Nieuws.
FEUILLETON.
WOENSDAG 8 AUGUSTUS.
1888.
Uitgever: L. J. YEERMAH, Heusden.
M 706.
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden ƒ1.00. Franco per post zonder prijs verb ooging.
Agent voor Gorcum en Omstreken: Bosch Broks van Dort.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht.
Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
NieuwstijdingenAugustus 1988. Gis
teren avond vergaderde als gewoonlijk op 't eind
der maand de Kamer van Koophandel. In den
regel baart dergelijke gebeurtenis weinig opzien
en gaat ze zelfs dikwijls onopgemerkt voorbij.
Doch de vergadering van gisteren maakt op
dien regel een uitzondering en in de annalen
der Kamer zal ze met gouden letteren geboekt
worden.
Wat toch is geschied? Gisteren avond te 7
uren arriveerde met een exprestrein Z. M. onze
geëerbiedigde Koning. Daar van Z. M's. komst
niets bekend was, bevond zich ook geen enkele
autoriteit aan 't station, hetgeen blijkbaar Z. M.
zeer behaagde. De hooge bezoeker, die slechts
vergezeld was van zijn geheimschrijver, begaf
zich, zonder in 't minst de aandacht te trek
ken, per vigelant naar het vergaderlokaal der
Kamer van Koophandel, waar de komst van
Z. M. niet weinig opzien verwekte. Z. M. ver
zocht den leden alle vormen op zij te zetten
en zoo goed te zijn hem voor dien avond als
gast op te nemen. De voorzitter schetste in
eenige woorden de vreugde der leden over de
eer, die hunne vergadering te beurt viel en
beval de onderwerpen van beraadslaging zeer
aan Z. M's. aandacht aan.
Z. M. scheen daarmede bereids zeer vertrouwd
te zijn. Verscheidene malen werd door Hem 't
woord gevoerd met een zaakkennis en een vuur,
waaruit Z. M's. hooge belangstelling blijkt voor
den bloei dezer gemeente. Toen de hamer des
voorzitters een eind maakte aan de debatten,
had de Kamer daarvan ten volle de overtuiging
en tevens de zekerheid, dat de groote plannen
van het gemeentebestuur ten opzichte van de
ontwikkeling onzer handelsinrichtingen op
krachtigen, persoonlijken steun van onzen Vorst
kunnen rekenen.
Tot zoover ons blad. We weten niet van waar
men deze nieuwstijding in het jaar 1988 naar
de courant op zal zenden, doch dat weten we
wel, dat de volken van Europa thans vreemd
zouden opzien, indien hun monarchen zich per
soonlijk inlieten met allerlei aangelegenheden,
in den boezem der natie aan de orde. Niet wei
nigen zouden angstvallig 't hoofd schudden en
met een bezwaard hart de toekomst tegemoet
gaan. Een Koning of Keizer lid van eenige
academie van wetenschappen, een Prins van den
bloede professor aan een der hoogescholen, een
Vorst voorzitter der koloniale vereeniging! Niet
waar, dat is zoo on vorstelijk mogelijk, strij
dende tegen alle gewoonten, ongehoord in hooge
mate.
't Is moeilijk zich een monarch voor te stel
len in politiek. Zeker, er zijn er, die verschei
dene malen in politiek zich vertoonen, maar
wanneer het heele volk teekenen kon, en men
gaf het hoofd voor hoofd op een vorstelijk per
soon te schetsen, wees dan verzekerd dat 99
percent der portretten een militair te zien zou
geven.
Doch dat is niet de schuld van 't volk. De
Vorsten zelf zijn daarin eeuwen lang voorge
gaan. De overleden Koning Wilhelm was sol
daat tot op zijn stervenssponde. En de tegen
woordige Keizer is weder op en top militair.
Hoe die zin als bij overerving voortgaat, lee-
ren ons de berichten aangaande des Keizers
kroost.
Dit bestaat uit een viertal knapen, waarvan
de oudste zes jaren telt. Deze is een frissche,
gezonde knaap, met vrijen oogopslag en
voegt men er bij reeds blijk gevende van
de neiging der Hohenzollerns voor 't militairis-
me. Hij groet en salueert gelijk een soldaat en
het is hem een bijzonder genoegen, wanneer
de wacht voor hem in 't geweer komt. Karak
teristiek is de vraag, die hij eens tot zijn «juf
frouwrichtte, terwijl hij op 't punt stond met
zijn pop naar bed te gaan: hebben de solda
ten in de kazerne ook poppen V« welke vraag
natuurlijk ontkennend beantwoord werd. De
«juff'« legde hem uit dat deze heeren met ge
weren in plaats van poppen spelen. »Geef me
dan dadelijk mijn geweer«, zei de a.s. Keizer.
