I!
NEDERIGHEID.
FEUILLETON.
M 707.
ZATERDAG 11 AUGUSTUS.
1888.
Uitgever: L. J. YEERMAH, Heusden.
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs verhooging.
Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort.
Advertentiën 16 regels 00 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht.
Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Herold, Parijs.
'k Wil 't u maar dadelijk zeggen, 'k heb
niet veel op met nederigheid; en gij, mijn
waarde! zult het misschien niet zeggen, maar
't toch met me eens zijndat komt, omdat men
ons in deze zaak zoo lang geleerd heeft onop
recht te zijn, dat we ons er nu niet meer voor
schamen.
Ik spreek niet van valsclie nederigheid, die
alleen in woorden bestaat, waarbij men zich
.alle verdienste ontzegt, het hoofd naar den grond
laat hangen en nogtans zwelt van hoogmoed;
waarbij men juist door een vertoon van oot
moed bedelt om onderscheiding; waarbij men
door onophoudelijk den mond vol te hebben
van zijn onwaardigheid, tracht God en men-
schen te bedriegen: die mom is te doorschij
nend en hoeft niet afgerukt te worden. Nog
eens, van zulk een hoogmoed spreek ik niet,
snaar ik bedoel de nederigheid, die bestaat in
een werkelijke geringschatting van zich zelf;
de eerste is een boosheid van 't hart, de laat
ste een zwakheid van geest, een gebrek aan
dat zelfvertrouwen, 't welk ons in staat stelt
onze rechten te doen gelden, onze eer te hand
haven, onze gevoelens en daden te verdedigen,
onze voorrechten in dat licht te plaatsen, dat
ze verdienen.
Nederigheid is wantrouwen aan zich zelf,
komt voort uit verkeerde opvoeding, waarbij
het zelfgevoel is onderdrukt, of uit lichaams
zwakte, die tot vreezen prikkelt; ze hoort niet
thuis bij hem, die in een gezond lichaam een
gezonde ziel omdraagt.
Ik bid u, laat ons de zaken toch niet ver
warren. Een ander uitnemender achten dan zich
zelf, is dat nederigheid Is hij uitnemender, dan
is 't alleen billijkheid en heeft 't met nederig
heid niets te makenen is hij 't niet, dan is
't op zijn minst een dwaasheid, maar ook een
onbillijkheid tegenover ons zelf. Gelukkig, dat
die dwaasheid alleen in theorie bestaat.
Zich zelf geringschatten, als men waarlijk
gering is, is geen nederigheidbewust zijn, dat
men tot het een of ander op eenig gebied in
staat is, is geen hoovaardijjuiste waardeering,
nauwkeurige schatting van 't geen men is en
kan heeft met nederigheid evenmin als met
hoovaardij iets te makennederigheid kan niets
anders zijn dan zich geringer schatten dan men
is, zich lager plaatsen dan men behoort te
staan, niet uit bescheidenheid, maar uit valsch
gevoel van minderheid. Verstaat gij er iets an
ders door, dan heb ik 't op 't oogenblik niet
tegen u.
Die te geringe schatting van ons zelf ver
lamt onze kracht, slaat ons met machteloos
heid. Het bewustzijn, dat men tot iets goeds
in staat is, vuurt aan en geeft gevoel van ver
antwoordelijkheidhet doet ons, ondanks alle
tegenkantingen, moedig voorwaarts treden op
den ingeslagen weg, afwijkend noch ter rech
ter- noch ter linkerzijdehaat van boozen, spot
van dwazen, laster van valsclie nederigen, ze
schaden ons niet: »ik heb iets goeds te doen
en ik 'kan bet doen«, op dit schild schieten ze
hun pijlen stomp. De jeugd moge sidderen en
beven voor denkbeeldige gevaren, de grijsheid
moge klagend en suffend neerzitten: de man
die zich bewust is, wat hij is en wat hij kan,
hij siddert noch suft, zijn leven is een daad.
Er is niets schooner dan een man, die waar
achtig man is. We behoeven hem niet te plaat
sen naast den pocher op onwaardigheid; ook
niet naast den zwakkeling, die zich zelf tot
machteloosheid doemt; in en door zich zelf
steekt hij zóó ver boven beiden uit, dat hij elk
in 't oog valt.
