FEUILLETON.
Een groot man in angst.
ZATERDAG 26 JANUARI.
1889.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
Het is beschikt in Godes raad.
VOOK
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs verbooging.
Agent voor Goreum en OmstrekenBosch Broes van Dort.
Advertentiën 16 regels GO ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht.
Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
Het was in den zomer van 1805. Beethoven
had de opdracht aangenomen voor het keizerlijk
theater te Weenen een opera te componeeren
en was met geestdrift aan den arbeid getogen.
In het werk van een Fransch schrijver, getiteld
Leonora,meende hij een tekst gevonden te
hebben, waarnaar hij zoolang gezocht had, een
tekst vol handeling en poëzie. Het werk was
door den secretaris van den schouwburg Sonn-
leithner getrouwelijk overgezet en Beethoven had
een voor hem in den schouwburg ingeruimde
woning betrokken, en daar het werk begonnen,
dat eenmaal na veel lijden en strijden zjjn hoofd
werk, zijn eenige tooneelarbeid, maar dan ook
een ongeëvenaarde, worden zou. Een weinig
later vertrok hij met zijn schrifturen naar 't
schoone Hetzendorf, ten einde daar de opera te
voltooien.
In zijn kamertje zat de meester voor het
klavier aan den arbeid. Het raam stond open
en de heerlijke morgenzon drong door den fris-
schen groenen wingerd de eenvoudige kamer
binnen, die de geboorteplaats worden zou van
een der heerlijkste toonscheppingen. Buiten
heerschte de grootste rust, want het was Zondag
en de woning, waarvan Beethoven twee kleine
kamers gehuurd had, lag nevens het keizerlijk
slotpark. Des meesters oogen schitterden terwijl
zijne vingeren wondervolle accoorden aan het
eenvoudige instrument ontlokten. Het klonk als
een veelstemmig lofgezang. Daar opende zich
de deur en fetephan van Breuning, een vriend
zijner jeugd trad binnen met een vroolijken
morgengroet.
«Wat speeldet ge daar, een phantasie of een
deel uwer opera vroeg de binnenkomende, vol
geestdrift over 't gehoorde.
»Zet u, Steven, en hoor het slotstuk mijner
Leonora,* antwoordde Beethoven, zonder den
blik van zijn notenschrift op te heffen, »ik ben
er mee klaar en gij zult de eerste zijn, die het
in zijn geheel hoort. Binnen enkele dagen is
het geïnstrumenteerd en geheel ter opvoering
vaardig. Hebt ge een opmerking, goed, maar
bewaar ze tot ik aan het eind ben gekomen.
Steven zet zich naast den componist, het oog
houdende op de bladen. Was het schrift des
meesters in den regel voor anderen onleesbaar,
hij had door lange oefening geleerd het te ont
cijferen. Beethoven speelde. Zonder den vriend
een enkel woord van voorbereiding te schenken,
begon hij met het koor: «Heil dezen dag! Heil
zij dit uur!« en zonder pauze liet hij hem het
geheele slotstuk hooren, tot de laatste noten
van het jubelkoor «wie zulk een vrouw bezitten
mag.« Toen hij eindelijk de handen liet zakken,
zich achterover wierp en de zweetdroppels van
't voorhoofd droogde, sprong Breuning van zijn
zitplaats op. Zijn oog schoot vuur; hij kon met
geen woorden aan zijn gevoel lucht geven.en
viel met een «heerlijk, heerlijk!* den componist
om den hals.
»Ge zijt dus tevreden,zeide Beethoven, die
opgestaan was en de kamer op en neer liep.
«Hebt ge niets aan te merken
«Voortreffelijk, heerlijk schoon Dat slotgezang
is een jubelhymne, als nog nimmer in het rijk
der tonen geklonken heeft. En dat hebt gij ge
zongen uit het hart, dat tot heden nog geen
vrouw gevonden heeft, die ge de uwe kunt
noemen. Arme vriend
«Zwijg daarover,riep Beethoven, «zeg me
lievei;uwe aanmerkingen, 't zou me verwonderen,
wanneer ge er geen hadt.«
«Nu dan, wanneer ge 't toestaat,antwoordde
de ander, «maak ik u opmerkzaam op den aan
vang der finale, waar Rocco zingt en waar ge
naar mijn inzicht het accent verkeerd geplaatst
hebt.«
«Welnu, daar ligt de muziek, wijs mij de
plaats
Breuning sloeg de bladen om en zeide: «bier
is het. Rocco zegt tot den minister op het eind
van zijn mededeeling
«Slechts uwe aankomst dreef hem (Jen moor
denaar Pizarro) voort!*
«Het vers hebt ge naar den eischen der kunst
behandeld, maar me dunkt, dat ge daarvan hier
wel een weinig had mogen afwijken, 't Ware,
dunkt me duidelijker geweest, zoo ge het schijn
baar onbeteekenende woordje slechts meer op den
voorgrond geplaatst en aldus gedeclameerd hadt
«Hm, hm!« bromde Beethoven in gedachten,
»'k zal 't overwegen. Ga nu in het park; binnen
een half uur ben ik bij uik snak naar frissche
lucht.
