GOUD. FEUILLETON. In 't Rijk der Tonen. 1888. Uitgever: Lu J. VEERMAN, Heusden. JVp. 729. ZATERDAG 27 OCTOBER. VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijsverhooging. Agent voor Gorcum en Omstreken: Bosch Broes van Dort. Advertentiën 16 regels GO ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs. Zoolang er een maatschappij bestaat, heeft er ook een streven bestaan om kapitaal, dat is op gespaarden arbeid, te verzamelen in ééne hand. We lezen van keizers en koningen der oudheid, wier schatten onnoemelijk moeten geweest zijn spreekwoordelijk is geworden de rijkdom van Cresus, koning van Lydië, wiens hoofdstad 't >gouden« Sardes was; zijne schatkamers lagen volgestapeld met goud, zilver en kostbare stee- nenwant daaruit bestonden steeds de schatten. 't Schoone goud oefende en oefent een wonder- dadigen invloed op den mensch uit. Met welbe hagen moeten we in onze jeugd luisteren naar sprookjes en tooververhalen, vooral ook omdat daarin 't goud meestal de hoofdschotel uitmaakte. Hoe heerlijk was b.v. al dat schoons dat een Aladin in optocht naar den sultan deed brengen veertig blanke slaven en evenveel zwarte, ieder torschende een zwaar gouden bekken, tot den rand gevuld met edelgesteenten, ter grootte van appelen enz. en dat alles om de hand der schoone sultansdochter Schoon is 't goud en edelkleur, glans, duur zaamheid, onveranderlijkheid en zeldzaamheid maken het tot een kostbaar goed en derhalve be geerlijk voor elkeen. Tot sieraad en waardemaat is 't ten allen tijde gebezigd. Wat wonder dan ook, dat men steeds gezocht heeft en nog zoekt naar plaatsen, waar 't zich schuil houdt. Tooververhalen, sprookjes en overleveringen vertellen van ver borgen goudschatten, niet zelden bestaande uit de reeds door bewerking tot voorwerpen gewor den stof; doch ze waren niet gemakkelijk te ont dekken; tooverspreuken en tooverdaden gaven alleen den sleutel tot 't geheim. En slechts en kele begunstigden mochten tot in het binnenste der uarde afdalen. Bovendien waren de schatten niet aan zich zelve overgelateneen leger van geesten, van groot en klein kaliber, waakte trouw en al naardat de stemming dier getrouwen was, werd de mensch met goud beschonken of met smaad overladen! Wel was 't dus een buitenge woon geluk, indien men vrijen toegang* tot 's aardrijks schatkamers hadStrijd op leven en dood werd gevoerdmoorddadige slagen geleverd GEORGE HARTWIG. DERDE HOOFDSTUK. 4) >Goeden avond, tantetje,* zei Geertuida be schroomd, toen ze met haar muziektasch de kamer binnentrad. De oude dame liet haar breiwerk zakken en beantwoordde vriendelijk den groet harer pleeg dochter. Goeden avond, Truitjelief! Dat is een lange voorstelling geweest. Ik geloof, dat het reeds bijna zeven uur is!« »Ja, het is goed half zeven,* antwoordde Geertruida zaeht, »de les duurde lang.* Opzet telijk verzweeg ze, dat ze heel langzaam had geloopen en bijna den dubbelen tijd daartoe had gebruikt. >En hoe is 't gegaan? Wat zei de directeur? En voor alles zijt ge in Bergström's klasse gekomen?* Ja, in Bergström's klasse ben ik gekomen. >Nu en?« Als Geertruida zweeg, verliet de goede vrouw baar gemakkelijke plaats en ging naar 't jonge meisje, dat ze uitvorschend en deelnemend in de oogen blikte. »Ik ken je haast niet, Truitje, zoo beschroomd ben je haast nooit geweest. Is je iets onaange naams overkomen?* »0 tantetje, het was -ontzettend!* klonk 't eindelijk uit de borst van 't aangedane meisje. »Ontzettend? wat dan mijn kind? Kom, wees bedaard en vertel me geregeld wat je zoo mach tig heeft aangedaan.