FEUILLETON.
M 753.
WOENSDAG 23 JANE Alii.
1889
Het is beschikt in Godes raad,
Uitgever: L. J. YEERMAN, Heusden.
Zijn de dieren ook zedelijk te noemen
VOOB
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.00. Franco per post zonder prijsverhooging.
Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort.
Ad verten tien 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht.
Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
Naar ik hoop zullen velen weer met belang
stelling onderstaande regels volgen. Sommigen
toch weten niet, dat dit ook een gewichtig vraag
stuk in de wetenschap is; velen ook kennen den
tegenwoordigen stand der quaestie niet genoeg,
om eenig oordeel daarover te vellen, dat min
of meer waarde bezit. Om sommigen iets nuttigs
te vermelden, om velen tegemoet te komen, zijn
deze regelen geschreven.
Reeds de ouden beweerden, dat er in sommige
dieren iets is, dat op deugd gelijktnu, hierin
is niets vreemds; want lichamelijk zijn menschen
en dieren naar de zelfde type gevormd, d. i.
wezens van gelijke beweging als wij. Thans zijn
er zelfs geleerden, die aan de dieren zedelijkheid
en zelfs plichten toekennen. In de zedeljjke consti
tutie der dieren vertoont zich ook een mengeling
van goede en kwade hoedanigheden: erkentelijk
heid, zachtheid, zorg voor de jongenmaar ook
wildheid, ondankbaarheid, wreedheid enz.
Een Duitsch geleerde beweert, dat bij de
hoogere diersoorten (zooals den aap, den olifant
en den hond), goedhartigheid en trouw, boosheid
en valschheid een zedelijke beteekenis hebben,
maar plichtsbesef vindt hij bij de dieren niet.
Een ander gewaagt van dierlijke plichtsvervulling;
een derde wijdt een studie aan den godsdienst
der dieren, terwijl hij hun tevens plichtsbesef
toekent, al is het dan ook niet in den gestreng-
sten zin van het woord.
Boeken, dik en dun zijn over dit zeker niet
onbelangrijk onderwerp geschreven. Wat van
dit alles te denken?
Vooreerst stellen wij vast, dat er feiten zijn
die er voor, en andere die er tegen pleiten.
Eerst dan de feiten, die er vóór pleiten
Eenige gelijkheid met, iets verwants aan het
menschelijk verstand, kan den dieren niet wor-
6)
Elisabeth hield Leonore omvat en weende met
haar. Mijn toorn nam toe en dreef me tot woor
den, die vroeger nooit orer mijn lippen waren
gekomen.
»Ge weet, dat zelfs in de mooiste vertellin
gen de booze geesten vaak over de goede elfen
triomfeeren, het slot van ons sprookje is niet
nieuw
»Is 't met de kinderen zoo ver gekomen?*
riep tante Hanna en wrong de handen. »MoeteD
we dat van u belevenIs dit de vrucht van
jaren waken en bidden? Zijt ge christenen of
kinderen der duisternis? Arme, verdoolde scha
pen? Beproeft uw hart en vraagt uzelven af,
of ge midden op uw tooneel het kruis en de
doornenkroon hadt kunnen plaatsen. Zouden die
heilige zinnebeelden daar op hun plaats geweest
zijn! Neen! neen! Ge liegt, als ge dat beweert.
Genadige gravin, het verscheurt me 't hart, dat
de geboortedag van uwe dochter door dit on
zalig tooverspel ontwijd is, maar de Heer
is mijn getuige, dat ik niets van het onheilig
doen en laten van dat verdwaalde lam heb ge
weten. Mijne zorgeloosheid berouwt me, en ik
wil oui kracht bidden, om het onkruid, dat in
dit jonge hartje is ingeslopen, uit te roeien en te
verbranden.* En weer wrong Hanna de handen.
Hanna,* begon mijn vader met diepen ernst,
»je ijver heeft je te ver gevoerd. Je hebt «le
kinderen niet in den geest der zachtheid en
lankmoedigheid bestraft. Ook ik houd zulk spel
der verbeelding voor schadelijk en wilde voor
geen geld der wereld dat de gemoederen van de
ons toevertrouwde kinderen daardoor voor de een
voudigheid onzer bijbelsche verhalen werden ge
sloten maar 't is ouze plicht hen met liefde en
geduld op 't goede pad terug te brengen; met
den ontzegd: geheugen, voorstellingsvermogen,
verbinding van denkbeelden en voorstellingen
vooral dit verbinden van voorstellingen komt
ons redeneeren* al zeer nabij.