In de kinderkamer gaat het soldatesk toe.
De oudste, Wilhelm, voert het kommando.
Wanneer papa komt, roept de zesjarige bevel
hebber: «in 't geliden de drie kleuters, naar
de grootte gerangschikt, ontvangen alsdan den
groet huns vaders.
Zoo leeren derhalve de Koningskinderen reeds
in de prille jeugd de wereld aanzien voor een
monstrueuze kazerne, den militairen rok be
schouwen als het schoonste kleed des mans en
't soldaatje spelen als de edelste bezigheid eens
vorsten.
«En zoo behooren we dan bij elkander
ik en het leger zoo zijn we voor elkaar ge
boren en zoo willen we onverbreekbaar vast
verbonden blijven, het moge naar Gods wil
vrede of oorlog zijn.«
Aldus de tegenwoordige Keizer tot zijn leger
»hartelijke« woorden, zegt een zjjner vele lof
redenaars, die niet slechts onder de soldaten,
maar onder 't gansche volk een vreugdevollen
weerklank vinden.
't Zal wel zoo zijn. Wanneer de vorst maar
een echt militair is, voldoet hij aan 't schoon
ste ideaal, 't welk men zich van een Vorst
droomen kan.
We voorzien, althans we hopen, getuige de
aanvang van dit artikel, dat 't eenmaal anders
worden zal. Het woord vorst heeft een
schoone beteekenis. Een vorst of voorste
te zijn, is een heerlijke roeping, 't Is schoon in
den strijd met den degen in de vuist vóór te
gaan, 't is schoon ten kamp op te trekken aan
't hoofd der heirscharen, maar dat is een
bijzonder soort schoon, 't is middeleeuwsch, 't
is een schoon dat we als de ramen met in lood
gevatte ruitjes alleen maar in museums moes
ten aantreffen.
De voorsten van onze dagen moesten die
overgroote liefhebberij voor alles wat uit den
militaire is, afleggen. Laten ze hun roem stel
len in een flink leger, laten ze de kundigheden
opdoen om in tijd van nood aan de spits van
dat leger op te treden, of althans de bewegin
gen te leiden. Maar dan kon het hierbij blij
ven. Zijn kinderen, die nog nauwlijks spreken
kunnen in een soldatenpak te steken en te lee
ren militairement te groeten, ons dunkt, dat
hij die den soldatenstand in 't ootje wilde ne
men, geen beter middel kon vinden. Te zeggen
't zit in 't bloed, gaat niet aan. Dat de ééne
menscli op lateren leeftijd toont beter krijger
te zijn dan de ander, is buiten twijfel, maar
dat drie kleine kinderen zoozeer den zin voor
't soldatenleven mee op de wereld gebracht heb
i
uit het leven van den «Ouden-Dessauer.
KARL MAY.
De toon, waarop die twee woorden gesproken
werden, was beslissend. De vorst ging en Heinz
zag door het venster zijn hooge gestalte na, tot
ze om den hoek der markt verdwenen was. Hij
had een gevoel, als ging zijn gebieder een on
geluk, een groot gevaar tegemoet, en hij moest
zich geweld aan doen om hem niet stilletjes te
volgen.
Zoo stond hij nog langen tijd aan 't venster
en zag met een somber oog de straat langs
daar ontspanden zich plotseling zijn oude trouwe
trekken.
«Duizend bommen.... wie is dat daar? Ik ge
loof haast.... ja, waarachtig, daar kom Bellheimer
aan, die over de grenzen moest zijn en hij loopt,
als moest hij in twee uur de Lünerberger-heide
meten. Die heeft iets op 't hart en wil daarmee
naar den opperwachtmeester. Wacht, ik vang
hem op!«
Hij opende de deur, waar de aankomende
voorbij moest.
«Linksomkeerdhier binnen, wachtmeester
commandeerde hij. «Heb met jou wat te praten.
«Heinz!* riep de aangesprokene met vroolijk
gelaat. «Gij hier in huis? Dau is zijn Door
luchtigheid zeker nog niet weg?«
Waarom
»Omdat ik dadelijk met den vorst moet spreken.*
«Dan kom je een kwartiertje te laat.*
«Dus toch weg! Waarheen? Niet waar, naar
Gartow?«
«Ja. Hoe weet je dat?«
»Later, Heinz! Thans moet ik voor alles naai
den heer opperwachtmeester, anders wordt de
vorst door de Keurvorstelijken gevangen. Op
den terugweg kom ik weer bij je.«
De kamer huzaar greep hem bij de armen en
hield hem vast.