* Geertruida knielde bij tante neder," steunde beide armen op haar schoot en begon met af gebroken, zachte stem te verhalen, wat er in 't lagen gelegd den mensch onwaardigsamenzwe ringen gesmeed en sluipmoorden gepleegd, en kel en alleen om 't bezit van 't geheim der goud- vinderij. Men meene niet, dat dit alles alleen in de tooverwereld thuis behoort en in 't rijk der sprookjes, of ten hoogste bestaat op 't gebied der overleveringenNeen, de geschiedenis van vorsten, van volken, van menschen geeft tal van voorbeelden, om te bewijzen dat genoemde daden ook werkelijk en in zeer groot aantal voorkwa men en voorkomen. Waar de roep werd vernomen neen waar de gedachte werd geopperd van 't aanwezig zijn van goud in den bodem, daar werd de mensch als geëlectriseerd. In de middeleeuwen en zeker ook nog wel later, wellicht nog in onze eeuw nam men, indien men de aan wezigheid van goud vermoedde, zijne toevlucht tot de wichelroede. Zoo'n roede was de tak van eenen hazelaar, die, bij voorkeur in den St. Jans nacht gesneden en gewijd, door zijne bewegin gen in staat moest zijn de verborgen goudlagen aan te wijzen De Romeinen o.a. bedienden zich van dit hulp middel en in Duitscbland was 't gebruik in de middeleeuwen algemeen, ook tot het aan 't licht brengen van misdaden. Dat men bij 't zoeken en vooral bij 't vinden van goud de geheimzin nigheid trachtte te bewaren is zeer verklaarbaar. Zoo hulden zich Italiaansche goudzoekers, die in Duitschland schatten kwamen opdelven, in een monnikspij en wisten door verhalen van booze geesten, heksen, draken en spoken de be woners op eerbiedigen afstand van hun jacht veld te houden. Tusschen het trachten om goud te vinden en goud te maken is de afstand grooter dan men oppervlakkig zou zeggen. De wetenschap der chemie heeft in de middeleeuwen de naar goud dorstenden in staat gesteld ook het laatste te beproeven. We hebben daarover eenigen tijd ge leden in den breede 't een en ander in 't mid den gebracht en herinneren hier alleen dat ook in de schraalste tijden van 't vinden van goud het geloof aan een toekomstigen overvloed is be waard gebleven in de werkplaatsen der schei kundigen. Die tjjd van overvloed scheen in vervulling te komen op het laatst der 15e eeuw. Met de ontdekking van Amerika ving een nieuw tijd perk van goudzoekery aan. Nauwelijks was 't be kend geworden dat Columbus, westwaarts va rende, land gevonden had, of de belangstelling in dat vreemde, dat land der droomen, ontwaakte. Die belangstelling krijgt evenwel pas een stre vend karakter als men verneemt, hoe daar in dat vreemde land goud, veel goud aanwezig is. Klompjes van dat goddelijke metaal werden reeds door Columbus' matrozen medegebracht; ze wa ren geruild tegen snuisterijen. De zucht om zich in 't bezit te stellen van een deel der fabelach tige schatten, deed duizenden naar 't pas ont dekte werelddeel trekken. Geen schoone vrucht bare streken konden hen bekorengeen arbeid, die in de toekomst rijkdom zou schenken, be bouwde de veldengoud en niets dan goud be geerde men. Zonder arbeid moest men rijk wor den alleen, waar 't noodig was, van 't zwaard en van bloedhonden gebruik gemaakt! En men vond goud, zeer veel zeltsen de Spaansche koningen vulden hunne schatkisten er mee en zagen zich in staat gesteld voortaan de onbe perkte gebieders in hun rijk te wordenzilver vloten lieten de ankers vallen op de Spaansche reeden en Spanje ging hoe langer hoe meer achteruit Nog meer dan eenmaal verbreidde zich door Europa 't gerucht, dat nieuwe goudvelden in andere werelddeelen waren gevonden. Denk eer stens aan Californië. Dat was eerst 't Dorado voor den goudzoeker! Eene volksverhuizing op kleine schaal was de trek naar dat rijke land Denk ook aan Zuid-Afrika. Was de lust om de landverhuizing in die richting te leiden tot heden nog gering, wie weet wat ze zal worden nu men opnieuw hoort van de onnoemelijke schatten aan goud, die daar kunnen gevonden wordenReeds is men begonnen de waarde aan goud van één der Transvaalsche riffen te schattenmen laat de dagbladen verkondigen dat 't Conglomeraatrif op zijn matigst berekent eene som van 8 billi- oen gulden aan goud kan opleverenEn men weet er bij te zeggen, dat voor dat bagatelletje een gouden spoorweg om de aarde zou kunnen gelegd worden Doch wat is zoo'n spoorweg van goud in onze voorstelling? Maken we enkele anderen bereke ningen in ronde getallen. Een waarde van 8 billioen guldens weegt 80 billioen gram dus 80 duizend