland. Daar deze heeren niet gewoon
zijn op zee te zwalken en zich te bekrimpen,
zullen de schepen ware zeegevaarten worden,
binnen welker wanden de reizigers als op 't land
wonende zullen overvaren. Op wat luxe komt
het er thans niet aan, Engeland en de Neder
landen kunnen me onkosten met intrest later
terug betalen.
Zoo was 't dan ook geschied. Prachtige zee
kasteelen hadden de Spaansche bouwmeesters
afgeleverdalles wat de weelde dier voor Spanje
zoo rijke dagen kende, vond men binnen hun
romp verzameld, 't Was een genot zoo uit spele
varen te gaan, liggende op zachte tapijten achter
wanden, volkomen bestand tegen alle vijande
lijke aangrijping en op zijn wenken bediend
wordende van 't fijnste, dat de aarde voortbrengt.
De aanblik dier trotsche vloot, die als een halve
maan zich voortbewoog door de kracht van den
wind en die van een 3000tal galeislaven, tot
roeien veroordeeld, was aangrijpend. Jammer
voor Philips dat hij op één ding niet gerekend
had. Wanneer hemel en aarde met hem geweest
waren, wie weet hoe dan het jaar '88 ten einde
ware geloopen. Hij had daarop vertrouwd, doch
de hemel scheen in Philips zaak geen welbeha
gen te vinden en stelde den monarch zeer teleur.
Hij had voor zijn zeemonsters op mooi weer
gerekend en toen de wind zich verhief, bleken
ze alle 't zelfde gebrek te hebben: ze waren vol
komen onhandelbaar en onzeewaardig!
Op deze vloot hield Parma 't oog gevestigd.
Hij zag tien vogels in de lucht en hij liet de
eene, vlak voor de hand, ontvliegen. Doch de
man was ook slechts een werktuig in Spanjes
hand. Al hadden de Nederlanden nog meer open
en bloot gelegen voor den vijand, Parma had
ze niet kunnen nemen. Zijn lastgever riep hem
met al zijn transportschepen, dat waren er onge
veer 400 en zijn 30000 manschappen naar Duin
kerken, ten einde de «Onoverwinnelijke* af te
wachten en zich met deze te vereenigen. Op de
laatste bevonden zich bereids evenveel manschap
pen en met deze vereenigde troepen kon men
alles wagen.
Doch bij dat bevel bleef het, want de Engel
schen en Hollanders hielden Parma knaphandig
ingesloten en de «onoverwinnelijke* moest zonder
zijn hulp voortstrompelen.
Voortstrompelen, ja, dat is het woord. De
logge Spaansche gevaarten, een volslagen afkeer
koesterende van hun eigen roer, zweefden voort
over de wateren, al naar de wind ze dreef. En
terwijl ze tegen elkaar bonsden of zijwaarts af
dreven, huppelden de lichte Engelsche kielen
over de golven en brachten ze dag op dag ver
liezen toe.
Den Gden Augustus ankerde de Onoverwinne
lijke te Galais. Daar werd een boodschap naar
Parina gezonden, zonder gevolg echter, gelijk we
zagen. De Onoverwinnelijke koos den 7den weer
zee, werd aanstonds aangevallen door de Engel
sche vloot. Kleine met brandbare stoffen gevulde
scheepjes staken de Spaansche bodems in brand.
De schrik sloeg de Spanjaarden om 't hart en
ze zochten hun heil in de vlucht. Van tucht of
orde was in een oogenblik niets meer te be
speuren. Onderwijl sloegen de Engelschen hun
slag en de storm kwam hun te hulp, die de
logge gevaarten naar de banken joeg of tegen
elkaar verpletterde.
Met het overschot zijner schoone, onbruikbare
vloot trachtte nu de Spaansche bevelhebber te
ontkomen door benoorden langs Schotland om te
varen. Nogmaals deed hier de storm zijn macht
aan Spanje gevoelen en vernielde enkele sche
pen. Het overschot, geen derde deel van de 150,
i
uit het leven van den »Ouden-Dessauer.<
KARL MAY.