«Halt, Bellheimer; niet van de plaatsAls de
veldmaarschalk zich in gevaar bevindt, dan staat
Heinz boven den opperwachtmeester en boven
alle generaals. Vooruit dus met je tijdingWie
wil mijn heer vangen
«Fahrmann en Hiimmerlein.«
«Fahrmann Hiimmerleiu? Wie zijn die
schurken
»Filhrmann heet de waard uit «de Blauwe Ster«
en Hammerlein is uit Gartow, ook een waard.
«Twee waarden? En die bierslungels willen
zich van mijn Dorlucktigheid meester maken?
Daar zal ik tusschen komen dat de lappen er
afvliegen! Hoe kom je aan dat bericht
Later, Heinz, later! De tijd is kostbaar; ik
moet naar den plaatscommandant.
Van de gelegenheid gebruik makend, dat Heinz
zijn armen had los gelaten, was hij de deur uit.
De lijfhuzaar wilde hem na, maar bezon zich
en nam uit een mantelzak twee geladen pistolen.
»Twee slokjesbazen en mijn Dorluchtigheid
vangen, den vorsten veldmaarschalk Leopold van
Anholt-Dessau? Dat's dwaas, dat's krankzinnig,
dat's moord, roof, hoogverraad en majesteits
schennis. Ik ga hem achterna en schiet ze over
hoop, waar ik ze maar vind! Maar ik moet toch
wi chten tot Bellheimer terug komt. Hm, ver-
wenschte geschiedenis! Zoo gaat het, als men
Heinz tot negen uur verlof geeft, in plaats van
hem mee te nemen, zooals 't hoort.
Hij liep met groom, zware stappen heen en
weer, luisterde ongeduldig naar elk gedruisch,
dat buiten zich liet hooren en zocht daarbij
allerlei dingen bijeen, die hem bij de vervolging
van de twee «slokjesbazen* te pas konden ko
men; zoo was misschien een kwartiertje verstre
ken en de wachtmeester liet nog altijd op zich.
wachten.
«Bommen en granaten, waar blijft dan die
ben, dat ze nog nauwlijks aan de min ontloo-
pen, sabel en geweer vragen en zich als echte
lansknechten gaan inrichten, men mag dat
de Duitschers wijs maken, wij lachen om zulke
kwasi aangeboren neigingen en herinneren ons
een spreekwoord van jongen, die piepen wat
de ouden hebben voorgezongen.
Er zijn reeds vorstelijke personen, die 't pa
radeleven vaarwel gezegd en zich aan den
dienst der wetenschap gewijd hebben. Zij heb
ben den moed gehad te breken met de traditie
en zullen zeker wanneer hun vaderland zijn
zonen oproept ook dien anderen moed hebben
van te durven sneuvelen.
Maar zoolang aan de vorstelijke hoven van
Europa de wind blijft waaien uit den militai
ren hoek en men de kleinen met den paplepel
de liefde voor 't militairisme instort en deze
liefde koestert en aanwakkert, daar meenen we
dat een bekrompen begrip heerscht van de
schoone taak des Vorsten.
Tevens zullen we, zoolang die taktiek gevolgd
wordt, nog in lang niet de zekerheid hebben van
den geesel des oorlogs verlost te zijn, trots alle
betuigingen uit Koninklijke monden en kussen
van Keizerlijke lippen!
In Beieren.
Buitenland.
Bij Agde (Fransch dep. Hérault) was dezer
dagen een jonkman, Fahre genaamd, in zee gaan
baden, ondanks het onstuimige weder. Maar wel
dra waren de golven hem te machtig en hij riep
om hulp. Zijn neef Aymes sprong in het water en
zwom naar hem toe, maar ook hij werd door de
golven meegesleept. Twee zeelieden kwamen hen
te hulp in een bootjezij namen Fabre daarin op,
maar juist toen zij Aymes zouden redden, sloeg
het vaartuigje om. Een ander bootje, met drie
mannen, trof hetzelfde lot.
Men waande de zeven drenkelingen reeds allen
verloren, toen twee Marseillaansche visschers-
schepen er op aankwamen en zes der ongelukki-
gen van een wissen dood redden. De zevende ech-
eeuwige wachtmeester? In dien tijd kunnen ze
mijn Dorluchtigheid naar de Moncholen sleepen.