Breuning. die Beethovens eigenaardigheden
kende, verwijderde zich zonder een woord. De
meester was weer alleen met zijn noten, waarop
hij onbewegelijk staarde, tusschenbeide neuriënde:
«Slechts uwe aankomst, slechts uwe aankomst,
dreef hem voort
Eindelijk riep hij«de kerel heeft waarachtig
gelijk, 't klinkt beter en is ook juister.Hij
nam de pen, kraste het geschrevene door en
krabbelde in onleesbare noten en woorden de
nieuwe opvatting op den rand der partituur.
Beethoven vergat natuurlijk zijne afspraak met
Breuning en musiceerde verder. Daar werd
wederom geklopt en binnen traden de reeds ge
melde heer Sonnleithner en mevrouw Streicher,
een bejaarde dame, vurig bewonderaarster van
den componist.
«Goeden morgen, heer van Beethoven,riep
de laatste, «ik moest u toch weer eens zien, en
daar 't heden Zondag is, kan dat ook, zonder
dat ik vreezen moet u in den arbeid te storen.
Zij schudde hem krachtig de hand, alsof ze hem
uit zijn droomen wilde wakker roepen.
Sonnleithner maakte een eerbiedige buiging
en zeide: «en ik kom op last van mijn chef
infonneeren naar den voortgang on/er opera
Fidelio.
«Als 't u blieft, niet Fidelio, maar Leonore,
zoo zal ze heeten!« riep Beethoven onhoffelijk
genoeg, «en klaar is ze ook. Ziehier de finale.
Gij komt mij juist van pas en zult een stuk der
finale en een deel uwer schoone verzen hooren.
Let op, allebeiDaarop begon hij te spelen.
Mevrouw Streicher zette zich en Sonnleithner
leunde over den stoel, waarop Beethoven zat.
Deze was bjj het koor: «heil dezen dag!* be
gonnen en speelde verder, tot hij aan de be
wuste plaats kwam:
Op dit oogenblik maakte Sonnleithner een
afkeurende beweging. Beethoven brak zijn spel
af, wendde het hoofd om en vroeg op ruwen
toon
«Nu, wat is 't, bevalt u mijn compositie niet?*
7)
Een kwartier later verliet ik 't huis. Tot mijn
verbazing bemerkte ik op 't kleine grasveld een
soort van tuin. In den zonnigen hoek en op de
plaats, waar de lindetakken genoeg licht door
lieten, bloeiden rozen, en eenige gouden-regen
struiken bewogen de lange, gouden trossen in
de morgenlucht; door 't ijzeren hek kronkelden
zich klimop en wilde wingerd, en tegen den
huismuur, juist onder 't venster schitterde Oost-
Indische kers. Ik begreep aan wie wij deze
schoone veranderingen te danken hadden, maar
de tijd ontbrak me om er voldoende opmerk
zaamheid aan te wijden. Snel ging ik den weg
naar de kerk op. Uit een huis, het armste in
't dorp, dat voor 't oog verscholen achter de
struiken in een zijlaantje lag, kwam nog iemand,
die zich verlaat had; overigens was alles stil.
De oude Catharina sloeg een schuwen blik om
zich heen en ijlde toen met gebogen hoofd naar
't Godshuis; zij was in 't zwart gekleed en had
in de eene hand een ruiker anjelieren en lavendel,
dien ik in Leonore's hand zag toen zij in ons
midden uit de kerk huiswaarts keerde. Ik be
reikte mijn plaats in 't koor, vanwaar ik een
blik kon werpen over de geheele ruimte. De
geheele kerk was opgevuld met een schaar aan
dachtige menschenmaar voor het altaar, waar
mijn vader juist de lithurgie las, was een open
plaats, die door bloemslingers was afgesloten.
Op 't altaar brandden twaalf lange, witte kaarsen
en een menigte rozen verborgen het zwarte kleed,
dat men anders daar zag. Twaalf in 't wit ge-
kleede dochters der gemeente knielden op de
trappen van 't altaar in de door bloemen afge
sloten ruimte. Met neergeslagen of vol aandacht
ten hemel gerichte oogen, stemden zij in met
den lofzaug der menigte en bezwoeren zoo plech
tig hun geloof in den drie-eenigen God. Voor
de tweede maal verhief mijn vader zijn stem
en predikte het Woord der genade, predikte het
in den geest des jongers, die zeide: «laat ons
Hem liefhebben, want Hij heeft ons het eerste
lief gehad.Hij sprak tot de jonge Christinnen
als een vader tot zijn kinderen, als een broeder
tot zijn zusters en haar blikken hingen met ont
roering en stillen eerbied aan zijn lippen. Toen
hij ten slotte de handen zegenend op het hoofd
van elk harer legde en haar een bijbelspreuk
als wegwijzer op den levensweg meegaf, liet zich
hier en daar een stil weenen of een zacht ge
zucht hooren door de stilte van 't Godshuis.