2)
De luisteraar vond het geraden zich thans
terug te trekken. Hij sloeg denzelfden weg in,
dien hij gekomen was, kwam gelukkig weer in
den tuin en stapte met een slaperig en vermoeid
gezicht de gelagkamer binnen, waar hij een slok
uit zijn glas nam en dan, als voorheen met het
hoofd achter de hand verborgen zich op de rust
bank uitstrekte.
De spoedig terugkeerende waard schonk hem
niet de vriendelijkste opmerkzaamheid; hij was
gewoon zulke slaperige gezellen bij zich te zien
en bad genoeg met de andere gasten te doen.
Daar ging de deur open en trad een man
binnen, die met een snellen blik het vertrek over
zag en de achterste tafel als de eenige opmerkte,
waaraan nog plaats was. Met groote stappen
ging hij door de menigte heen en zette zich op
dezelfde stoel, waarop straks de geheimzinnige
dikke gezeten had.
De aanwezigen konden niet laten hein hunne
opmerkzaamheid te schenken, welke voortkwam
uit de verrassende gelijkheid, welke hij met den
waard had. Beiden waren lang en mager, maar
blijkbaar pootige kerels; beiden waren over de
zestig, droegen denzeltden donkeren knevel en
konden om hun overeenkomst best voor broe
ders doorgaan. De pas aangekomene droeg een
blauwen linnen kiel, had een lederen zweep met
dikken steel om de schouders geknoopt en moest
niettegenstaande den vroegen morgen een heel
eind weg te voet afgelegd hebben, want de hooge
laarzen, die zijn beenen geheel bedekten, waren
tot op de knieën met stof bedekt.
»Hei daar, kasteleinriep hij, toen hem niet
dadelijk gevraagd werd, wat hij verlangde,
«moet men hier in «de Blauwe ster« dorst
lijden
»Een beetje stil,antwoordde Führmann, »of
meen je misschien, dat ik op je heb zitten wachten?«
»Babbel niet, maar maak wat voort dat ik
een frissehe kruik krijg
Op den klank van die diepe, dreigende stem,
was de man die op de rustbank lag ineenge
krompen, maar was blijven liggen.
«Daar heb je je bier,« zei Führmann, de kruik
voor zijn gast zettend, »en nu zal je wel tevre
den zijn!«
«Als de drank goed is, ja; anders kan je het
vocht zelf opdrinken.
Hij proefde, klapte met de tong en dronk
toen de kruik in eens leeg. »Nogeens!« beval
hij meesmuilend.
«Smaakt het?«
«Beter dan men het bij je zou denken.
Führmann haalde het verlangde en gaf zich
toen den tijd tot eenige nieuwsgierige vragen.
De onbekende scheen hem belang in te boezemen.
»Je moet wel lang geloopen hebben, dat je
zoo'n dorst hebt. Men ziet het ook aan je laarzen.
Waar van daan, hé?«
»Van ginder.
«Zoo, nu ben 'k net zoo wijs als vroeger! En
waarheen gaat de reis?
«Verderop
«Dunner wetter, ouwe, je bent verduiveld kort
aangebonden
»'t Kan je zeker niet schelen
«Denk je? 't Was toch misschien beter, als
je op een goed gemeende vraag wat beleefder
antwoorddet. Men ziet en hoort toch dadelijk
aan je, waar je mee omgaat.
«O zoo, nu waarmee dan?*
Zeker wel met het vee.*
»Daar heb je gelijk in; want op 't oogenblik
ga ik er nog mee om. Je bent een slimmert,
hoor
»Bah, wie dagelijks eenige honderden gasten
bij zich ziet, die herkent de veehandelaars al
een half uur ver. Je gaat zeker uit om paarden
en runderen te koopen?«
»Ik denk er niet aan'k Heb te Perleburg een
heele kudde van de hand gedaan en wil nu leeg-
lijfs naar Glenze waar ik woon,« antwoordde hij
met een eigenaardig optrekken der mondhoeken.
