FEUILLETON.
MOOI CTMETJ1
1888
VOOli
9
B INNEN 13 JL JVIS
Buitenland.
(Wordt vervolgd.)
NIEUWSBL
Laiil rai!
cis klim
ie langstraat m de
Uitgever: L. J. YEERMAH, Heusden.
dr>ITV;^««^ai3|EI|aMrwE
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.00. Franco per post zonder prijs verb oöging.
Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort.
9m M
Er zijn menschen, die maar volstrekt niet
hunnen of willen begrijpen, dat de dagen hun
ner jeugd voorbij zijn gegaan en dat ze zoetjes
aan oud beginnen te worden. Ze willen nog
zoo gaarne jong zijn en ze worden wrevelig en
ontevreden wanneer ze er op eene droevige wijze
aan herinnerd worden dat ze toch niet meer zoo
krachtig zijn als weleer en dat ze met de jeugd
niet meer mee kunnen doen. Het baat niets zich
tegen de wetten der natuur te verzetten, als de
bloeitijd des levens verstreken is, om nooit weer
terug te keeren. Trek u de witte haren uit, koop
u bij den eenen of andere kapper een middel, om
uwe haren naar verkiezing zwartbruin of blond
te verven, zet u een gemoderniseerde pruik op,
laat u een fonkelnieuw kunstgebit in uw tande-
loozen mond zetten, verschaf u alle aangekon
digde middelen om de rimpels, de diepe voren
en groeven van uw gelaat te verdrijven, het
helpt u nietsIeder weder aangroeiend grijs of
wit haartje, is een nieuwe draad van uw lijk
kleed; iedere uitvallende tand, een verweerde
steen, die uw bouwvallig geworden lichamelijk
huis ontvalt; iedere rimpel een lijst voor de u
eenmaal wachtende laatste woning. Door al
uwe verzwakte en krachteloos geworden orga
nen, die ge dikwijls op onverantwoordelijke wijze
misbruikt hebt, spreekt de natuur luid en dui
delijk: »Denk aan de terugreis, want uw ver
blijf hier op aarde zal zoo heel lang niet meer
zijnMaak plaats voor anderen
Ieder verstandig mensch zal in den onver-
mijdelijken gang der natuur, die door den Schep
per des Heelals is voorgeschreven, met kalmte
berusten en zich door de lange reis, waarvan nog
niemand ooit teruggekeerd is, voorbereiden, maar
toch zal ieder verstandig mensch al het moge
lijke doen, om het instorten van zijn lichame
lijk huis, zooveel hij kan, te beletten. In de
jeugd, in den mannelijken leeftijd, zegt menig
een wel eensdat hij niet gaarne oudten min
ste niet al te oud zou willen worden, maar
men spreekt geheel anders, wanneer men wer
kelijk oud geworden is. De goede God heeft
eenmaal in ieder menschenhart de zucht tot zelf
behoud gelegd, en hoe meer nu de onverbidde
lijke maaier met zijn gescherpte zeis nadert, des
te meer hecht men zich aan 't leven. Hoe lan
ger een mensch geleefd heeft, des te meer ver
stand en ervaring moet hij hebben kunnen op
doen, doch menigeen blijft, al bereikte hij ook
een Methusalem's ouderdom, een kind in ver
stand en ervaring.
Er zijn zoovele ouden van dagen, van wie
men zeggen moet: Waarvoor en voor wie heb
ben zij geleefd 't Zijn menschelijker wijze
gesprokenonnutte meubelen, waarvan men gaarne
wenschen zou ontslagen te zijn, oude. versleten
werktuigen, die men als onbruikbaar, verachte
lijk wegwerpt. Voor dezulken is ieder gespro
ken en geschreven woord te vergeefs. Maar juist
de verstandige en ervarene zal met de nog over
blijvende levensjaren woekeren en ieder middel
aangrijpen om zijn leven zooveel mogelijk te
verlengen. Meen niet dat dit middel een leven
elixer is, of eene goudtinctuur, waarmee de
alchymisten in de middeleeuwen de menschen
bedrogen.