Waar zal ik u heen voeren, om hem u te
laten zien?
Woest beuken de golven het reddelooze vaar
tuig; als woedende tijgers bespringen ze hun
prooi't gejammer der mannen op 't schip
smelt samen met het gegil der vrouwen en
nederige mannen op 't strand, die niets kunnen
dan hun handen wringen. Kostbaar is de lading
en de regeering, beducht dat er iets van zal ge
stolen worden, dreigt elk, die nog wil beproeven
het schip te naderen, met den doodde galgen
staan reeds aan 't strand opgericht om 't vonnis
dadelijk te voltrekken. Daar komt Woltemade.
Gevaar noch straf vreezend, begeeft hij zich te
water en redt in 7 tochten 14 menschen. I rit,ge
put door zooveel inspanning, moet hij een weinig
rust nemen. Maar dat mag niet te lang durener
zijn er nog meer die op hem wachten. Weer gaat
hij te watermaar nu door verscheiden schip
breukelingen tegelijk aangegrepen, verliest de
edele man zijn leven, terwijl hij bezig was dat van
anderen te redden.
Hoort onzen De Ruyter in 1665 voor de
Theems:. »Nog één dag staat u met mij uit te
houden, van welken 's lands wel- of kwalijkvaren
afhangt. Het is dezelfde vijand, dien gij gisteren
voor onze macht hebt doen vluchten. Toont u
dan als soldaten. Beter is 't voor 't vaderland te
sterven, dan, als schelmen loopende, het ten prooi
der vijanden te laten. Indien gij malkander ge
trouwelijk bijstaat is de overwinning, door Gods
zegen, in onze hand.« En ziet hem dan de maat
slaan in de grove muziek der duizend kartouwen,
die daar hun donder uitbraakten.
Ziet Oldenbarneveld op 't schavotop zijn
stokske leunend, spreekt de drie-en-zeventigjarige
grijsaard, in het volle gevoel van zijn waarde
Mannengelooft niet dat ik een landverrader
benik heb oprecht en vroom gehandeld als een
vaderlander en die zal ik sterven.Getuigt dat
woord, 't welk hij sprak na zijn laatste gebed en
vóór zijn dood, niet van een vertrouwen in zich
zelf en een moed, die tot een groot leven en een
grootsch sterven in staat stelt?
En waar zou ik eindigen, ook al bleef ik op
den bodem van ons gezegend Nederland, als ik ze
voor u wilde doen verrijzen al die mannen, die
door zelfbewuste kracht en daaruit voortvloeiende
grootsche daden, den roem uitmaken van ons ge
slacht
Neen, waarachtig niet, zij waren geen mannen
die zuchtend over eigen machteloosheid de han
den in de schoot legden en zich met een jamme
rend klagen tevreden stelden.
En die kracht van geest vinden we op elk ge
bied; door haar worden onbekende landen door
zocht, steile bergtoppen beklommen, peillooze af
gronden gemeten, onbevaren zeeën doorploegd,
de wonderen der natuur bespied, 't licht van ken
nis en wetenschap onder duizenden verspreid, de
gedrochten van onkunde, dweeperij en vooroor
deel in hunne holen terug gedrongen, giftbekers
met een lach op de lippen gedronken, en kruisen
bestegen met een gebed voor wie niet wisten wat
ze deden. Dat vermag de heilige overtuiging dat
men iets is en iets kan, dat vermag alleen ver
trouwen op zich zelf en in zijn zaak en op zijn
God.
De gewaande of echte geringschatting van zich
zelf daarentegen leiden tot verweekelijking, ver
slapping en zedelijken ondergang. Wacht u voor
hen, die voor hun doel zulke gezindheden noodig
hebben.
Buitenland.
De »National Ztg.« verneemt, dat Bismarck
zich buitengewoon bevredigd heeft uitgelaten
over het resultaat van de ontmoeting der Keizers
te Petersburg. Een positief resultaat was het
aanknoopen van een verhouding van weder-
zijdsch vertrouwen tusschen de twee monarchen.
Daarmede is, naar menschelijke berekening, een
tijdperk van gerustheid en van voor jaren ver
zekerden vrede geopend.
t
uit het leven van den »Ouden-Dessauer.«
KARL MAY.