«Dus ben je een Hannoveraan?« vroeg Führ
mann, terwijl hij een stoel naar zich toetrok en
aan zijn juist binnenkomenden zoon een teeken
gaf dat deze zich met de gasten moest bemoeien.
«En te Glenze thuis? Dan hooren we dicht bij
elkaar. Mijn geboorteplaats is Lilchow. Heb je
een goeden pas, om door de afsluiting te komen?*
»Pas? Hm, hoe zou 'k er aan komen 'k Zal
toch wel over de grenzen komen.
Daarin vergis je je geweldigDe waard
liet het hoofd wat dieper zakken om door geen
ander gehoord te worden, en fluisterde, nadat
hij zich door een blik naar de rustbank over
tuigd had, dat. de daarliggende sliep. Was je eer
gekomen, dan was er een goede gelegenheid ge
weest om gelukkig te passeeren.«
»Hoe zoo?«
«Er was hier iemand, die alle sluipgangen
kent, en je graag had meegenomen. Ik zeg je
dat, omdat je mijn landsman bent en den Pots
dammer fluitspeler zeker ook niet graag moogt
lijden.*
«Hm, je bent een goed patriot! Wie is 't dan,
die hier geweest is? Misschien is mij de naam
ook bekendik ken de lui, waartoe hij behoort,
tamelijk goed.«
Werkelijk? Ja de keurvorstelijken zijn goede
lui, en helpen mekander altijd. Als je den man
kent, dien ik meende, dan kan men je vertrou
wen. Hij is een herbergier uit een plaats aan de
Zehre. Nu?«
ilimmelelementmisschien Hammerlein uit
Gartow, hé?«
«Wie zou 't anders zijn? Je kent hem? Van
waar, als 'k vragen mag?«
»Hm, ik weet niet, of'k het je kan zeggen.
«Waarom niet, he?«
Omdat 't gevaarlijk is. Hümmerlein doet zaak
jes met lieden, die voor een flink opgeschoten
knaap een goed oog hebben, en ik ben dikwijls
hm, begrijp je
Volkomen. En daar de zaak zóó is, wil ik je
een weg aanduiden, langs welken je gemakkelijk
passeeren kunt, zonder lastig gevallen te worden.*
Hij taste in zijn zak en hij trachtte zijn beschrij
ving door een op de tafel ontworpen teekening
aanschouwelijk te maken, die hij met het krijt
zoo nauwkeurig uitvoerde, dat men wel kon mer
ken, dat hij den bedoelden weg dikwijls zelf ge
gaan was. «Zoo, nu beu je zeker, dat het volk
van den ouden lomperd je niet in den weg zal
treden.*
»Van den ouden lomperd? Wien meen je daar
mee?*
«Wel, den Dessauer, die vol ruwheid en ge
vloek zit, als een hond vol vlooien.*
«Ah zoo« klonk het uit den geweldig trillen
den snorbaard. «Als je hem zoo goed kent, neem
je dan in acht, dat hij je niet eenmaal in de klau
wen krijgtwant dan kon je wel eens ondervin
den, dat zoo'n vloo een leelijk schepsel is.«
«Bah, voor dien ouden kerel ben ik niet erg
bang.
«Goed voor jou. Maar nu adjuus en wel be
dankt voor je goeden raad.«
Hij stond op, betaalde zijn gelag en ging de
deur uit. Buiten sloeg hij de richting naar
het marktplein in. Daar ontmoette hij een jong
cornet, die den eenvoudig gekleeden en bemorsten
man in 't geheel niet aanzag, maar met de spo
ren kletterend hem voorbij wilde gaan. Met een
flinken greep echter pakte hij hem beet.
«Halt! Front! Oogen rechtuit!* commandeerde
hij. »Zeg jij me eens, waar ligt de heer opper
wachtmeester von Dennau in kwartier?*
«Wie ben jij dan, jij vlegel, dat je 't waagt
een oflti
NIE
WSBLAD
V
en
de
Ifid 0611)1 vloden ki.
<r ei
een weinig bekende episode
DOOR