Och neenTegen den dood is geen kruid ge
wassen en het is een waar woord»dat niemand
tot zijne levenslengte eeg el kan toedoenEr
is evenmin een middel om het menschelijk leven
kunstmatig te verlengen, als dat iemand in staat
is, zich langer of kleiner te maken. En toch is
er een middel om het getal jaren, die God door
de ons gegevene natuur of lichamelijke consti
tutie voor ons bestemd heeft, te bereiken, en
dat middel is geen dure artsenij, die men in de
apoiheek koopt, maar een middel dat ons kos
teloos wordt aangeboden en 't welk men slechts
voor 't grijpen heeft. Ieder weet, dat men door
een uitspattende, liederlijke, onzedelijke levenswan
del, door onmatigheid, zijn leven verkorten kan,
evenzoo is het ook gemakkelijk te begrijpen,
dat wij in staat zijn, door eeno verstandige le
venswijze ons leven tot aan do uiterste grens,
die ons toegemeten is, ie verlengen. Wel is
waar en dit is oen hoofdpunt draagt de
lichamelijke constitutie die ons ten deel gevallen
is hier veel toe bij. Sommigen hebben als familie
erfdeel een ijzérsterk lichaam ontvangenze
worden bijna nooit ziek en wanneer hun geen
bijzonder noodlottig ongeluk treft, worden ze
zelfs bij mindere bezorgdheid voor hunne ge
zondheid stok-oud. Geen zware zorgen, geen
Advertontiön 16 regels 00 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote lettors naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht.
Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 line Hérold, Parijs.
««{MBIWglWHMÖBOTMEaWW^
knagend verdriet, is in staat hun den heilza- door de kitteling
MX* Wt&KAm&XX tiUUXQf&MS
van
door B.
1)
Vroolijk kabbelden de golfjes van het kleine
riviertje de Giesen in de eerste glimlachjes der
pas ontwakende Julizon. Die glimlachjes golden
zeker de witte waterleliën, die zoo sierlijk op
en tusschen de groote plompebladeren, die aan
den kant lagen en met hun Jauge stengels, ge
worteld in den vruchtbaren bodem, juist het
watervlak konden bereiken. Het goud dier vroege
zonnestralen verloor 't echter in kleurenpracht
van het warm getinte hart der waterlelies. Dat
kon, dat mocht de ontwakende dagvorstin niet
toelaten en nu zond ze eensklaps zulk een schat
van licht op de kleine Giesen, dat de golfjes
dartelden van genot en levenslust en alles blonk
en straalde en jubelde van genot. De rietvink,
die zijn sierlijk diep nest had vastgehecht aan
drie halmen van het riet, dat in milden over
vloed den rivierkant omzoomde, liet zijn karre-
karre-kiek-kiek-kiek luid weerklinken over de
zacht gerimpelde watervlakte. »ICarre-karre...!«
he, daar zag hij een rupsje opkruipen tegen
een rietstengeldat moest- gebracht worden
aan zijn wijfje. »Ivarre-Karre...!« die blauwe
sirene is een lekker ontbijt voor hem zelf. En
terwijl begroetten de botvinken in de knotwil
gen met luiden slag den wordenden dag en
wuifden de waterlelies met haar groene stengels
de maat in de schoone ochtendhymne, 't Was
recht mooi op het kleine riviertje, dat toch zoo
weinig bewonderd wordt, het riviertje dat daar
zoo eenvoudig stroomt tusschen welige landouwen
en omzoomd is met de woningen van meeren-
deels welvarende landlieden.
