DWALINGEN. FEUILLETON. In 't Rijk der Tonen. M 733. ZATERDAG 10 NOVEMBER. 1888 Uitgever: L. J. YEEEMAÏÏ, Heusden. V00R Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.00. Franco per post zonder prijsverhooging. Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort. Ad verten tien 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs. Aan frazen ontbreekt het in schrifturen en gesprekken niet. Hoe dikwijls ook met den vin ger nagewezen, aan de kaak gesteld en bespot, duiken ze telkens weer op als het onkruid tus- schen de tarwe-aren. Vele waarheden of schijn bare waarheden, eenmaal door een geestige pen neergeschreven in den boeien den vorm van een axioma, een stelling, die geen bewijs van noode heeft, zijn frazen geworden in den mond der domheid en blijven zoo steenen des aanstoots voor den voortgang der beschaving. We denken aan de kunst, die groote, wel doende macht, die ons leven veraangenaamt en de ketterijen, die omtrent haar in omloop zijn. Denk u b. v. de alom bekende fraze omtrent de moeiljjkheid der kunst en de gemakkelijk heid der kritiek, een fraze, waartegen door kunst kenners en kritici van beroep op allerlei wijzen protest aangeteekend is, zonder ze echter voor altijd gebannen te zien. Volgens deze fraze zou 't moeilijk zijn een standbeeld te houwen, een roman te schrijven, een opera te componeeren, wat natuurlijk niemand tegenspreken zal, doch zou 't voor niemand bezwaar hebben deze kunst producten te beoordeelen, hetgeen minder na tuurlijk en zelfs een groote ketterij is. Hij toch, die zich aangordt een kunstwerk te beoordee len, zal, niet minder dan de kunstenaar zelf, zijn onderwerp bestudeeren moeten; hij zelf zal een artist moeten zijn, ingewijd in de diepste geheimen der kunst; zijn kritiek zal op zich zelf beschouwd een kunstgewrocht wezen, dat hem misschien evenveel inspanning gekost heeft als het onderwerp den kunstenaar. Dit tot verduidelijking van onze bedoeling. Vonden nu zulke frazen alleen ingang bij de groote menigte, het verstandelijke proletariaat, het ware te betreuren, doch te verklaren. Doch ze zjjn in den regel troetelkinderen der be schaafden en begaafden, die er hun ijdelheid, hun hoogmoed, hunne aanmatiging mee onder steunen en rechtvaardigen. Laten we een tweetal van zulke frazen naast de genoemde stellen en ze eens scherp onder de oogen zien. Een der grootste, door overdreven vergoding van kunstenaars in 't leven geroepen is deze de geschiedenis van een' groot man is steeds een martelaarslegende. Elke tegenspoed, die den mensch 't zij door, 't zij buiten zijn schuld treft, zou, volgens deze opvatting, bij den kunstenaar een onvermijdelijke noodwendigheid van zijn beroep zijn. 't Is als ware de kunstenaar van de geboorte af tot lijden geschapen, als bracht het wezen van zijn genie noodwendig dit lijden met zich. Nu is niets minder waar dan dit. Tegenover één enkel ongelukkig offer zijner groote gaven, stelt de geschiedenis dozijnen kunstenaars, wier leven allerminst een leven van lijden geweest is. Zelfs de vroeg gestorvenen, gelijk De Génestet, hebben in hun jong leven, zelfs in hun lichame lijk lijden, het zaligend vermogen der kunst onder vonden. Oogenblikken van wankelmoedigheid, van zwak vertrouwen, blijven ook den kunstenaar in 't dagelijksch bedrijf niet gespaard, doch over 't algemeen hebben alle dienaars der kunst zich in hun beroep verheugd en heeft niemand zich voor een martelaar uitgegeven. Maar op 't gebied der kunst zwerven hon derden brekebeenen, die gaarne voor kunstenaar poseeren en omdat hun dit niet wel afgaat, smalen op den tegenstand, dien zij, echte kunste naars, ondervinden, klagen over 't publiek, dat hen niet naar waarde weet te schatten en al hun wanhopig pogen en strijden, hun leven van armoe en gebrek verklaren met de frazezoo is het allen inderdaad grooten mannen gegaan Wanneer een eenvoudig burgermensch, indien hem iets bejegent, in arren moede uitroept: »dat kan ook