Tengevolge daarvan hebben de dieren verbeel
ding, al vinden we geen bewijs van scheppende
verbeelding. Een ieder kent hiervan voorbeelden
te over. De jachthonden hetfen in hun droomen
vaak een kort geblaf aan, als waren ze aan het
jagenmeestal kan men zelfs uit den aard van
het geluid opmaken, waarvan onze hond droomt.
Bij de lagere diersoorten is die eigenaardigheid
die men instinct pleegt te noemen, minstens
een sterke verwantschap aan ons geheugen en
verstand. Instinct n.l. is een openbaring van over
geplante eigenschappen, die het dier door erva
ring heeft verkregen; als de spin bijv. regen of
wind verwacht, maakt zij een kort, rond, web;
voorziet zij mooi weer, dan maakt zij lange
draden; zulke dieren noemen wij weerprofeten,
en schrijven hun vaak verstand of verstandelij
ken aanleg toe; ten onrechte echter; de spin
redeneert niet, en al gevoelt zij sneller de ver
anderingen der temperatuur, zij handelt slechts
uit ervaring, welke zij van moeder spin heeft
opgedaan en afgezien.
Ook het schoonheidsgevoel schijnt aan de die
ren niet te ontbreken; men heeft althans spo
ren hiervan meenen op te merken bij zangvogels,
die de mooiste deuntjes het eerst leerenmen
vindt bij hen dus ook kunstvaardigheiddenk
bijv. ook eens aan de bevers, om slechts één
voorbeeld te noemen.
Vervolgens vindt men bij sommige dieren iets
verwants aan het gemoedsleven; bijv. liefde, ge
zelligheid, sympathie en antipathie, gevoeligheid
voor liefdebetoon, enz.
Een oud woord zegt: liefde kan niet van één
kant komenwelnu, sommige geleerden meenen
dat het dier alleen deze liefde kent, die wij de
zelfzuchtige liefde noemenwaar sommigen echter
op de laagste trap reeds een zekere soort van
zelfverloochening meenen te zien, daar gaat men
natuurlijk te ver. Neen, het dier kent niet, wat
wij liefde in hoogeren zin noemen, maar slechts
de laagste soortalleen bij zedelijke wezens
vinden we deze hoogere liefde; toch zou ik, als
ik een paar zwanen zie, ook den dieren iets
verwants aan onze hoogere liefde niet willen
ontzeggen.
Iets anders is dit, dat wij bij de hoogere
dieren iets aantreffen, wat naar menschelijke
willekeur zweemt; en het schijnt zelfs, dat zij
een vrij sterk gevoel hebben voor rechtvaardige
of onrechtvaardige behandeling, 't Is zonderling
maar men heeft opgemerkt, dat groote honden
veel meer van kleine kinderen houden, dan van
volwassen menschen, maar dat zjj toch aan den
meester veel meer achting en vriendschap be
wijzen dan aan zijn kinderen.
De hoogere diersoorten hebben een meer sterk
sprekend karakter dan de lageremen vindt bij
hen tevens een kennelijk, individueel onderscheid
dit komt vooral bij de huisdieren sterk uit, zoo
sterk vaak, dat het niet aangaat hen louter
exemplaren van de soort te noemenzij lijken
soms wel op zich zelf staande wezens, die van
de geheele soort door eigenaardige kenmerken
verschillen, en sterk verschillen.
Ieder mensch b.v. is een exemplaar, een voor
beeld van de soort »mensch;« maar door ver
schillende eigenaardige kenmerken zijn de men
schen zoozeer van elkander onderscheiden, dat
zij nooit, niet alleen lichamelijk, maar ook niet
wat het karakter of de inborst betreft, geheel
op elkaar gelijken, zoo min als twee bladeren
van denzeifden boom.
Welnu; zóó ongeveer schijnt het nu ook met
de hooger ontwikkelde diersoorten, en vooral
met de huisdieren te zijn; dit zullen zij wel
aan den dagelijkschen omgang met den mensch
te danken hebben; voor hen klinkt echter al
heel spoedig een: »tot hiertoe en niet verder!*
voor den mensch ligt deze grens gelukkig veel
verder.
