FEUILLETON. In 't Rijk der Tonen. 1888. 731. ZATERDAG 3 NOVEMBER. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. Nieuw Ned. Panopticum. VOOR Dit blad versekynt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.00. Franco per post zonder prijsverhooging. Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort. Advertentiën 16 regels 00 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Itue Hérold, Parijs. Wfltgr—row «MBvettB u&t FRANS, DE MUZIKANT. Nog levendig herinner ik mij deze onze dorps grootheid en gewis is zijn aandenken in den kleinen kring, waarin hij schoor, naaide en speelde nog niet verloren geraakt. Frans was nl. barbier, kleermaker en violist. Wanneer de lezer zoo vriendelijk is zich het titelblad van den Engel- schen »Punch« voor te stellen, valt het gemak kelijk hem te portretteeren. Dat zelfde gezicht, de zelfde scherpe trekken. Doch Frans was klein, zeer klein. Zijn roodgetint neusje was smal en doorzichtig, zijn mondhoeken toonden afmatting in plaats van hoon en uit het blauwe oog sprak luim noch spot; wel sprak er een bede uit, de aangrijpendste bede, die ik ooit in een mat, oud oog gelezen heb. Op het grijze hoofd balanceerde een afgedragen groen petje, waarvan de klep in tweeën gebroken was. Het kale, blauwe jasje met de nog kalere fluweelen kraag droeg bolle, verminkte koperen knoopen. De pantalon was dun, aan de knieën samengetrokken. En bij al deze ellende kwam nog een andere Frans had een grooten bult. Ofschoon in zijn uiterlijk wonderlijk, waagden wjj kinderen toch nooit hem te bespotten. We waren zelfs bang voor hem. Frans had een korten adem en hoestte geweldig. Wanneer hij, om aan zijn woning aan den hollen weg« te komen in slependen tred langs de woningen der boerenarbeiders sukkelde, rustte hij, met den rug tegen een muur leunend en de rimpelige handen op de knieën gevouwen, na elke twaalfde schrede uit. Stond hij zoo te rusten, dan maakten wjj liever een omweg, dan dicht aan hem voorbij te loopen. Te dier tijd kwam telken avond, gelijk dat nu nog wel zoo zijn zal, een deel der dorps bewoners in »het Witte Hert* 's avonds bijeen, om elkaar de oude geschiedenissen uit den tijd der Fran90zen voor de zooveelste maal te ver tellen. Soms, in de dagen vóór en na de kermis, kon het daar lustig toegaan en was Frans een welkome gast. Dan zat hij onder 't uitgelaten gezelschap en speelde zijn heele programma. Zoo ging 't eens op een avond vroolijk toe. De herberg was vol tabaksrook en drukte. Frans speelde 't eene mopje na 't andere. Op eens stonden eenigen der meest uitgelatenen van tafel op, pakten Frans' stoel en hieven dien met Frans en al boven de hoofden uit. Een algemeen gejuich begroette den in de hoogte heen en weer zwenkenden violist. Frans wist ook toen nog wat zijn ambt was. Hij kraste er ongehinderd op los. Doch zijn schrille tonen geleken eer angstkreten, dan een uitnoodiging tot vroolijkheid. Doch dat onderscheid werd door de pretmakers niet opgemerkt. Een schrikkelijk hoesten noodzaakte hem op te houden. »Dat hoesten zal je den dood doen, ouwe jongenAl gauw is er een weduwe meer. Zeg eens, hoe is 't toch in je hoofd gekomen om zoo'n reuzin te trouwen »Wel,« antwoordt Frans, aldoor hoestend, dacht zoo zij te veel ik kom te kort wordt toch een goed paar >Hoe dikwijls krijg je wel slaag Door 't hoesten hoort Frans niet, wat men hem vraagt. »Wat zeg je?