alleen mij overkomendan lacht men zoo'n zelfzuchtigen dwaas uit, maar wanneer iemand, die te vergeefs op de lijst der kunstenaars een plaatsje tracht te veroveren, zijn tobben verontschuldigt met de fraze, dat 't allen grooten mannen zoo gegaan is, dan vindt hij steeds een kringetje, dat hem toejuicht en de fraze in 't aanzijn houdt. Ziedaar een andere fraze, die gewoonlijk ge hoord wordt, waar van een of ander liederlijk kunstenaar sprake is. De eigenschappen van het genie zijn van dien aard, zegt men, dat het aan de gewone eischen der zedelijkheid niet voldoen kan. Een geniaal kunstenaar, zonder een gloeiende verbeeldingskracht, diep gevoel en vurigen harts tocht, is ondenkbaar; zal hij nu deze geweldige machten alleen in zijn kunstproducten uiting geven en in 't gewone leven zich persen binnen de palen der moraal Ontneem hem deze eigen schappen en ge ontneemt hem zijn genie! Naar deze meening zou er derhalve een klasse van menschen bestaan, aan wie veroorloofd werd wat 't overige menschdom tot schande gerekend O O wordt; zou de kunstenaar ongestraft de zede lijkheid met voeten trappen kunnen, en 't eenige wat men daar tegen aanvoerde, zou mogen zijn maar 't is ook een genie Er is echter weinig scherpzinnigheid toe noodig om deze fraze in haar onwaardigheid ten toon te stellen. Vragen we slechts de geschiedenis. KeDt zij geen enkel geval van 't tegendeel, van een genie, dat zedelijk geleefd heeft? Wanneer ze maar één enkel voorbeeld noemt, zoo is daar mee onwederlegbaar bewezen, dat onzedelijkheid, hoewel ze met het genie verbonden aangetroffen wordt, daarmee niet noodwendig één zijn moet. Nu, zulk een exempel is niet moeilijk te noemen, en wel een der allergrootste, die ooit de wereld in verrukking gebracht heeft en nog brengt ShakespeareHij bezat alle eigenschappen van 't genie in de hoogste mate en was toch, indien de geschiedenis niet liegt, tegelijk een zedelijk onbesproken man, een goed huisvader, die zich met zijn rechtschapen verworven vermogen na een wel volbrachte kunstenaarsloopbaan, hoog geacht door zijne tijdgenooten, in het private leven terugtrok. Intusschen zou 't er slim uitzien, indien deze schrijver als de eenige uitzondering kon worden aangevoerd. De mogelijkheid van een vereeniging tusschen genie en zedelijkheid is er door be wezen, doch men zou terecht kunnen wijzen op de moeilijkheid dezer vereeniging en daarin een verontschuldiging zoeken voor het tegendeel. Gelukkigerwijze zijn in plaats van dit ééne, honderden voorbeelden te noemen. Een kunste naarsstatistiek zou aantoonen, dat de onzedelij- ken onder de broederen de minderheid vormen en dat van dezen de meesten hun groote gaven wel aangekondigd, doch tengevolge van hun onzedelijk leven nimmer tot rijpheid gebracht, eer ten gronde gericht hebben. Onder de breede schare der kunstenaars val len ons hier in de namen van Voltaire, Molière, Vondel, Victor Hugo, Schiller, Goethe, altemaal dichters van den eersten rang, op wier bijzon der leven geen vlekje te vinden isop Jenny Lind, mevr. Sontag, Catalini, zangeressen; op Haydn, Mendelssohn, Mehul, Auber en Beetho ven, het grootste muzikale genie en een toon beeld van zedelijk bestaan. Niet dat deze en de velen, die hier niet ge noemd zijn, geheel vrij waren van menschelijke zwakheden, maar zeker is 't dat hun naam elk voor zich een bewjjs te meer is, dat men ook het genie meten mag met den maatstaf onzer zedewetten. Bedenken we daarbij hoe oneindig velen een liederlijk leven leiden, zonder het geringste genie te bezitten, dan springt de nietigheid der bedoelde fraze iedereen in 't oog. Was ze nu maar alleen onwaarDoch ze werkt meer kwaad dan een gewone fraze, die de onwaar heid op 't voorhoofd draagt. Ze sleept nog steeds de schadelijkste gevolgen r.a zich, bederft veler goeden aanleg en heeft tal van ellendige, mis lukte kunstenaars op haar geweten. Wie onder de jonge kunstenaars wil niet gaarne voor een genie gelden? Hoe welkom