m
FEUILLETON.
,V. 762.
ZATERDAG 23 FEBRUARI.
1889.
Uitgever: L. J. VEEIBMAJST, Heusden.
Het is beschikt in Godes raad,
v<i'
Tj§g|
vfefK
i
VOOK
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijsverhooging.
Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort.
Advert en tien 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht.
Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
In de laatste jaren heeft Nederland meerma
len het voorrecht gehad, naar aanleiding van
een datum of een jaargetal, de roemruchte da
den der voorvaderen te gedenken. Zoo kwamen
in het vorige tiental dezer eeuw de schitterende
feiten uit den vrijheidskamp tegen Spanje een
woord van herinnering en dankbaarheid, zoo
kwam verleden jaar de huldiging van een Oran
jetelg tot koning van Engeland een opfrisschend
woord vragen.
Het jaar 1889 echter is als eeuwjaar niet
alleen van belang voor deze of gene natie, maar
is dat voor de geheele beschaafde wereld, Frank
rijk bovenaan, Engeland en Rusland het minst.
Een eeuw geleden ja, wat er toen eigenlijk
geschied is, laat zich niet met eenige woorden
zeggen. Men kan het doen, doch het dient tot
niets. In vroeger jaren was men gewoon de
geschiedenis op die wijze te schrijven. Men gaf
dan eenvoudig de feiten aan, zonder meer,
somde de datums op der opstanden, gaf zoo
nauwkeurig mogelijk doch in den regel bleek
dat onmogelijk het aantal dooden en ge
kwetsten op en ging daarna tot een volgend
feit over. In den tijd toen deze geschiedschrij-
verij in de mode was, stond het jaar 1789 in
een bijzonder kwaad blaadje. Een jaar van op
stand, van opstand nog wel tegen de wettige
macht, tegen een koning en zijne dienaren, van
omverwerping der grondzuilen, waarop die macht
rustte, en in zijn gevolgen, ran een konings
moord en 't vergieten van stroomen onschuldig
bloed.
Wanneer men 't jaar 1789 en 't geen er uit
geboren werd, aldus naar de feiten beschrijft,
maakt het een griezeligen indruk, doch men
schrijft dan, ook al houdt men zich zoo stipt
mogelijk aan de waarheid, niet de geheele
waarheid en levert aldus een beeld dat weinig
gelijkt op 't origineel.
De geschiedschrijver uit onze dagen vat zijn
taak geheel anders op. We kunnen hem verge
lijken bij een geneesheer. Deze, bij een lijder
geroepen, zal niet, na den patiënt in oogen-
schouw genomen te hebben, terstond zijn recept
klaar hebben. Hij zal eerst wel zeer punctuëel
informeeren naar de omgeving van den zieke,
zijn levensloop, zijn gewoonten, naar de om
standigheden, waarin hij kort voor 't ontstaan
der ziekte verkeerde, enz., ten einde de oorza
ken op te sporen, die aanleiding tot zijn kwaal
kunnen gegeven hebben. Eerst daarna zal hij op
middelen ter genezing bedacht zijn.
Aldus de geschiedschrijver. Staande voor een
jaar van geweld, een jaar, waarin binnen twaalf
maanden meer voorviel dan in de geheele eeuw,
die er aan voorafging, is zijn eerste vraag: hoe
is 't aldus geworden? Gebeurtenissen, als in
1789 plaats hadden, komen niet maar plotse
ling op, als uit de lucht gevallen. Zij ook wor
den geboren, hebben een tijd van wording, van
groei, voor ze als feit in de historie geboekt
worden. Die wording op te sporen, die ontwik
keling te volgen tot op den dag der uitbarsting,
dat is geschiedschrijven. Dat laatste is er daar
om niet gemakkelijker door geworden, maar
wel schooner en de vrucht is een klaarder spie
gel des tijds dan die aaneenrijging van losse
feiten, die niets zeggen en alleen tot ballast
dienen van het geheugen.
Het bovenstaande meenden we te moeten
laten voorafgaan aan de aankondiging van ons
plan, om in den loop van dit jaar van tijd tot
tijd een bijdrage te schrijven tot de richtige
kennis van de gebeurtenissen in het jaar 1789,
waarvoor het, meenen we, onnoodig is de bij
zondere belangstelling onzer lezers in te roepen.
Wij willen ze alleen waarschuwen, dat we on
mogelijk terstond met dit jaar kunnen aanvan
gen, maar de zaak eenigszins hooger dienen op
te halen. Aangenomen dat 1789 een zieke is,
vragen we allereerst naar den oorsprong der
kwaal en moeten daartoe terug.