« »Of je nog dikwijls klop krijgt De dichte tabakswalm, vooral in de hoogte, veroorlooft Frans niet, onafgebroken te spreken. De adem wordt hem nog korter en blijft soms geheel weg. »Ja, dikwijls meest Donderdag en Vrijdag - als jelui niet komt minder dan een kwartje mag ik niet thuis brengen heb ik minder, dan klop ik zachtjes het wijf weet het al en laat me een uur wachten den volgenden dag krijg ik niets dan droog brood en smeert ze me den rug heb ik meer, dan sla ik hard en vloek, tot ze open doet. Dan nemen we spek met knollen Hij wil de snaren aanzetten, doch zijn hoest, die een eigenaardige begeleiding van het luid gelach rondom uitmaakt, neemt hem zoo te pakken, dat zijn armen slap neervallen en de viool valt. Indien de smid hem niet gegrepen had, zou Frans de viool gevolgd zijn. >'t Is minnetjes met hem! Kastelein, een glas brandewijn! Kom jongens, ieder wat voor Frans en nu kereltje, ga heen, klop er danig op los en slaap je roes uit Wankelend sluipt Frans heen. Buiten waait hem de koude herfstlucht tegen. Hij houdt zich in, vouwt de handen over de knieën en mom pelt: »'t is net of me iets naar huis roept. Langzaam beweegt hij zich voorwaarts, langs de huizen, een weinig beschut tegen den harden wind. In den hollen weg wordt 't loopen hem moeilijker. Wind en regen benemen hem den ademhij ziet om naar een leunplaats, een nieuwe windstoot en de ongelukkige, licht als een veer, tuimelt terug en stort neer. Het duurde een poos voor hij weer stond. »Moet naar huis, zou sterven van angst, bromt hij, om zich moed in te spreken. Lang duurt het eer hij den weg ten einde is. Eindelijk bereikt hij zijn huisje, nog uauwe- lijks zooveel kracht behouden hebbende om aan de klink te ringelen. Zijn voet glijdt uit en hij blijft onmachtig in het slijk liggen. Eenige oogenblikken blijft het stil. Dan worden schreden hoorbaar. De deur gaat open. Een sterke, groote vrouw verschijnt op den dorpel. HeerejéJij, mijn beste Fransje, wat scheelt er aan?« Terstond springt ze toe en heft het mannetje, als ware 't een kind, van den grond op. »Hoe is 't met Marievraagt de stumpert. »Goed, goed,« zegt ze en draagt hem op den arm binnen de kamer. öMaar stil zijn, ze mag niet schrikken lispelt Frans, nu hij binnen is. De vrouw zet hem sprakeloos op een stoel aan de tafel. »Slaapt ze gerustEn Frans onderdrukt met geweld een opkomende hoestbui. Ja, ja, ze slaapt,antwoordt zij met gedempte, sidderende stem en knielt naast de stroozak op den grond neer. Het matte licht van een olielampje beschijnt een armoedige slaapplaats, waarop een tien jarig meisje ligt. Het koolzwarte haar golft haar langs het hoofd en beschaduwt een vermagerd, door tering geslonken gezichtje. De oogen zijn gesloten en met blauwe lijnen omgeven; de handen als tot bidden gevouwen. »Hoe is 't met 't kind? Ik werd naar huis getrokken. Heb me zoo hard ik kon gehaast. Och, 't lijkt wel een engel. Schei uit met huilen, vrouw, ik heb geld voor medicijnen!* GEORGE HARTWIG. OVOÏO6) Bergstrüin was zichtbaar verwonderd, dat het linksche meisje moed had tot zoo'n antwoord, maar hy zei bedaard >Zing nog eens die aria van GlückU Dat had Geertruida niet verwacht. »Och ik bid u,« antwoordde ze snel maar met de lief talligheid, die haar geheele wezen omstraalde, >niet die ongelukkige aria!* Juist die aria wil ik thans van u hooren,* zei Bergström beslist, hoewel aangenaam getrof fen door haar kinderlijk verzoek. »Wat wilt ge dan, mejuffer; ik geef u de beste gelegenheid om uw leelijk begin weer goed te maken. Nog een oogenblik twijfelde ze. Bliksemsnel verrezen haar smart, haar vernedering weer voor haar geest; dat waren vruchten van haar be- schroomheid ze bezon zich niet langer ze zong Verbaasd zagen de leerlingen, verbaasder Oscar Bergström. Was dat de onbegeerde, onwelkome gast, die men zoo gaarne hals over hoofd uit de zangles had willen verwijderen! Hoe wonder lijk zoet klonk haar stemHoe vol smachtend verlangen riep ze de verloren gade: »Euridice, geliefde!