moet hun dan het geloof zijn, dat de kunste naar boven de gewone perken der zedeleer ver heven is en daarmee, juist van wege zijn genia liteit, niets te maken heeft! Hoe licht komen ze er nu toe in dat te buiten gaan der zede- wet de genialiteit te zoeken en door ongere gelde levenswijs te toonen, dat in hen het genie huistDe bekentenis, dat de gedroomde geniale kunstwerken uitblijven, komt gewoonlijk laat, als ze komt, want velen sterven met de bittere overtuiging, dat de wereld hen schandelijk mis kend en verwaarloosd heeft. En wanneer dezen beklagenswaardigen schepselen eindelijk het ge loof in het genie verlaat, de onzedelijkheid blijft hun trouw, ze heeft zich door gewoonte tot heerscheres over hun leven gemaakt. Die van deze ongelukkigen zeggen durfthet genie zal men niet met den gewonen zedelijken maat staf meten«, dien antwoorden we: »neen, niet GEORGE HARTWIG. ow-o8) Een warme, hartstochtelijke straal schitterde uit Melanie's oogen. Haar hand strekte zich onwillekeurig naar den zanger uit, als wilde ze hem grijpen en vasthouden als haar onbestre den geliefd eigendom, toen hij met zijn spot voortging: »In dit kinderspel ligt een diepe zin! Men spreekt van vrouwen, die met lachende onverschilligheid mannenharten breken, zooals gij de arme mirten voor den tijd hebt vernield.* Ze kromp ineen. »0, dat ware slecht!* »Was het ook onverdiend?« Hij luisterde niet naar haar antwoordzijn blikken hingen uitvorschend, bijna ongeloovig aan Geertruida's gestalte, welke door een groepje pratende dames totnutoe aan zijn gezicht ont trokken was geweest. Toen hij haar daar zoo eenzaam zag zitten, de grijze oogen droomerig op den grond geslagen, overweldigde hem weder dat verlangen, dat hij heden bij Geertruida's aanblik zoo machtig had gevoeld. »Wat staart ge toch naar dat onbeduidende meisje?* vroeg Melanie met ontwakende jalouzie. »Ik herken een mijner leerlingen, die ik goe den avond wil zeggen.Zonder op den toorni- gen blik der sehoone vrouw te letten, verliet hij haar snel en ging naar Geertruida. Ze had zijn komen niet gehoord, evenmin als ze zijn binnenkomen had opgemerkt. Bergström boog zich vriendelijk tot haar en noemde zacht haar naam. Geertruida keek verschrikt opde blijde ver rassing spiegelde zich in haar helder, open gelaat. >'t Verheugt me hartelijk, dat ik u hier zie, mejuffer! Deze ontmoeting is even onverwacht als aangenaam!* Ze bloosde steeds meer, 't geen aan haar ge laat iets oneindig schoons gaf. o O Eigenlijk wilde ik in 't geheel niet hiei'heen gaan,« zei ze verlegen, »ik pas zoo weinig in deze schitterende kringen. Bergström lachte. Geertruida 'kwam hem in haar eenvoudige kleeding wonderlijk schoon voor. »Zult ge van avond ook zingen »Ik zou gezongen hebbenthans zal ik 't natuurlijk niet doen.« »En waarom niet?* Geertruida zag den vrager een oogen'olik uit vorschend aan en antwoordde toen openhartig omdat gij hier zijt Zijt ge dan zoo bang voor me?« vroeg hij met belangstelling. »Als ik echter wenschte, dat ge zoudt zingen »Dan zou ik natuurlijk zingen. Een zijden kleed ruischte vol beteekenis te midden van dit halfluid gevoerd gesprekMelanie stond voor hem. Haar van toorn gloeiende wangenverrieden de ijverzuchtige kloppingen van haar hart, en het honend lachje, waarmee ze Geertruida's groet beantwoordde, speelde on weerdreigend om haar bevende lippen. Vergeef me, als ik een zeker zeer opgewekt gesprek stoorHaar stem klonk scherp en snijdend. »Men kan nauwelijks meer wachten op 't begin vun 't concert. Werkelijk antwoordde Bergström met slecht verholen spot in woord en gebaar. Me vrouw Von Waldheiui mejuffrouw Höfner, mijn miskende leerling!* voegde hij de dames aan elkander voorstellend er bij. De zwarte waaier ging heftig heen en weer en terwijl vlogen blikken vol nijd en haat naar 't verbaasde meisje; miskend?* lachte ze hardop. »Hoe aangenaam moet de verrassing geweest zijn! Ik feliciteer u met den werkelijken nach tegaal, mijnheer!