Met veerkrachtige en toch nauw hoorbare
slagen gleed
een lichte roeiboot over den water
spiegel de vier riemen deden telkens slechts een
slag vernemen en dadelijk daarna sprankelden
de veelkleurige waterdroppels in sierlijke boch
ten van de opgeheven riemen. De golfjes kab
belden en babbelden tegen de plecht van 't vaar
tuigje, alsof ze 't al de spreukjes wilden vertellen,
die de maan hun had toegefluisterd. De hen-
geltuigen in de boot bewezen duidelijk, wat die
twee heereu van plan waren. »Nog een paar
zachte slagen, van Buren, dan laten we de boot
onmerkbaar voortglijden, en ze komt juist in die
bocht, die daar zoo geheel bedekt is met plom-
Me dunkt daar moet baars zitten,
je niet hoe ze als 't ware met hun
pebladen.
Stil, hoor
koppen tikken tegen den onderkant der bladereu?
Zie je die rechte beweging niet, die kleine rim
peltjes daar juist in die opening? dat doet de
hongerige baars.
s>Praat nu liever niet,
snapperje
kunt nooit den mond houden; zacht nu; juist
goed zoo; vlak tusschen de lakenblaren; grijp
nu rechts een flink blad, ik zal 't links doen
en haal 't voorzichtig in de boot dan ligt ze
vast. Mooi zoo; geel' nu gauw een viscbje, Ter
Loo, om aan den haak te slaan. Kijk die dobber,
meegesleept door dat kleine viscbje, eens hup
pelend in kringetjes over 't water drijven. Ha,
ya mord ('k heb beet)Kolossaal, wat een beest
Van Buren greep met beide handen naar den
baars, die Ter Loo opsloeg en riep in verrukking
»Ha, roodgevinde, groengerugde, zilverbuikige
Giesenbewoner, welkom in ons element't Is
toch een prachtig dier zoo'n baars, Ter Loo!«
»Ja, vooral met peterselie
»Met peterselie! 'k geloof dat je geen hooger
genot kent dun dat gelijk staat met je mond
»'1< Laat het ten minste niet boven mijn hoofd
men slaap te ontrooven, of hun lichaam te ver
zwakken. Door deze enkele zeldzame voorbeelden,
laat zich liet onverstand verleiden en de zinne
lijkheid, gebruikt ze als voorwendsel, om straffe
loos zich aan allerlei misbruiken te kunnen
overgeven. Men wijst u op zeker iemand, die
zijn gehecle leven door, een liederlijk en zede
loos mensch is geweest en niettegenstaande dat,
toch oud geworden is en vele brave, onberispe
lijke menschen overleeft; men wijst u op een
ander die niet alleen door zorgen en hart-
doorvlijmend verdriet geteisterd, maar ook door
duldelooze lichaamssmarten aan het ziekbed ge
kluisterd, toch zulk een levenstaaiheid bezit, dat
men er zich over verwonderen moet, hoe zoo
iemand nog; zóó oud kan worden. Maar begrij
pen dan die onverstandigen niet, dat de krach
tig geborene en zonder stoornissen ontwikkelde
mensch meer zonder hinder verdragen en uitstaan
kan, dan een van kindsbeen af, zwak, ziekelijk en
wanschapen lichaam? Doch we hebben hier niet
met het onverstand te doen 't welk ongeneeslijk
is, maar we wenden ons tot verstandige men
schen en roepen hun toe: Wanneer de ouder
dom aanbreekt, leer u er dan in schikken, tracht j
te begrijpen dat ge oud geworden ziltMenigeen
verzet zich met handen en voeten tegen de ouder
dom ile meesten honden zich nog altijd voor
jong en denken er veel to veel aan, dat zij een
maal jong geweest zijn, even als de jeugd
omgekeerd er te weinig auu denkt, dat zij eens
oud zal worden.