* Elke toon geleek een heete traan, die vloeide ter gedachtenis van de geliefde. Aller oogen hingen aan de zich zelve vsrgeteiide zan geres, die onbewust haar heiligste gevoel uit stortte in het gewijde rijk der tonen. Onwillekeurig blikte Bergström bewonderend naar het jonge meisje, dat zoo onschuldig en onbedeesd voor hem stond. Heur blond haar viel in ongekunstelde, natuurlijke lokken over heur schouders, waardoor het Manke voorhoofd iets geniaals verkreeglange, zwarte wimpers bescha duwden het lieve gelaat, dat, door een vluchtig rood gekleurd, met de teerheid van hals en handen wedijverde; den kleinen mond met de frissche, zachtz wellende lippen versierden twee rijen tanden, die bij elk lachje als parelmoer glansden. Het schoonste in Geertruida's gelaat waren echter de grijze oogen, waaruit nog, met de volle uitdruk king der onschuld van een rein kinderhart, goed heid en blijmoedigheid straalden. Wat is ze schoon!* dacht het klaverblad aan den muur en blikte met onverholen nijd haar medeleering aan. »Wat is dat meisje machtig schoon!* dacht Oscar Bergström. Wonderlijke aandoeningen gre pen den ernstigen man aan en boeiden hem in haar tooverkring. Mejuffrouw,* zeide hij bijna hartelijk, toen Geertruida geëindigd had en zich met de teêre O O hand de lokken van het warme voorhoofd streek, »deze les is ons allen een heilzame leering ge weest, om voortaan wat voorzichtiger in ons oor deel te zijn. Ik moet u bekennen, dat uw voor dracht verre de eisehen overtreft, die ik tot heden aan mijn leerlingen durfde stellen. De directeur had gelijk, toen hij me zei hoe weinig onder richt ge nog noodig hadt voor uw vorming. Uw aanleg heeft me verrast Geertruida hoorde alles als in een droom; het was haar of de geluksgodin haar met heur schoonste, kostelijkste gaven bestrooide. Hoe oneindig graag had ze haar leeraar slechts een enkele maal in de oogen gezienmaar dat waagde ze niet, nu nog minder dan voor een paar dagen. »Als iemand me het gebeurde van dit uur had voorspeld,* zei ze gelukkig, ik zou niet ge loofd hebben zooveel vreugde rustig te kunnen verdragen. »Ik meen toch gehoord te hebben, dat uw leeraars steeds over u tevreden zijn geweest?* O, zeker; ze hebben allen me een heerlijke toekomst voorspeld en noemden mijn aanleg on gewoon.* Geertruida zei dit op den toon der be minnelijkste beschroomheid, 't geen een licht lachje bij Bergström en een spotachtig neusop- trekken bij de dames veroorzaakte. »Ge bezit veel zelfvertrouwen; maar dat is goed; het leven zal wel zorgen dat veel van dat artikel wordt ingeboet. Ga weer zitten, als ik u verzoeken mag.« Geertruida verliet met lichte veerkrachtige schreden het podium, terwijl Rosalie Lehnheim haar plaats innam en zich gereed maakte haar bravour-aria uit de Italienarin voor te dragen. Bergström liet haar ongestoord zingen; zijn gedachten waren nauwelijks bij haar tonen; hij zag nog altijd het lieve gelaat voor zich, dat hem zoo ongemeen boeide en aantrok. »Ik wil haar nog eens zien,* dacht hij, en toen Rosalie 't zelfde oogenblik een tamelijk scher pen toon liet hooren, verzocht hij haastig Geer truida zich naast de zangeres te plaatsen en het recitatief te herhalen. »Ik geloof dat gij de aan doeningen der trotsche, gevangene Zuidlandsche beter zult kunnen weergeven. >Zeker, ik vat dat gedeelte anders op,« ant woordde ze onbevreesd zonder, verder op de nij dige blikken der vertoornde Rosalie te letten. Thans eerst werd den gevierden meester de edele uitdrukking in Geertruida's gelaat recht duidelijk naast Rosalie's meer zinnelijke schoon heid. Hij moest zich bekennen, dat ze werkelijk een schoon, rijkbegaafd en belangwekkend meisje was, en met een gevoel van diepen afkeer her innerde hij zich Melanie's uitspraak en zijn eigen overmoedigen, spotzieken luim vau dien anderen avondhet ware hem thans liever geweest Geer truida's naam niet op die wijze genoemd te hebben. »Ik weet niet, waar ik mijn oogen had .'«sprak hij bij zich zelf, toen de zangles uit was en hij langzaam de steenen trappen afging. »Het lijkt me bijna een persoonlijke beleediging, die ik 't meisje heb aangedaan, toen ik haar voor Melanie zoo over den hekel haalde en 't is me een be hoefte, die dwaling weer goed te maken, 'k Wil zien, wat ik er aan doen kanmisschien ont moet ik heden mevrouw von Waldheiw nog Een wonderlijk schoone stem, inderdaad!