* >Genadige vrouw«, begon Geertruida belee- digd, maar zij hield op door een beweging van Bergström's hand. »Laat u door die kleine plagerijen niet boos maken,* zei hij rustig. Mevrouw Von Wald- lieim heeft volstrekt niet het voorneuien mij in mijn leerling te beleedigen.« >Don Quichote de la Mancha!* lachte Melanie gedwongen. »Ge strijdt dapper voor uw dame 't Ivan me natuurlijk niet onverschillig zijn, in uw oogen strijdzuchtig te schijnen; het kleine verdrietige verschil doet me leed. Ja, ik ga nog verdervoegde ze na kort nadenken er nog bij, »ik verzoek u uw talentvolle leerling in te lei den bij onze muziekavonden, ze zal daarvan een sieraad zijn!* Koel bood ze Geertruida de hand. »Niet waar, ge zult komen Of dit gladde vernis niet genoeg haar wer kelijke, hatelijke gevoelens verborg? Het jonge meisje schudde ontkennend het rijk gelokte hoofd. Daar boog zich Bergström andermaal tot Geertruida neder en zag haar uitvorschend in 't gelaat. »Als ik u echter bid met me meetegaan?* vroeg hij met een stem, die weeker klonk dan Melanie nog ooit gehoord had. En weder antwoordde ze vol vertrouwen, »dan zou ik met u gaan.« De sehoone vrouw wendde het van toorn gloeiend gelaat af. Zelfs toen Bergström haar beleefd den arm bood om haar naar heur plaats terug te leiden, dacht ze aan niets anders, dan hoe ze zich zoo snel mogelijk tusschen die ont kiemende neiging zou kunnen indringen. Voor alles moest ze het gevaarlijke meisje in 't oog houden. »Ge zult uw leerling, hoop ik, steeds mee brengen vroeg ze dringend haar zwarte oogen hingen bijna angstig aan zijn lippen. »Zeer zeker! Ge hoordet toch, hoe groot mijn macht is!« En toen hij nu naar de piano trad en zijn heerlijke stem de zaal vulde met sehoone klan ken, volgden hem twee kinderlijk-vroolijke oogen, twee oogen zooals slechts zelden een mensche- lijk gelaat versieren, en hij dompelde zijn blik in die diepe ondoorgrondelijke sterren, bijna te lang. De menigte luisterde vol verrukking. Geer truida echter vouwde in diepe aandacht verzon ken haar handen; ze liet de lenteweelde vol droomerig genot haar boezem binnenstroomen, en als een zoet voorgevoel klonk het jubelend van de lippen haars zangers »En der nachtegalen slag zegt u »Ze is de uwe, ja, ze is de uwe! ZESDE HOOFDSTUK. Acht dagen waren verloopen. Geertruida was weder op weg naar 't Rijk der Tonen. Hoe ze ook haar schreden verhaastte, ze moest zich ditmaal verlaat hebben, want het onderwijs was reeds begonnen. Daar ze bij ondervinding wist, hoe streng Bergström elke onnauwkeurigheid berispte, ging ze met geheime vrees binnen. Ze kreeg een afkeurend hoofdschudden, maar toch ging ze op hem toe en stamelde zacht een ver ontschuldiging toen hij haar haastig in de rede viel. »Ge behoeft u bij mij niet te verontschuldi gen; doe dat liever bij uw schoon talent.* »Overigens« ging hij bedaarder voort, »is 't heden maar eenige minuten, dat is geen groote zaak.« Geertruida voelde hoe haar het bloed naar de wangen schoot, maar bij haar berouw voegde zich een zekere trots tegen den strengen mees ter. >'t Zal niet weer gebeuren!* Haar stem beefde zachten toen Bergström haar ver zoend toeknikte, zag hij een vochtigen glans in haar oogen schitteren. Eerst de étude! Ge hebt daarmee de handen vol gehad, niet waar? Maar uw stalen vlijt weet elke moeilijkheid te overwinnen.* Geertruida had heden zoo goed als niet ge studeerd de lof van haar leeraar, gevoegd bij het uitzicht op de aanstaande des te scherpere berisping, ontnam haar alle zelf beheersching twee groote tranen rolden langzaam over haar wangen. Verbaasd zag hij dat parelend ant woord aan. 't Deed hem thans van harte leed het onschuldige meisje gekwetst te hebben; hij wilde 't weer goed maken. (Wordt vervolgd.) Het Land van h Langstraat en de Een genie mag niet met den gewonen zede- lijhen maatstaf gemeten worden. EEN VERHAAL VAN

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1888 | | pagina 1