Misschien beefde het hart eener moeder, eener
oudere zuster of eens vaders in bange vrees en
zorg voor de toekomst van haar, die de bijbel
spreuk met een luid amen sloot. En ook mijns
vaders stem beefde, 't Was toen hij de handen
zegenend op het jonge en schoone hoofd zijner
pleegdochter lei: «Wees getrouw tot in den dood,
en ik zal u de kroon des levens geven,sprak
hij zacht en bewogen, en «Amen! Amen!* ant
woordde hare reine onschuldige stem, terwijl
haar vochtige oogen vol liefde en heilige be
zieling tot hem opzagen. Toen zong de gemeente
de slot-hymne en onder 't bruisen van 't orgel
en 't luiden der klokken ging zij langzaam naar
buiten over 't groene, beschaduwde kerkhof en
in den glanzenden Meizon. Wie kan ooit ver
geten de handdrukken,. de zegenwenschen en de
innige omhelzingen, die nu volgden? Wie ge
denkt niet de blikken, vol heilige ontroering,
zijner dierbaren op den dag hunner bevestiging
God weet, hoe innig mijn gebed was, toen de
woorden«Wees getrouw tot in den dood* in
mijn ooren drongen.
Met dezen indruk neem ik afscheid van Leo
nore's kindsheid. Geen woord over haar vriende
lijkheid en schoonheid, over haar stil jonkvrouwe
lijk gedrag in huis. De schildering ik weet
het zou me te ver voeren. Zij was de bloem,
de ziel van 't huis en ieder voelde zich gelukkig
in haar nabijheid. Hoe zou ik dat niet gevoeld
hebben, wien zij haar broeder en besten vriend
noemde.
Den dag na Pinkster reisde ik naar de uni
versiteitsstad terug. Gotthold, Elisabeth en Leo
nore begeleidden mij naar 't poststation en
Leonore gaf me een roos uit haar tuin mee op reis.
Zoo ging ik de wereld in. Het beeld mijner
pleegzuster op de trap van 't altaar en de witte
roos, een trouw bewaarde gedachtenis, maakten
het mij misschien gemakkelijker de verzoekingen
van het vrije, ongebondene studentenleven te
weerstaan.
Vijf jaren waren vervlogen. Mijn studenten
jaren lagen achter mij en ik woonde als onder
wijzer bij een rijke, aristocratische familie aan
den Rijn. Gedurende de laatste twee jaren bad
ik mijn geboorteplaats niet bezocht, daar ik
deels door een groote reis, die ik met mijn
kweekelingen maakte, deels door de werkzaam
heden voor mijn theologisch examen daarin ver
hinderd was. Een verandering in mijn leven was
aanstaande. Ik was als hulpprediker naar de
residentiestad beroepen, waar eene bloeiende
Hernhuttergemeente was. Reeds begon ik aan
stalten te maken voor mijn aanstaand vertrek,
toen ik onverwachts een brief van tante Hanna
ontving. Zij schreef:
«Lieve Stefanus!
Je zult wel verbaasd zijn, dat ik je schrijf,
daar je weet, hoe moeilijk ik er toe besluit de
pen ter hand te nemen. Twee gewichtige dingen
nopen mij tot dezen stap. Je vader gevoelt zich
onwel en ik vrees dat het schrijven hem lastig
zou vallen. Ten tweede echter zijn het slechte
dingen, die ik je meedeelen moet, die je niet
verborgen kunnen blijven. Wee harer, die zulk
een groote ramp over ons heeft gebracht! Je
hart zal bloeden, als je hoort wat gebeurd is.
Je weet, dat onze goede gravin Elisabeth en
Leonore naar hare zuster, gravin Z., die te B.
woont, zond, om daar een jaar te blij venEli
zabeth, opdat ze door den omgang met baars ge
leken meer met de zeden en gebruiken der voor
name wereld bekend zou worden Leonore, opdat
«Uitnemend bevalt ze mij, geachte meester,
maar, vergeef mij, wanneer ik het waag te zeg
gen, deze laatste strofe schijnt me niet richtig.
De nadruk moet hier zonder twijfel op het woord
uwe liggen en niet op slechts. Juist het komen
des ministers is 't, dat hier den doorslag geeft,
't ls ook veel duidelijker en juister, wanneer er
gezongen wordt:
Slechts uwe aankomst dreef hem voort.