* »Ze heeft geen medicijnen meer noodig, Frans »Dood Frans springt met een gillenden schreeuw op en tuimelt van den stoel tegen den grond. Hij wilde zich, naar 't schijnt, van de schrikkelijke waarheid zelf overtuigen en slaat bij de eerste schrede onmachtig neer. Den volgenden dag slopen wij kinderen den hollen weg op. Men had ons gezegd dat Frans het plotseling had afgelegd. Wij vreesden hem nu nog meer, maar zochten toch de kleine woning op. De kamer was opgevuld met nieuwsgierigen en deelnemenden, die naast de weenende vrouw onafgewend de twee dooden beschouwden en men was 't er over eens dat 't het bleeke engeltje was geweest, die den moeden Frans geroepen had, al verder en verder, tot daar, waar hem de eeuwige rust wachtte. Buitenland. Zaterdagnacht is er uit het hoofdpostkantoor te Berlijn een zak met aangeteekende brieven gestolen, die met den koerier-trein uit Keulen was aangebracht. Er waren gewichtige stukken uit Parijs onder, die men onbeschadigd in een gracht terug heeft gevonden. Alle brieven met geldswaarde zijn echter verdwenen. De schade is nog niet te berekenen. Aan de fabriek van Krupp zijn van het Duit- sche Oorlogministerie voor 4 millioen mark be stellingen op vestingmateriëel ontvangen. Volgens een officieus Italiaansch orgaan de »Corriere di Napoli,* zou het bezoek van keizer Wilhelm II aan Italië niet minder dan 10 millioen frs. gekost hebben. Hiervan komen 3 milloen als kosten van de wapenschouwing over de vloot te Napels, 1 millioen voor die over het leger, 1 millioen voor decoratie en in orde brenging van het Quirinaal. De overige 5 millioen zijn stellig besteed door de gemeentebesturen van Rome en Napels en buitengewone veiligheids maatregelen door het ministerie van binnenlandsche zaken genomen. VIJFDE HOOFDSTUK. Terwijl Bergström rustig zijn weg vervolgde, ijlde Geertruida met onrustig hart naar de wo ning van haar tante. Ze had nauwelijks kunnen wachten tot haar leeraar de zangles zon eindigen en zich verwijderen. Zonder op de vertoornde blikken en scherpe opmerkingen harer medeleer lingen te letten, sloeg ze haastig haar kleeding om en verliet het donkere gebouw zoo snel alsof ze in haar muziektasch de grootste schat mee droeg. De ruwe avondwind kon den blos harer wangen niet verdrijven; elke gedachte aan de woorden van Bergström kleurde haar wangen opnieuw. Ze sprong bijna de trappen op, rukte toen de deur open en riep toen met jubelende stem Victoria, Tantelief, Victoria!* Hemel, kind, wat doet ge me schrikken!* »Noem het een blijde schrik! Ik heb over wonnen, Tantelief, 'k Heb overwonnen »En waart ge niet schuw en verlegen »0 hemel neen; ik stond zóó bedaard op, zóó onbevreesd nam ik 't muziekblad, en zóó »Zoo zongt ge!« vulde tante lachend aan. »Dus is 't u thans goed afgegaan?* Wonderlijk goed geheel tegen verwach ting! O laat me toch uitspreken, Tante!* En nu begon ze al 't gebeurde in de laatste uren te schetsen. »Ik dacht niet aan 't tegenwoordige ik meende in een eindelooze verte te zien, in een verte, waarnaar ik zoo hartelijk verlangde,* sloot ze haar schildering. »Ik geloof, dat ik me 't liefst had doodgezongen, zoo oneindig zoet was 't geen ik in die oogenblikken gevoelde.* Ofschoon de oude dame het sanguinische ka rakter van de jonge spreekster genoeg kende, overtrof deze opwinding toch haar verwachting. Ze greep daarom rustig Geertruida's hand en zei bedarend: >De wijde verte, die zich voor u opende, is de profetie van 't geen ge eens kunt worden en wat ge dus nog moet leerenhet verlangen echter naar die phantasie-beelden is uw vurig streven het hoogste doel daarin te be reiken, de hoogste trap der kunst.* (Wordt vervolgd.) NIEUWSBLAD Het Laud van en Altena, He Langstraat en de Boinmelerwaard. EEN VERHAAL VAN

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1888 | | pagina 1