Goede nieiiseheii. FEUILLETON. «M 763. WOENSDAG 27 FEBRUARI. 1889 Uitgever: L. J. YEERMAK, Heusden. YOOU Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijsverhooging. Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dórt. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor FrankrijkWester Co., 20 Rue Hérold, Parijs. »Moeten wjj dankbaar zjjn voor een goed boek?« vraagt Pierson in zijn voorrede op de Hollandsche vertaling van Adam Bede. Het ant woord op zijn vraag luidt ook bij hem beves tigend. En waarom? Ja, om velerlei redenen, meen ik. Omdat de schrijfster ons geboeid heeft door haar aangrijpende intrigue, die eigenlijk toch zoo doodeenvoudig isde lotgevallen van eenige weinige menschen op een boerendorp in de nabijheid van Londen; omdat zij alledaagsche toestanden weet te schilderen, van uit de verte gezien, en dus in dit geval, goed gezienwant zjj laat haar pen niet besturen door te veel, noch door zeer verkeerde sympathie of antipathie omdat zjj fijn weet weer te geven de gevoelens, de gewaarwordingen, de omstandigheden in des menschen lot, die gezameljjk den mensch nopen tot een bepaalde daad of uitspraakomdat zij ja, om veel meer redenen nog moeten wjj de schrijfster of haar boek want dat is een deel van haar zelve dankbaar zijn. Eén grond tot dankbaarheid noemde ik tot nog toe niet, om dezen tot het laatst te bewaren, als den gewichtigste't is, omdat zjj begrepen heeft, dat de achtergrond van geheel het leven, zelfs van de luimige, jolige, geestige uren van dat leven, ernst is, diepe ernstdaarbij plaatst zij ons op den top der bergen èn aan hunnen voetden verheven geest doet zij ons aanschouwen en gevoelen, welke den mensch aanspoort tot edele daden en hoog gestemde gedachten, die den mensch eerst maken tot een goed mensch. Aan den anderen kant plaatst zij ons aan den voet des bergs, en doet ons den blik slaan op de namelooze ellende, die den mensch soms naar den rand des afgronds voert en hem een toe vlucht doet zoeken in de armen der wanhoop, die haar slachtoffer noode laat gaan. Maar hier over zal ik thans niet spreken. De titel van mjjn opstel wjjst u op iets andersop een prettiger denkbeeld, een heerljjker gedachte. Goede menschenechter bestaan slechts in onze verbeelding. Wie is goed? Immers niemand Een oogenblikje vriendge hebt gelijk, maar vertel rnjj eens even, met welken maatstaf meet gij de menschen, en in de eerste plaats u zei ven? Ik geloof, dat u te veel de eene of andere theore tische bepaling van het woord »goed« door het hoofd speelt. Maar theorie, hoe schoon ook, voert ons hier niet verder. Neen, 't is veeleer, zooals de schrijfster van Adam Bode zegt, waar zjj een nuchteren, pro- zaïschen herbergier sprekende invoert. Op vele plaatsen had deze man gewoond en de menschen gade geslagen, maar ook op al die plaatsen vond hjj het menschdom »een armzalig troepje toch vindt onze schrijfster het wel de moeite waard, geljjk ieder waarljjk edele ziel, dat mensch dom te bestudeerenhet te bemoedigen en op te beureu. Maar voor den nuchteren, waanzin nigen herbergier, heeft ze slechts dit woord och ja, het is een armzalig troepjetoch moeten we er mee leven en nooit vei'geten, dat wjj zei ven deel uitmaken van dit troepje. Als vertegenwoordiger van datzelfde mensch dom, noemt de alom wegens zijn kundigheden en gaven gevierde doctor Faust in Goethes treur spel van dien naam, zich zei ven »een arme dwaasen het leven acht hjj des wegen niet levenswaard. Hem stond zijn wetenschap in den weg, dien herbergier zijn waanwijsheid. Faust zoekt parels in de lucht, en beklaagt zich, dat hjj ze daar niet vindt; en al is voor de lezing of liever bestudeering van dit meesterstuk van Duitschlands dichtervorst elke aanbeveling bijkans onnoodig of overbodig, wjj willen er liever op wijzen, dat de edelsten van ons geslacht het goede in den mensch niet gezocht of gevonden hebben in hoofd of hart van ontwikkelden en beschaafden alleen, maar in het hoofd en het hart der menigte, der menschheid in het algemeen. De zwakke plaats, de Achilles-pees in het wijsgeerig stelsel van een Socrates, een Spinoza en honderd andere bespiegelende wijsgeeren is na bovenstaande regelen terstond op te merken. Alleen weten maakt goed,« luidt hun be wering; en we erkennen, om goed te zijn, om goed te doen, moeten we weten, wat goed is; maar, het is in de eerste plaats meestal niet zoo heel moeieljjk te weten, wat goed is; alle be ginselen zijn moeieljjk; dit geldt echter niet van de zedeljjkheid. In de tweede plaats vergeten deze werkelijk groote mannen, dat de hartstochten in ieder menschenleven een voorname plaats bekleeden, en spotteji met al onze schoone theorieënze werpen ieder oogenblik het kaartenhuis omver, dat we zoo prachtig met onze rijke en verheven gedachten meenden te hebben