Voor heden willen we ons bepalen tot het
koningschap in Frankrijk. Let wel, dat
we niet zeggen tot den koning. Een ko
ning kan een allerbest mensch zijn, terwijl toch
het koningschap in zekere omstandighe
den een ramp is. De koning, die in 1789 op
den troon van Frankrijk zat, was een goed
man, te goed om een vlieg te dooden, goed op
lafhartig af, en toch is hij als 't offer gevallen
van den volkshaat tegen 't koningschap.
De Fransche koningen hebben in vroeger
eeuwen een harden strijd gestreden met de edelen.
Er zijn tijden geweest dat de laatsten boven
dreven, de eersten onder lagen. Eerst na zwaren
strijd hebben de edelen vele hunner bijzondere
voorrechten, b.v. het eigenmachtig slaan van
geld, het recht van onder elkaar te mogen oor
logen, aan den vorst moeten afstaan, wiens
luister daardoor steeds steeg. Men zou meenen,
dat het volk hierbij wel moest varen, gelijk dit
in Engeland en bij ons te lande gezien werd,
waar de vorsten steun zochten bij het volk tegen
de aanmatigingen van den adel. Dat geschiedde
echter zoo niet. De Fransche vorsten onderwierpen
den adel, zonder genegen te zijn het volk zijn
aloude vrijheid te laten. Integendeel werden de
rechten des volks tegelijkertijd gekort en zoo
kwam het Fransche volk niet alleen geheel onder
het koninklijk gezag, maar ook onder den adel.
En alsof deze machten niet drukkend genoeg
waren, kwam daar nog bij de geestelijkheid, die
het recht behield zichzelf te belasten en natuur
lijk daarvan een zoo spaarzaam gebruik mogelijk
maakte. Eén recht behielden de edelen ten allen
tijdedat van geheele vrijstelling der belasting.
Bovendien gingen hunne leden schuiven met alle
vette posten in 't leger en de staatkunde en ook
in de kerk, en voor 't volk bleef niets, letterlijk
niets over dan de plicht in de uitgaven van den
staat te voorzien.
Toen ons vaderland zich in het midden der
17de eeuw ontworsteld had aan Spanjes macht
en na bloedigen kamp de vrijheid had zien zege
pralen, greep ook de vrijheidszucht het Fransche
zoowel als het Engelscbe volk aan en in beide
landen ontstonden heftige oorlogen. In Engeland
eindigde de omwenteling daarmee, dat den gewe-
tenloozen koning het hoofd voor de voeten gelegd
werd en het volk zijn rechten in hun volle
waarde geëerbiedigd zagin Frankrijk daarmee,
dat de luister van 't hof wies en het volk
't onderspit dolf.
Er is geen ontmoedigender lectuur dan de
geschiedenis van dien oorlog, ondernomen door
't volk en eenige verontwaardigde edellieden, die
men de Gewichtigen noemde, tegen een koninklijk
minister, die als despoot regeerde voor zijn minder
jarigen koning. Het was in den grond echter
geen vrijheidsliefde, die hier het zwaard aan
gordde, 't was een spel van kleingeestige intrigues
van eigenbelang, van boeleerende vrouwen en
in dat spel geraakte het welzijn des volks op
den achtergrond, zoodat het ten slotte, toen de
almachtige minister M a z a r i n zijn bespringers
overwon, nog maar goed was, dat de geheele
macht in handen kwam van één enkel persoon
in plaats van een leger adellijke leegloopers.
In 1652 keerde Mazarin, die een tijd lang
Parijs had moeten verlaten, triomfeerend in de
hoofdstad terug, en van dat jaar af dagteekent
de grondvesting van het onbeperkt gezag des
konings.
Toen Bodewijk XIV 't bestuur aanvaarde en
zijn minachting voor de vrijheden des volks
onbewimpeld getoond had door in 't parlement
te verschijnen, gekleed in jachtkostuum en met
de rijzweep in de hand op dreigenden toon ge
hoorzaamheid had geëischt en die verkregen had,
was 't met de volkszaak voor goed gedaan, lag
Frankrijk gekneveld aan de voeten van zjjn
vorst.
De onbeperkte koninklijke macht behoeft echter
uit zijn aard nog geen straf te zijn voor een
volk. Veel hangt natuurlijk af van den persoon,
die deze macht uitoefent. Op de wijze waarop
zij in frankrijk werd uitgeoefend door genoem
den vorst, die meer dan een halve eeuw regeerde
en zijn opvolger, die even langen tijd aan het
bewind was, was ze echter meer dan een straf.
Ze was de vernietiging van alle zelfstandig volks
leven, zij en zij alleen was de wegbereidster voor
de later zoo gevloekte omwenteling van 1789.
We moeten kort zijn en kunnen het lange
leven van Lodewijk XIV niet in bijzonderheden
nagaan. Genoeg zij 't te zeggen, dat zijn bestuur
zich gekenmerkt heeft door een reeks van oor
logen, alle door zijn heerschzucht in 't leven
geroepen, die schatten en menschen bij duizenden
verslonden hebben.