Men late zich niet op een dwaalspoor brengen
door de kunsten, die men vaak door allerlei
dieren ziet verrichtenvoornamelijk door vrees,
maar ook door belooning en goedkeuring wordt
hen dit of dat ingestampt; maar bij gemis aan
verdere oefening vergeten zjj reeds spoedig de
vroegere dressuur en stellen zich weer op hun
vroegere plaats, op geljjke lijn met hunne
collega's.
Alles saamgevat, dan wordt men geneigd tot
de meening, dat vele dieren tot aan den drem
pel der menschelijkheid komen, zonder die eigen
lijk te overschrjjden. Steeds bedenke men, dat
vele eigenschappen door ons eerst in het dier
gelegd worden, die wij later in hen meenen op
te merken.
Men zij voorzichtig, want we zijn op tame
lijk onbekend terrein, en de dwaling ligt voor
de hand.
Vele natuurkundigen meenen te hebben waar
genomen, dat er over het zieleleven van de
hoogere diersoorten een zeker waas van zwaar
moedigheid ligt, en sommigen vertellen zelfs heel
dichterlijk, dat het Eeuwige Wezen, 't welk is
en woont in al wat leeft, met ondoorgronde
lijke beteekenis straalt uit alle oogen, die het
zonlicht zien.
Dit alles echter is niet in staat, om mij te
overtuigen, dat men aan het dier zedelijke eigen
schappen mag toekennen. (Slot volgt.)
Buitenland.
De Standard* heeft een lang artikel over de
gevolgen, welke de dood van den Koning van
Holland zou hebben. Het wantrouwen jegens
Duitschland dienaangaande is niet gerechtvaar
digd. Indien niet voorziene quaesties mochten
rijzen over Luxemburg, zou Duitschland die be
liefde zonder welke het geloof een luidend me
taal of een klinkende schel is.«
Na deze woorden betuigde hij de gravin zijn
leedwezen over 'd gebeurde, richtte Leonore van
den grond op en ging met haar naar den tuin.
Langer dan een uur bleef hij weg en kwam
zonder haar terug.
Leonore heeft hoofdpijn. Ik heb haar naar huis
gebracht opdat ze naar bed kan gaan. Salome
zal bij haar blijven.*
»lk wil niet hopen, dat gij 't kind gestraft
hebt, mijnheer,* zei de gravin, die met tante
Hanna in een andere kamer was gegaan en druk
met haar sprak, toen wij kinderen met vader
binnen kwamen. »Denk aan de vroegere opvoe
ding van 't arme kind't Zal u en tante Hanna
wel gelukken, deze jonge ziel voor het Rijk Gods
te winnen, en wij zullen 't niet aan gebeden voor
't goede werk laten ontbreken. En nu gaan we
met u naar de avondkerk om allen tweedracht
te vergeten. Maakt u klaar, kinderen
Met een verlicht hart zochten Gotthold en ik
onze gezangboeken. Elisabeth moest haar gelaat
met water koelen om de sporen van tranen uit
te wissehen. Toen giug ze schuchter en stil tus-
schen de gravin en Hanna naar 't Godshuis.
Wij zochten onze plaatsen op in de vreedzame
ruimte, die reeds gevuld werd met de feestelijke
klauken van 't orgel, terwijl een mat licht van
de zilveren kandelaars zich over de aandachtige
menigte uitgoot. Ik zong, als ze allen zongen,
stond op, als de anderen opstonden om te bidden
en hoorde naar vaders woorden, doch zonder
opmerkzaamheid. Arme LeonoreNiemand dan
onze oude doove dienstmeid Salome zat bij haar
bedje, en misschien was ook deze ingedommeld,
terwijl het kind met een gloeiend hoofd daar
neerlag en weende.