Beeldt u daarom niet in, dat wanneer ge reeds
50 of 00 jaren achter den rug hebt, ge nog
dezelfde zijt als toen gij 30 of hoogstens 40
jaren teldet. Uwe longen hebben niet meer hunne
vroegere spankracht; de ademhaling wordt moei
lijker, uwe verteringsorganen zijn zwakker, de
verschillende function zijn ongeregelder, de
lichaamsbeweging is moeilijker, alle zintuigen
zijn stomper geworden, en daarom dan geen
wonder, want ge zijt oud geworden. Wat de
spijzen betreft, de ouderdom heeft uwe tanden
gedeeltelijk afgestompt en doen uitvallen, gij
kauwt langzamer en geniet voornamelijk zachte
spijzen, die zich van zelf in den mond uitbreiden
en zich met speeksel doordrenken. Wees echter
matig in het eten en drinken en laat u niet
van uw gehemelte verleiden
tot eene grootere hoeveelheid van spijzen, die
gij niet meer verwerken kunt en geeft u vooral
niet op uw ouden dag aan wellustige uitspattin
gen over. Wie op dit punt de werken der natuur
die de aandrift daartoe als van zelf vermindert,
niet verstaat of verstaan wilteert zijn levens-
kapitaal in korten tijd op, want het verkwiste
wordt niet meer terug gegeven, en wilt gij niet
boor en, welnu dan zult gij gevoelen!
Tel op uw gevorderden leeftijd, eene kleine
onpasselijkheid niet gering. Het menschelijk
lichaam is als een huis; het eene is sterker en
solieder gebouwd dau het andere. Zoolang het
gebouw nieuwuw lichaam nog jong is, zal het
weinig hinderen of ge eene kleine reparatie een
tijd Duig uitstelt, het gebouw blijft dan toch
nog stevig genoeg om een onverwachten stoot
te weerstaan, maar wanneer het gebouw oud
geworden is, verzuim dan toch niet een daaraan
toegebrachte schade dadelijk te herstellen, indien
gij niet wilt dat de reeds vermolmde balken of
binten en de gescheurde muren, plotseling hunne
spankracht verliezen en het gebouw in-een doen
storten
In de jeugd heeft het lichaam nog kracht om
het schadelijke uit to stouten, het verlorene te
herstellen en allerlei storende invloeden te weer
staan, maar in den ouderdom, kan een lichte
verkoudheid, een schijnbaar onbeduidende hoest,
een kleine steek in ue borst enz. allicht tot
noodlottige gevolgen aanleiding gevendaarom,
neem u op uw ouden dag in acht en heb het
leven lief zonder voor den dood te vreezen.
Op den Falkensteia, een berg bij de Abersee
in Opper-Oostenrijk, is een in den rotswand ge
houwen medaljon ter eere van den beroemden
dichter von Schoffel onthuld. Dezen berg na
melijk heeft hij in zijne »Bergpsalmen« bezon
gen, welke hij gedicht heeft ter eere van den
heiligen Wolfgang, die als bisschop van Regens-
burg zijne stad verliet om op dezen berg klui
zenaar en profeet te worden.
uitgroeien zooals
KJ.
V
au
Bur
i'eu
O
»Koui man, gemis aan schoonheidsgevoel is
bepaald een groot gebrek in je.«
»'t Kun zijn, maar 't bewaart me misschien
ook voor afdwalingen, waaraan sommige menschen
zich schuldig maken. Begrijp je niet, Van Buren,
dat
je gedurig
dwalen om Mooi Grietjes 1
1u1s
in 't oog loopt? En waartoe kan 't leiden, dat
je de meid het hoofd op hol maakt? Als je
werkelijk van haar hieldt, zou je haar ontzien
en niet ongelukkig willen maken. Ik meen niet
ongelukkig in den huisbakken zin, want daartoe
sta je te hoog, maar dan zou je geen wenschen
en begeerten bij haar wakker roepen, die nooit
vervuld kunnen worden.
»Je preekt goed, Ter Loo! 'k Wou dat de
baars zich zoo goed hield; maar de eene, dien
we gevangen hebben, schijnt wel »en grand seig
neur» op een groot grond- of liever watergebied
geleefd te hebben.
Willen we do boot langzaam wat laten af
drijven? Gooi dan de twee plompenblareii maar
over boord.