«Daar hebben we 't«, bromde Beethoven, «nu
wil die 't weer beter weten, misschien weet hij
't ook beter, ik vatte 't in den aanvang ook zoo
op.« Zijn blik viel op mevrouw Streicher. Plot
seling wendde hij zich om en vroeg in een
vroolijken bui: «en wat zegt mevrouw er van?
«Als ik het zeggen mag, zou ik het veel een
voudiger oordeelen, den nadruk op komen te
leggen, want juist dat de minister te rechter tijd
gekomen is, doet hier alles af.«
Daar sprong Beethoven op en brak in een
uitbundigen lach uit, terwijl Sonnleithner een
paar schreden terugweek. Daarop riep hij grim
mig uit:
«Wat een geluk dat ge maar met u beiden
zijt, zoo ge met een half dozijn waarfr, kreeg
ik meer opvattingen dan de arme versregel woor
den heeft! Daar ben ik mooi in de klem geraakt!
Weet ge hoe ik mijzelf thans beschouwHierop
vatte hij mevrouw Streicher met de eene en
Sonnleithner met de andere hand en sprak op
geheimzinnigen toon: «Ga heen en leest de fabel
van den boer en zijn zoon, die hunnen ezel naai
de markt brengen, den raad van alle voorbij
gangers aanhooren en daarnaar ook handelen.
Dan weet ge hoe 't mij te moede is. Doch troost
u, kinderen, laat mij een half uurtje alleen, ik
moet over uwe welgemeende raadgevingen na
denken. Loopt het park in, daar zult ge Breu
ning vinden, die eveneens op mij wacht. Ik ben
dadelijk bij u, dan kunnen we praten en wan
delen.*
Daarop leidde hij beiden ter deure uit en zette
zich weer aan 't klavier. De gasten liepen het
park in, doch vonden er evenmin Breuning als
na een vol uur wachtens Beethoven.
De meester zat in ernstige gedachten verzon
ken voor zijn arbeid en liet de drie verschil
lende opvattingen aan zijn geest voorbijgaan,
waarna hij ze ook op de piano speelde. «Welke
ze nog 't een en ander zou leeren, dat haar als
toekomstige onderwijzeres noodzakelijk was te
weten. De aanbieding der genadige gravin ver
vulde ons met dank en hoewel het afscheid van
de beide jonkvrouwen ons ook zwaar viel, toch
voegden wij ons gewillig daarin, omdat wij van
die verandering veel goeds verwachtten.
Eenige dagen voor Leonore's afreis herinnerde
ik me een plicht, die ik nog jegens haar te ver
vullen had. Volgens een bepaling van hare moeder
zou dezer nalatenschap, brieven, aanteekeningen
en eenige sieraden haar overgegeven worden, als
ze haar twintigste jaar had bereikt. «Het is weinig,
wat ik mijn arm kind kan nalaten, maar ze zal
zich verheugen, als ze eenige dingen bezit, die
haar ongelukkige moeder lief zijn geweest, en uit
mijn brieven zal ze mijn hart leeren kennen, en
misschien een zachter oordeel over mij uitspreken,
dan anderen gedaan hebben.*
Ik zei Leonore het weinige, dat ze aangaande
het verledene harer moeder moest weten, dat ze
namelijk van den heilweg was afgedwaald en op
den weg des verderfs en der wereldsche ijdelheid
geraakt was door de gemeente der geloovigen te
verlaten en ik schaam me het uit te spreken
schande en kommer over ons gebracht heeft door
opera-zangeres te worden. In 't oog der wereld
verwierf ze roem, maar God strafte haar door
haar een slechten echtgenoot te geven, die haar
vóór den tijd ten grave bracht. Dit is de korte
geschiedenis van Leonore's moeder. Zij hoorde
die aan zonder een traan te schreien, nam de kist
met de erfenis in ontvangst, droeg haar naar heur
kamer en sloot zich daar op. Toen ik des avonds
tot haar ging, was de grendel weggeschoven; ik
trad binnen en zag, dat ze zich te bed had ge
worpen en was ingeslapen. Haar oogleden waren
rood, haar hoofd brandde en haar adem ging
moeilijk. Om haar niet te storen, zette ik, in
plaats van haar te wekken, haar avondeten op het
tafeltje en ging weg om zelve te slapen, want het
bezoek bij ïnjjne zieken had me vermoeiduw
vader was voor twee dagen op reis.
's Nachts ontwaakte ik van de vreemde klanken,
die uit Leonores kamer schenen te komen. Ook
Hei Land van
De Langstraat en
huh
Slechts uwe aankomst dreef hem voort.
Slechts uwe aankomst dreef hem voort!*
welke hij met welgevallen zong.
Het ongeluk.