Zijn geheele regeering vertoont een onafge
broken reeks van geweldenarijen, trouwelooshe
den en schendingen van gesloten verdragen
van willekeurige daden, voorbeeldelooze ver
kwistingen en waanzinnige vervolging der pro
testanten. Zijn regeering was een maitressen-
regeering, onzedelijk in de hoogste mate. De
vleierij heeft aan dezen vorst den eerenaam
de Groote geschonken, maar bij den dood
15)
Den negeuden dag, nadat mijn brief verzon
den was, ging ik naar 't postkantoor, dat buiten
't dorp lag, om te zien of er misschien antwoord
gekomen was. Mijn gang was vergeefsch. Op
den terugweg ging ik aan op 't slot. Een be
diende opende mij eerbiedig de deur en ik vond
de gravin en Elisabeth in vertrouwelijk gesprek
bij de thee aan een tafel, waarop een zilveren
lamp brandde. De voorstelling drong zich toen
aan mij op, dat het in 't oog der wereld een
groot voorrecht moest zijn, de eenige dochter
uit een rijke graaflijke familie tot echtgenoot te
krijgen en misschien schemerde die dankbaar
heid in mijn houding door, toen ik de hartelijke
begroetingen der beide vrouwen beantwoordde
en heur handen aan mijn lippen drukte.
»Hoe verheugt het me, dat ge eindelijk den
tijd vindt eens een vertrouwelijk uurtje met ons
te praten, mijn zoon. Je gunt je dag noch nacht
rustic zei de gravin. Elisabeth schoof voor me
een stoel naast de hare en lachte me vriendelijk
toe, toen ik haar hand greep en die drukte.
»Je geeft Stefanus voor de tweede maal suiker
in zijn thee,* zei de gravin. »Hij zal een slechte
sieening van je huishoudelijke deugden krijgen.
»Neen, neen! veeleer zie ik er aan, hoe goed
verzorgd ik eens onder uw bescherming zal zijn,
liefste Elisabeth
»Een uitlegging, die je zeker bevallen zal,
mijne dochter,zei de gravin met een vriende
lijken blik naar ons beiden. »Doch,« ging ze
voort, »laat ons hen niet vergeten, die zich niet
met ons kunnen verheugen. Hoe gaat het uw
zieken vader, Stefanus
Altijd even afgemat en koortsig. Hij is uiterst
geduldig; maar ik zie, dat zijn verlangen naar
Leonore toeneemt. De onrust, waarmee hij de
post afwacht, verraadt het.«
»En de ondankbare heeft nog niet geantwoord
»Neen.«
Niets, van al wat ze doet of laat, verbaast
me. Ik weet alles, wat ze gedaan heeft, Stefanus.
Elisabeth heeft geen geheimen voor me. De
schandelijke zaak is aan de geheele gemeente
bekend en ieder gelooft, dat het verdriet uw
vader naar 't graf brengt. Er is een tijding naar
't dorp overgewaaid, en men weet daardoor, dat
zij in de opera gezongen heeft, 't Is ontzettend
er aan te denken, het ergste, wat ze kon doen
en als ze niet reeds ontaard was, dan
»Spreek zoo niet, liefste moeder, ik kan 't
niet verdragen, want
»Ja, helaas, ik weet het! Je hart hangt nog
altijd aan haar meer, dan je voor God kunt
verantwoorden, Elisabeth. Je moet me echter
toestaan zonde te noemen, wat zonde is. Men
behoeft niet eens een christin, maar slechts een
onbesproken vrouw te zijn om haar handelingen
strafwaardig en afschuwelijk te noemen. Heeft
men ooit zoo iets gehoord't Eenige, waarin
ik uw vader nooit begrepen heb, is zijn zwak
heid jegens dit meisje,voegde zij er bij met
bewogen stem. Tante Ilanna denkt even als
ik. Maar ik word boos, als ik aan die diepge-
zonkene
»U vergeet, dat Leonore mijn zuster is; het
doet mij leed in zoo harde woorden van haar
te hooren spreken. Laat me beproeven eenige
gronden tot haar verontschuldiging aan te voe
ren^ zei ik, want het woord »diepgezonkene«
had me het bloed naar 't gelaat gedreven.
»Dat is nuttelooze moeite, Stefanus. Ik weet
alles watje met Elisabeth hebt gesproken. Wacht
u toch, kinderen, u door valsche toegevendheid
eenigermate aan haar zijde te plaatsen. Ge weet,
dat er geschreven staat: »Wie niet vóór Mij
is, is tegen Mij,* aldus besloot.zij op zacht
moediger toon.