Na verloop van een jaar verlieten Gotthold
en ik ons geboortedorp, om een hooge school
te bezoeken in een stad, die tien mijlen verwij
derd was. Wij werden in 't huis van een kin-
derloozen geestelijke opgenomen en leidden, naar
ik wel durf beweren, een zeer vlijtig leven. Dit
geldt ten minste van mij, want Gotthold werd
niet met mij in dezelfde klasse geplaatst en haalde
me ook niet in, wat evenwel aan onze vriend
schap geen nadeel deed. De tucht was daar aan
huis kloosterachtig streng en wij kwamen in
geenerlei aanraking met de wereld. Bezochten
ons sommige van onze schoolkameraden, dan
moesten we in den tuin of op onze kamer blij
ven, en bijua nooit kwamen we op openbare
speelplaatsen of dwaalden we door de straten
van het stadje. Zoo verliepen vijf jaar, waarin
wij het ouderlijke huis alleen in de vacantie be
zochten. Op achttienjarigen leeftijd was ik klaar
en zou verder te B. studeeren. Gotthold moest
nog een jaar blijven.
Leonore en Elisabeth hadden thans haar vijf
tiende jaar bereikt en de dag van haar beves
tiging was op Zondag voor Pinksteren Vastge
steld. Zaterdag te voren kwamen Gotthold en ik
in het naburige station en gingen van daar te
voet naar ons dorp. 't Was al laat en uit de
vensters van mijn vaders huis schemerde geen
licht me te gemoet. Ik vond de huisdeur geslo
ten, en door den tuin gaande vond ik den toe
gang tot de keuken open en verraste tante Hanna,
die aan den haard stond en in den rooden kolen-
gloed staarde.
»Ik dacht wel, dat je komen zoudt, mijn
zoon,* zei ze met een handdruk en op zulk een
warmen toon, dat ik me daarover verwonderde.
De anderen meenden, dat je niet vóór morgen
vroeg hier kondt zijn, maar ik wist, dat ge wel
zoudt zorgen je Zondagsrust niet te storen. Kom
mee naar je kamer en versterk je met spijs en
drank, voor dat je naar bed gaat.*
»Ze nam een witte kan met melk uit de kast,
legde een wittebrood op een bord en volgde mij
de trappen op. Mijn kamertje was geheel tot
mijn ontvangst gereedik vond mijn bed geheel
opgemaakt, de gordijnen neergelaten en op de kleine
gedekte tafel stonden honig, brood en meer andere
dingen om mijn honger te bevredigen.
»'t Verheugt me, dat je gekomen zijt om den
dag van morgen met ons te vieren. God zij ge
loofd, dat de beide kinderen hem waardig te ge-
moet gaan
Leonore heeft dus uw geheele tevredenheid
verworven?*
»Ja; maar wat me bijzonder gelukkig maakt,
is de overtuiging, dat ze niet alleen de gunst
der menschen verdient, maar dat ook de Heer
in den hemel met vreugde op haar kan neer
zien. Je vader en ik hebben aan haar gedaan,
wat in onze zwakke krachten stond, en God
heeft ons streven gezegend.*
Us Leonore u ook tot steun geweest in 't
hoishouden? Heeft ze niet meer zoo veel over haar
boeken gezeten als anders
»Tot den tijd mijner ziekte zag 't in dit opzicht
niet goed met haar uit. Toen ik echter twee
maanden 't bed moest houden, veranderde de
zaak. Hoe verbaasd stonden we, toen ze vroolijk
en handig de huishouding bestuurde en mij zoo
goed verpleegde, als een zuster van barmhartig
heid dat zou kunnen doen. Prijs me niet, tante
Hanna, zei ze als ik haar roemde, want dan
prijst ge u zelve. Heb ik u niet tot voorbeeld
gehad? 't Is alles maar een navolging, van wat
gij dagelijks voor ons gedaan hebtToen ik
weer genas, wilde ze mij niet al mijn vroeger
werk laten doen, maar nam voor altijd een goed
deel daarvan op zich, zoodat ik me sinds dien
tijd meer aan den dienst der armen van 't Kerspel
kon wijden; en ook hierin hielp mij het goede
kind. God zegene haar! Het zal je verheugen,
als je Leonore in huis ziet werken. Met Elisa
beth houdt ze goed vriendschap; ze beminnen
elkander als zusters.* Met deze woorden stond
ze op, wenschte me een goeden nacht en een
vroolijk ontwaken en verliet me. 't Was voor
't eerst, dat tante Hanna zooveel en zoo open
hartig met me had gesproken.
Toen de zon reeds tamelijk hoog aan den
hemel stond, wekte mij het openen van mijn
Lain! van llensden
Dc Langstraat en de
(iinniidenvaard.
0
O O
De bevestiging.