Weldra lag Van Buren lang uitgestrekt in
de boot en tuurde mijmerend naar de nog altijd
rooskleurige wolkjes, 't Was bijna volkomen stil
op de Giesen. In de verte hoorde men van tijd
tot tijd een haan kraaien, een hond blaffen, of
een koe loeien, maar al die geluiden waren te
ver verwijderd om de stilte te storen. Op de
witgeschuurde stoepen aan den Giesen boord stond
hier of daar een gezonde boerendochter of meid
en schuurde de geel koperen melkemmers. Het
gerammel daarvan drong van tijd tot tijd over
't water tot onze visschers door. Verder was
alles stil en drong tot mijmeren. Opeens sprong
van Buren op. »Zet me aan wal, Ter Loo, daar
bij gindsche stoep: ik wil mijn geluk eens na-
loopen.«
»Je meent zeker mooi Grietje; wees toch niet
zoo dwaas! Nu, je moet 't zelf wetenen met
een paar flinke riemslagen lag de boot aan den
oever. Met een hengellat gewapend sprong Van
Buren vlug aan wal en liep met veerkrachtigen
tred voort, terwijl hij zacht voor zich heen zong:
»mein Licb ist eine rothe Rose!«
Ja, hij meende mooi Grietje; hij had haar
in de verte op een der stoepen bemerkt. Wel
verdiend is de naam, dien Grietje in den om
trek draagt; zie haar daar staangebogen over
dien koperen ketel komen de vormen der ge
zonde, flinke boerendochter in al haar volheid
en natuurlijke schoonheid uithaar eng sluitend
saaien keursje en de gestreepte wollen rok mogen
niet passen voor het salon, ze passen bij haar
en haar werk en bovendien ze verhullen geen
vormen noch oni sieren ze door wansmakelijke
toevoegsels, 't Kan zijn dat ge haar voetje niet
net geschoeid vindt, maar haar enkel is onbe
rispelijk; haar heupen mogen wat breed zijn
naar uw smaak, maar ze spreken van krachti-
gen lichaamsbouwen dan dat fijn gesneden
gelaat zon ieder onberispelijk moeten vinden,
hoewel de blos hem misschien te hoog zou
schijnenen zie nu eens, maar wees voorzichtig,
in die helder fonkelende guitige oogen! ge hebt
er juist thans goede gelegenheid toe, want ze
strijkt een paar van die donkerblonde weerspan
nige lokken, die almaar haar voorhoofd en
oogen bedekken willen, terzij.
Ja zeker, Grietje is mooi! En dat wordt ver
hoogd door gezondheid, levenslust en misschien
ook, hoewel 't niet in haar voordeel is, door
dat ze weet dat ze mooi is. Menig boerenzoon
heeft haar dan ook met zoet verlangen in 't ooi-
gefluisterd »inooi Grietjemaar ze wil van geen
van hen weten, vooral niet van Jochem, den
zoon van een hoeren-weduwe, wier woning aan
die baars vaders paalt. Ze is zich harer schoon
heid bewust en wil er voordeel mee doen, vooral
nu sinds eenigen tijd mijnheer Van Buren haar
zoo vol beteekenis aankijkt; hij zwerft niet voor
niet zoo om haar woning; ook hij noemt haar
»niooi GrietjeMevrouw klinkt mooier dan
vrouwen in fijnere kleeding, misschien wel
in zijdezal ze nog mooier zijnzoo droomt ze.
Nu is de geelkoperen ketel klaar; hij blinkt
als een spiegel. Ze lacht haar beeldtenis toe, en
als ze zacht en met een snoeperig lachje tot haar
beeld >mooi G rietjezegt, ziet ze dat het ook
den mond plooit voor die woorden; en als ze
goedkeurend in den koperen spiegel knikt, ziet
ze eensklaps vlak naast liet hare een ander gelaat
weerkaatst, voelt ze een warmen adem op haar
wang en hoort ze vlak aan haar oor door een
haar welbekende stem fluisteren»mooi Grietje