Elisabeth drukte zacht mijn hand, tot teeken,
dat ik moest zwijgen. Ik deed het, want ik be
greep, dat het me onmogelijk zou zijn de in
zichten der gravin aangaande Leonore te ver
anderen. Wij brachten het gesprek op de dingen,
die ons allen zwaar op 't hart lagen. Heden was
de oude onderwijzer gestorven en velen zijner
leerlingen hadden hem niet kunnen volgen, om
dat de ziekte hen aan hun bed hield gebonden,
ja, omdat dienzelfden avond twee van hen waren
overleden, 't Was een tijd van schrik, zooals de
oudste menschen in 't dorp zich dien niet wisten
te herinneren. Gods hand lag zwaar op de ge
meente. De gravin riep de bedienden bijeen en
verzocht mij den huiselijken godsdienst te leiden.
Ik voldeed aan haar verzoek. Ja, wij hadden
noodig onzen blik naar de bergen op te heffen,
waarvan alleen hulpe kon komen.
't Was reeds laat, toen ik terugkeerde. In
mijns vaders kamer brandde nog licht en ik
vond hem overeind zitten, tegen zijn kussen ge
leund, en naar tante Hanna luisterend, die hem
uit een stichtelijk boek voorlas. Toen ik zachtjes
binnentrad, sloeg hij een vragenden blik op mij
en ik schudde met het hoofd. Hierop sloot hij
de oogen en ik zette mij aan zijn bed. Hanna
zat op eenigen afstand aan de tafel en las zonder
op te zien. Het door een groen lampescherm
getemperd licht gaf aan haar gelaat een onbe
haaglijke kleur, terwijl haar eentonige stem even
onbehaaglijk de kleine kamer vulde en tot in
.den versten hoek drong. De dag had mij ver
moeid en mijn gedachten begonnen zich te ver
warren.
»Hoort ge de bel niet?« sprak mijn vader.
»Ge zult het mis hebben; ik heb anders een
scherp gehoor,* antwoordde tante Hanna en
ging voort:
Meent ge, dat ik gekomen ben om vrede te
brengen op aarde? Ik zeg u neen, maar twee
dracht. Want van nu aan zullen er vijf in één
huis verdeeld zijn; drie tegen twee en twee tegen
drie. De vader tegen den zoon en de zoon tegen
den vader; de moeder tegen de dochter en de
dochter tegen de moeder. O, dat gij koud of
warm waart
»Hoort ge niet, dat er zachtjes voor de tweede
maal gebeld wordt?* vroeg mijn vader en staarde
naar de deur. »'t Is me alsof ik daar buiten
hoorde fluisteren.
»Als 't volstrekt zoo zijn moet, zal ik gaan
zien, maar laat me nu eerst het hoofdstuk uit
lezen ik houd er niet van gestoord te worden.
Ze las verder. Na omstreeks een minuut hoorde
ik in de voorkamer geruischeen zachte vinger
klopte aan de aanstaande deur. Hanna sloot
haar boek en ik stond op om te zien, welk be
zoek zoo laat de rust des kranken stoorde. Vader
had het hoofd opgeheven van 't kussen en een
blijde glans verhelderde zjjn oogen, terwijl hjj
op liefdevollen toon riep
»Kom, Leonore, mijn kind; ik wist, datje er
waart en heb je verwacht!*
Ik trad terug in de schaduw. Zjj stond op
den drempel, een beeld, dat de donkere lijst der
deur tot raamwerk had. Haar bruin, eenvoudig
kleed en de smalle witte kraag zou een non
hebben kunnen dragen. Een vluchtige blik op
mij, toen ontdekte ze de gestalte mijns vaders,
die op 't rustbed lag uitgestrekt. Door doodschen
schrik aangegrepen, hief ze de armen op, slaakte
een angstkreet en knielde in 't volgend oogen-
blik aan zijn leger. Ik hoorde, dat ze weende,
en zag, dat de hand mijns vaders op heur haar
rustte.
»Ik kende mijn kind te goed om niet te
weten, dat het aan heur vaders hart terug zou
keeren, als 't haar riep,sprak hij met bevendestem.
»Ach, u zoo ellendig te vinden! Ik wist niets
van uw lijden, anders was ik reeds lang aan uw
bed geweest om u te verplegen en u te zeggen,
dat u me de liefste zyt onder de menschen!*
Ze greep zijn hand en drukte die aan heur
lippen. »Hoe verwelkt en dor is deze hand, die
me zooveel goeds deed en zich nooit toornend
tegen me ophief! U vergeeft me toch, dat
ik u vergeeft me alles beknor me niet,
dat ik u zoo lang alleen heb gelaten, mijn vader?*
Alles is vergeven en vergeten, myn kind!
Ik heb je smartelijk gemist, maar ik was niet
alleenHanna en Stefanus hebben me trouw
verpleegd, 't Heeft me, dank zij hun beiden, aan
niets ontbroken.*
(Wordt vervolgd.)
-■rf
liet Laiid van tallen
De Langstraat en de
Donunelerwaard.