Ik geloof dat hun daarboven de schrik in 't ver
stand geslagen is en nu zitten ze bij mekaar en
leeren ze zeker den heelen honderdnegentienden
psalm van buitendat seurt en treuzelt en hangt
en verlangt juist als de wijze keizerlijke hof-
krijgsraad te Weenen, toen we anno 4 tegen
de Beieren en Franschen optrokken. Maar prins
Eugenius haalde den langzamen heeren een snelle
streep door de rekening zonder eind. 't Is of
't nu ook gaat als toen: we lagen bij de
jonge weduwe in kwartier, ik en de vorst name
lijk, die een oogje op me had. Ik weet waar
achtig niet, wat er van had kunnen komen
want op een mooieu morgen sta ik in de deur
en poets juist mijn.... nou, dat doet er niet toe,
daar komt ze de trap af, gaat voor me staan
met een paar oogen, dat hooren en zien me ver
ging. Daar komt gelukkig iemand de straat door
galoppeeren, houdt voor 't huis stil, en wie
stijgt af? een ordonnans van prins Eugenius,
die het bevel brengt, dat
Bellheimer kwam binnen.
«Goddank, dat je er weer zijt. Begin maar
gauw te praten.
«Moet 't kort maken, Heinz, heb geen tijd;
moet dadelijk mee naar «de Blauwe Ster!«
«Verder
«Hiimmerlein van Gastow speelt voor zielver-
kooper en Fahrmann stuurt hem eiken flinken
jongen, dien hij kan beet krijgen. Hij geeft hem
voor den schijn een boodschap voor Hiimmerlein,
belooft hem een goed bodeloon, en is de be
drogene over de grenzen, dan wordt hij inge
rekend en moet het geweer dragen.
«Daar zullen toch duizend hagelbuien in eens...
«Hiimmerlein heeft een dochter, een meisje
als een huzaar, en die is mijn liefje.
«Zijn liefje? Loopen ze bij je te kuieren? Wie
een liefje heeft, die is....«
»'t Kan zijn, Heinz, heb geen tijd. Ik kom
dus dikwijls over de grenzen en heb daar veel
gezien, dat rne verdacht scheen, en me op een
goed spoor bracht. Gisteren nam ik verlof voor
van daag en morgen, om dat ding eens goed
te onderzoeken, 'k Ging heden naar «de Blauwe
Ster,« hield me slaperig en dronken en ging op
de rustbank liggen om onbekend te blijven. Daar
kwam Hiimmerlein uit Gartow en bestelde bij
den waard nieuwe knapen, afgeëxerceerde en
zelfs officieren. Heb alles afgeluisterd. Later kwam
ook de vorst en ging aan mijn tafeltje zitten.*
«Zijn Dorluchtigheid? Hagel en vuursteen,
daar weet ik niets van. Hij heeft je toch dade
lijk herkend
«Neen, ik droeg geen uniform en hield de han
den voor 't gelaat. Had mijn gronden daarvoor.
De waard hield hem voor een veehandelaar uit
Clenze, werd spraakzaam en beschreef hem een
sluipweg naar Gartow. Een van de gasten echter
had Zijne Excellentie herkend en zei 't later.
De waard verschrikte, bezon zich echter spoedig
en zond heimelijk zjjn zoon, die mijn meisje,
mijn Anna, wil trouwen, te paard naar Gartow,
naar den majoor von Zachwitz, om den vorst te
laten oplichten. Heb echter alles beluisterd. Toen
deed ik, of 'k wakker werd. Fahrmann scheen
me voor een verloopen kerel te houden, die goed
in den Keurvorstelijken rok zou passen, zette
zich naast me en verzocht me eindelijk een paar
regeltjes naar Hiimmerlein in Gastow te willen
brengen. Ik zei ja, kreeg het papier en ging,
maar niet naar Gartow, maar naar den plaats
commandant.*
«Dat's een heidensche geschiedenis! Hoe loopt
de weg, dien Fahrmann beschreven heeft?*
«Heb dat al aan den opperwachtmeester ver
teld; nu moet ik voort; de eorporaal roept.*
«Waarheen nu weer?«
«Naar «de Blauwe Ster.* Fahrmann wordt
gevangen genomen. Een compagnie grenadiers
is al onderweg om den vorst zoo 't kan nog te
achterhalen.
Met deze laatste verklaring ijlde hij heen.
Heinz keek met open mond naar de deur.
«Daar heb je de poppen aan 't dansen; Dor
luchtigheid in de boonen, de Keurvorstelijken
de baas over hem. En die grenadiers helpen niets,
heelemaal nietswant de vorst heeft beenen als
NIEUWSBLAD
Het Land van
en lltena,
He Langstraat en de
een weinig bekende episode
DOOK
5)