millioen KG. Stel nu het draagvermogen van een groot schip op 10 millioen KG. dan zouden acht duizend groote schepen noodig zijn om de waarde aan guldens te vervoeren Werd 't sommetje bij aankomst in Europa onder alle Europeanen gelijkelijk verdeeld dan zou bij eene bevolking gerekend op 300 millioen elk, dus groot en klein, zuigelingen er bij, 't buitenkansje van f 26000 ten deel vallen. Gelukkig in zoo'n geval de houders van groote gezinnen V En mocht ons vaderland zich 't geheele kapitaal toeëigenen, welnu, dan waren gewis de dagen van »01im« teruggekeerdimmers op eene bevolking van 4 millioen zou elk met 2 millioen guldens aan zijn deel zijn! Wildet ge 't genoegen hebben 't eerbiedwaardige getal guldens uitgeteld te zien, zoo zoudt ge niet weinig vlakke ruimte noodig heb ben. Oordeelvoor 1 gulden 9 vierk. cM. ruimte nemende, zou men 72 billioen vierk. cM. opper vlakte noodig hebben of 72000 vierk. KM., dat is ongeveer de oppervlakte der provinciën Zuid- Holland, Noord-Holland, Utrecht en Zeeland te zamen't Was ook mogelijk, dat ge den schat verlangdet te stapelen. Ook dat kunt ge gedaan krijgen. We beginnen dan een toren te bouwen van gemiddeld 9 M. lang, bij 8 M. dik. Voor den bodem beleggen we dus 72 vierk. M. of 720000 vierk. cM. met guldens; elke gulden neemt 9 vierk. cM. ruimtewe moeten alzoo 80000 guldens in de onderste laag leggen We hebben evenwel eenen voorraad van 8 billioen en zijn derhalve in staat om 100 millioen zulke lagen te stapelen. Neem nu eiken gulden maar 1 millimeter dik dan kunnen we honderddui zend Meters opwerken. Een toren nu van 100 M. is al hoog; van die hoogte zouden we er alzoo duizend kunnen plaatsenEen weinig lager ge maakt zou men alle elfhonderd gemeenten van ons vaderland zoo'n massieven guldenstoren kunnen aanbieden, als we namelijk onzen grooten schat veilig in bezit hadden. Thans ligt hij nog in 't Conglomeraatrif van de Transvaal. Wellicht ziet men er spoedig, waarbij deze slechts een spaarduitje zal blijken, want de lust om te zoeken zal wel blijven, zoolang de trek om te bezitten den mensch eigen is, dat betee- kent zoolang de mensch mensch zal zijn. conservatoire gebeurd was. Toen ze echter aan het ongelukkige voorval kwam, waar ze den noodlottigen inval had Orpheus' klaaglied aan te heffen, overmeesterde haar op nieuw de schaamte, en bitter weenend verborg ze 't gelaat in haar handen. De oude vrouw had zwijgend geluisterd, som tijds vluchtig gelachenmaar toen ze zag hoe de herinnering het arglooze meisje tranen af perste, legde ze bemoedigend de hand op Geertrui's blond hoofdje en zei hartelijk »Je hebt in 't geheel geen reden om te wee- nen, Truitje; dat zijn kleine onaangenaamheden, die zelfs den verstandigsten menschen overko men. Een verstandig man oordeelt niet opper vlakkig; de volgende keer zal hij je anders leeren kennen en beoordeelen.* Ja, tantelief, maar die andere meisjes! U kunt niet begrijpen, hoe vijandig ze me van 't begin af aanzagen, vooral die ijdele Rosalie Lehnheim; en ze is toch zoo smakeloos* voegde ze met een opwelling van haar gewone beslist heid er bij. Tante lachte. »Nu is 't ijs gebrokennu zal 'k wel hooren, dat je ook aanmerkingen ge maakt hebt, niettegenstaande je gewone schuch terheid. »Ach, hoe verlangend had ik naar dat uur uitgezien, daar ik den man, die door de natuur zoo zeer boven anderen bevoorrecht is, alle goede en edele eigenschappen toekende. En juist daarom moet me zijn verachting zoo'n pijn doen.« »Zijn verachting! kind, je overdrijft!* »Neen, neen, ik overdrijf niet!* zei Geertruida haastig, terwijl ze snel van haar plaats opstond. Gelooft u, dat ik zijn honend lachen niet gezien heb, toen die hatelijke Rosalie de smakelooze op merking maakte: »OffenbachiadenEn denk u nu eens zulk een spotachtigen man, die vooruit reeds ontevreden was over mijn komst, en dan een meisje, dat zich zoo zoo laf gedraagt en, in plaats van voor hem haar schoonste lied te zingen, het treurigste gezang van de wereld aan heft en dan nog met de afschuwlijke woorden Wehmir!