II. 0)
In de eetkamer van zijn slot te Gartow zat
de Hannoversche landraad Andreas Gottlieb vrij
heer van Bernstorff naast den majoor von Zach-
witz. De twee heeren waren gewoon na tafel,
als de dames en de twee zoons, van welke de
jongste later als diplomaat zoo beroemd is
geworden, waren heengegaan, nog een flesch
oud druivenbloed aan te steken, een goeden
knaster te dampen en over oorlog en vrede te
praten.
Zoo ook heden. De oneenigheden met Pruisen
maakten natuurlijk den hoofdinhoud van hun
gesprek uit, dat rustig en zonder den minsten
strijd van tafel liep, daar beide mannen dezelfde
politieke kleur bekenden en bovendien beste vrien
den waren.
>Gisteren kreeg ik bericht,zei de majoor,
»dat de vorst van Dessau van plan is de bezet
ting van de grenslinie in eigen persoon te in-
spekteeren.
»Ha, dat zal een heele drukte geven, want
het gevolg van een veldmaarschalk van het Duit-
sche rijk en van Pruisen moet zeker talrijk en
schitterend zijn.«
»Nu vergist ge u zeer in den ouden snorre-
baard; 'k moet wel is waar bekennen, dat ik
zelf hem ook niet gezien heb, maar naar 't geen
men van hem vertelt, is 't van hem wel te ver
wachten, dat hij incognito van post tot post
sluipen zal, om de luiaards fe verrassen en naar
hartelust te kunnen opspelen. Kent gij hem,
baron
»Van aanzien, ja. 'k Heb hem voor twintig
jaar eenige keeren in Halle en ook in Maagde
burg gezien en dat gelaat kent men uit duizende.
Ilij zal geweldig donnerwetteren, als hij hoort,
welke goede zaken uwe wervers maken.
»'k Wil 't gelooven. En 't zal met die zaken
nog vooruit gaan. 't Is liet eenige, wat men
doen kan om zichzelf en 't volk de verveling
van den hals te houden. Ik houd meer van een
flinken, vroolijken oorlog. Dat vermoeiende wach
ten en grensbewaken maakt de knokken week
en slaat den moed plat als een koekedeeg. Hing
't van den Dessauer af, dan was hij al lang er
op losgevlogen, en wij konden hem daarvoor
dankbaar zijn. Ik wou, dat ik hem eens van aan
gezicht tot aangezicht te zien kreeg! Hij is een
oude wakkere van wien men, hij zij dan vriend
of vijand, toch moet houden.
»Laat de uwen hun oogen open houden! 't
Was toch wel mogelijk, dat hij een paar stap
pen te ver deed en daarbij do kleuren der grens
palen verwisselde.
»Dat zou een vangst zijn; maar zoo goedgun
stig zal 't lot ons niet zijn, daarvoor is gezorgd.
»De waard Hiimmerlein weuscht den heer
majoor te spreken,meldde de binnenkomende
bediende.
»Laat komen
De korte, dikke gestalte van den waard schoof
zich onder diepe buigingen door den ingang.
»Wat voor nieuws, Hammerlein?«
»Mag ik spreken, genadige heer majoor?«
Waarom niet? Mijnheer de baron mag altijd
hooren wat je te zeggen hebt.«
»'k Was van morgen vroeg in Lenzen.
Werkelijk? Heb je Fiihrtnann opgezocht
»Ja. Hij heeft zijn geld ontvangen en zal met de
zendingen op de tegenwoordige wijze voortgaan.
Dafc's goed. Heeft hij den anderen voorslag
aangenomen
»Ja. Ik ken hem en weet, dat hij goed op
letten en ons als 't mogelijk is de strooppa-
trouille zal melden.
»Dat zal me aangenaam zijn, en uw schade
is 't zeker ook nietde arbeider is zijn loon
waard! Heb je nog iets
»Neen, ik hield het voor mijn plicht u het
gesprek van heden onderdanig te melden.
»Dank. Je kunt gaan.«
Hliunnerlein ging. Hij had een zeer bewogen
leven gehad en menig blanken daalder verdiend
op een manier, die niemand hoefde te weten.
Zijn levenswijs, die in 't begin maar zuinig was,
was daardoor langzamerhand verbeterdhij stond
als een gegoed man bekend en had slechts één
wensch: zijn dochter, die zijn eenig kind was,
zoo goed mogelijk uit te huwen, zijn bezittingen
in contant geld om te zetten en van den inte
rest een rustig en gemakkelijk leven te leiden.
Voor die rust wilde hij echter zijne werkzaam
heid nog verdubbelen om op 't laatst nog zoo
veel mogelijk bij zijn tegenwoordige bezittingen
te kunnen voegen. Het zedelijke van de zaak
was hem daarbij geheel onverschilliggeld was
zijn doel en bereikte hij dat, dan was al het
andere slechts bijzaak.
Thuis wachtte hem een verrassing. De wel
bekende bruin van Fahrmann stond gezadeld
en getoomd voor de deur, en in de kamer zat
Bodewijk, die juist was aangekomen om zich
van zijo gewichtige opdracht te kwijten.
»Wat drommel, ben jij 't, Bodewijk? Dat
lijkt met ons wel wat op een harddraverij. Nauwe
lijks ben ik van u uit Lenzen terug, of ge zijt
alweer hier. Dat moet iets belangrijks zijn. Wat
brengt u zoo haastig hier?«
»Zijn we alleen
»Zooals je ziet, ja. Anna weet alles en mag
wel hooren, wat je zegt.«
»'t Is echter een uiterst gewichtige en geheime
zaak
Het meisje, dat aan 't venster had zitten
naaien, stond op en wilde de kamer verlaten.
»Als mijnheer Fahrmann meent, dat ik be
lang stel in 't geen hij te zeggen heeft, dan
kan ik hem het tegendeel bewijzen. Ik ga heen!«
»Blijf!« beval haarvader. Tusschen u zullen
geen geheimen zijn.«
Ze zette zich van beiden afgezonderd weer
neer en ging t haar werk voort.
»Ik dacht og te kunnen inhalen,zoo
nam de knaap het woord weer op, »maar ge
moet snel geloopen hebben. Aan de grens had
ik allerlei getob, dat me ophield. Dadelijk na
uw vertrek is er namelijk wat gebeurd, dat
ongemeen voordeelig voor ons kan uitvallen
als ge u niet al te duur laat vinden, zal ik 't u
meedeelen
Je zet een ijselijk gewichtig gezichtWat
is er dan gebeurd
»Dat later; eerst moet ik u een vraag doen.«
»Nu?«
»Ge hebt mij en vader toezeggingen gedaan
omtrent Anna; maar tot nu toe zijt gij zeniet
nagenomen, en als 't bljjft zoo als 't is, kan ik
lang wachten eer ze mijn vrouw is.«
»Dat is duidelijk. Wat heb je dan eigenlijk
op ons te zeggen
»Op u weinig; maar op Anna zooveel te meer.
Ge hebt ze mij beloofd en ik kom, niettegen
staande het gevaar, dat ik loop, elke week hier
om haar te zien en te spreken. Zij echter laat
me zitten, waar ik zit, en kijkt me, als ik haar
soms naloop, aan, met een gezicht als een oor
wurm. Zij houdt meer van Bellheimer, dien el-
lendigen kerel; en gij laat Gods water over Gods
akker loopen, hoewel ge slechts behoeft te spre
ken om de zaak tot een eind te brengen. Ik
kan meisjes genoeg krijgen en behoef niemand
na te loopen en zoete broodjes te bakken. Maak
er een eind aan, Hiimmerlein, krjjg ik haar of
niet?«
»Hop, hop! dat slaat door of er geen oogen
blik te verliezen is. Brandt het vuur dan zoo
onder je voeten
»Dat niet; ik heb integendeel den tijd, en
kan wel naar iets anders uitzien. Maar me bij
den neus te laten rondleiden, daartoe heb ik
geen lust. En als wij u zulke diensten bewijzen,
zooals nu weer, dan mogen we ook op een goe
den ontvangst rekenen.
»Zoo, welken dienst meen je dan?«
»Ge hebt van daag vader gezegd, dat het den
majoor heel aangenaam zou zijn, als we ook eens
een officier van de overzijde konden snappen.
(Wordt vervolgd).
NIEUWSBLAD
VOOR
Het Lam! tal
eu Alteiia,
ma
De Langstraat en de
o
een weinig bekende episode
DOOK