« Ik vraag u, tantelief, op uw ge weten, moet hij me niet verachten Dwaas meisje, hij zal u voor bevreesd, mis schien voor ongeschikt houden Maar dat zijn zaken die de volgende les wel terecht komen. »En denkt u, dat ik me bedaard weder voor hem en de andere leerlingen durft vertoonen?« Wel zekerwees de volgende keer zoo flink en onbeschroomd als ik je ken, en hij zal je zijn achting zeker niet onthouden. De jonge da mes kunnen je overigens onverschillig zijn.* »0, dan is alles goed, mijn lief prachtig tantetjeriep het jonge meisje, terwijl ze haar pleegmoeder hartstochtelijk omarmde. »Dat heeft u aan geen doove gezegdu zult met uw doch tertje tevreden zijnwacht maarals ik de vol gende keer de zaal binnen kom, zal ik in 't ge heel niet bang zijn, maar aan u denken en aan uw troostelijke woorden. En 't mooiste, dat ik zingen kan, zal ik den trotschen man voordra gen, net zoo als 't me in den mond komt en 'k zal tot hem spreken, alof ik nog van den goeden ouden meester Scheller les kreeg Tante lachte om den kinderlijken ijver, waarmee Geertruida zich zelf de les voorschreef. Deze liep terwijl druk bezig af en aan, zette thee en ver zocht tante vriendelijk de eereplaats op de reeds een weinig verschoten sopha in te nemen. »Om op iets anders te komen, Truitje, be gon de oude vrouw, »ik heb in uw afwezigheid een lang en heel lief bezoek gehad. Raad eens van wien?« Geertruida bracht de hand aan 't voorhoofd. »Ja van wien, tante, ken ik hem?* »Natuurlijk! Ik geloof zelfs beter dan ik.« Het jonge meisje zag nadenkend voor zich neer. »Ha, nu weet ik 't! De jonge Hallmann?* Juist! Hjj. Waarschijnlijk over de levende beelden, niet waar? Maar dat kan 'k hem reeds vooruit zeggen, daarvan kan niets komen!* Welke levende beelden toch? ik weet daar van niets!* »Ach, hij wil me bepraten om mee te doen met de levende beelden, die op zijn moeders verjaardag zullen vertoond worden. Dat ontbrak er nog aan! Nog afgezien daarvan dat ik zijn gezelschap niet zoo erg uitlokkend vind, heb ik als Bergstrüms leerling niet den minsten tjjd voor zulke dwaasheden. Och, tante, zeg hem dat, als hij weer komt«. De goede vrouw hoestte eenige malen verle gen bij deze wel wat hevige rede van haar pleeg dochter. »Neen, kind, dan vergist ge u volko men hij kwam niet om die levende beelden, waarvan ik nu voor 't eerst hoor; hij kwam om me over iets anders, iets gewichtigers te spreken, a »Zoo?« vroeg Geertruida langzaam, maar zon der de minste nieuwsgierigheid. »Dan weet ik niet, wat u meent.* »Ge zult u gewis herinneren, Truitje, dat de jonge Hallmann ons en vooral u altijd met de meeste opmerkzaamheid en vriendelijkheid be handeld heeft? Nu, wat meent ge wel, om welke redenen hij dit gedaan heeft?* Omdat hij een braaf mensch is en dus niet anders handelen kon.* »Ja, zeker! maar behalve een goed hart, heeft hij ook een warm hart, een edel hart, een hart dat u lief heeft, Truitjelief Geertruida voelde, dat een donkere blos zich over haar gelaat verspreidde; snel sloeg ze de oogen neer, en zei zacht: »U schertst, Moeke! Hallmann kan zich zoo niet vergissen »Hoe? vergissen? Hij was bij me en verzocht vurig om uw hand.* »Om mijn hand?« riep Geertruida verschrikt. Maar dat is ontzettendNeen, nooit kan ik de zijne wordenO, dat zult ge me niet aandoen, dat moogt ge niet toestaan, dat hij me van u wegneemt, weg uit mijn schoonste studiejaren, weg uit al mijn droomen, alleen om me aan zijn somber onvriendelijk huis te boeien, waar ik sterven zou van heimwee naar mijn vrijheid, naar mijn tante, naar mijn stil kamertjeZeg me nu geen woord meer, lieve tante, ik moet in de eenzaamheid tot me zelve komenmijn hart is stikkensvol. Morgen wil ik gaarne op merkzaam naar u hooren, thans kan ik dat niet. Goeden nacht, tantelief, goeden nacht (Wordt vervolgd.) NIEUWSBLAD Het Laud van Hensden eu Aitena, De Langstraat en de Bonunelerwaard. EEN VERHAAL VAN O vs-O o o

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1888 | | pagina 1