opgebouwden zoo komen zjj, als ze niet louter theorie-menschen zijn en van illusies leven, vroeg of laat tot den uitroep, die in hun mond meer te beteekenen heeft, dan in dien van den herbergier in Adam Bede »Een armzalig troepje, mijnheer 't Is voorzeker een groot geluk te noemen, dat die Achilles-pees in het stelsel van genoemde wjjsgeeren is aan te wijzen. Waar zou het heen met het menschdom, als slechts de meer ontwikkelden, de geleerden, de beschaafden wisten wat goed was? »Geef mij voor ponden van geleerdheid, onzen van gezond verstandheeft zeker iemand een maal uitgeroepen. Laten we meêroepen. Die vrome wensch wordt er niet door vervuld; ik weet het; maar we bewijzen door dien uit roep, dat wjj gezond verstand hooger stellen, dan wetenschappelijke, aangeleerde kennis; en dat zegt veel 't Gezond verstand is het, al stellen we wetenschappelijke kennis niet gering, dat menig ongeletterd man, vaak meer teeder van geweten maakt dan menig geleerde; en daar komt het dan toch eigenljjk op aandit zij ons slot woord in deze zaak gesproken Niet alleen weten wat goed is, maar en vooral in de eerste plaatsgoed zjjn en goed doen, dat is de quaestie, en hierin kan ieder zich oefenen zonder oefening wordt men niets en daardoor voornamelijk komt men tot zede- ljjke krachtdeze alleen beslist over het lot, den bloei en ondergang van den enkelen mensch, zoowel als van geheele volkeren. 'k Meen te mogen beweren, dat dit denkbeeld nog niet alom verspreid is, of schijnt te zjjn. Goede menschen, ze worden overal ge vonden in iederen standonder menschen van de meest uiteenloopende richtingvan zeer ver schillenden aanleg; zij zijn het, die de wereld in de goede baan houdenzij zjjn het, op wier deugd zelfs de slechten terenwant bestonden zij niet, dan zouden de slechten waarschijnlijk nog slechter en vooral nog schaamteloozer zijn zoo bewaren zij het maatschappelijk evenwicht. Onschatbaar voor den medemensch, brengen zjj bloemen aan op schijnbaar onvruchtbare plaatsen; brengen licht en warmte in de harten van ande ren; zij maar laat ons hierover zwijgen; want goede wijn behoeft geen krans De Brusselsche Gazettemeldt, dat niettegen staande de stad Brussel reeds meer dan twintig maal de lijst van de nomners der oude leeningen heeft laten openbaar maken, waarop bij de gean ticipeerde uitlotingen, in verband met de conversie, prijzen gevallen zijn, er thans altjjd nog 2494 premiën zjjn, die niet zijn opgeëischt. Daaronder zjjn drie premiën van fr. 25,000, een aantal van fr. 2500, 1000, enz., en alle te zamen bedragen zjj bijna fr. 400,000, welke na verjaring aan de gemeentekas komen. Het is beschikt in Godes raad, 16) »0, ik had 't moeten weten, omdat zij bij u warenantwoordde ze, zich dadelijk veront schuldigend. Met deze woorden stond ze op, ging Hanna, die reeds was opgestaan, maar bij de tafel was gebleven, tegemoet en wilde baar om armen. Deze trad een schrede terug en strekte slechts de hand naar haar uit. Leonore stond een oogenblik verbaasd en vatte dan de aange boden hand, terwijl ze op eigenaardige manier met het hoofd knikte als of haar iets inviel, dat ze vergeten was. Hanna bleef zwijgen en trok haar hand snel terug. Leonore sloeg geen blik tot haar op, maar wendde zich tot rnjj. Ik ging tot haar, en reikte haar de hand. »Wees duizendmaal welkom, Leonore! Ik dank je, dat ge gekomen zjjt.« »Zet spoedig een verkwikking voor 't kind gereed! Je hebt een verre reis gemaakt bij koud weer. Hoe bleek ben je! En om mjjnentwil heb je je aan dat strenge weer blootgesteld Maar, Leonore, goed kind, was je niet bevreesd voor de aanstekende ziekte in 't dorp?« »Ik vrees niets, slechts voor u, lieve vader ben ik bezorgdZe schoof een lagen stoel bjj zijn bed en zette zich daarop. »Ik wil bjj u.zijn, och, sta het me toe. Ge moogt niet- spreken. Thans wil ik geen woord meer tot u zeggen. Ze streek zijn hoofdkussen glad, trok de dekens wat dichter om hem heen, en legde heur hand op zjjn oogen. »Zoo deed mijn moeder, toen ik nog een kind was. Voelde ik me onrustig of ziek, dan legde ze haar hand mij op voorhoofd en oogen, en ik sliep in. Of zal ik eerst een avondlied zingen, vader »Als ge niet te vermoeid zijt. Ik heb er naar verlangd je stem te hooren.« Zachtkens ging ze naar de zijkamer en liet de deur open. Daar binnen was 't donker. Ik stak een licht aan en bracht het bij haar. Zij stond aan 't venster en had haar zakdoek voor de oogen. Toen ze mijn schreden hoorde, wenkte ze mij. »Stefanus, we zullen hem verliezen. Hij is meer verzwakt, dan ge §chijnt te weten,fluisterde ze haastig. »Salome, die ik daar even sprak, zei me, dat de dokter sinds gisteren op genezing hoopte, maar ik geloof hem niet.« Op dit oogenblik was 't, alsof ik mijn naam hoorde noemen en ik ijlde naar 't ziekbed. »Zal ze niet zingen? Ik verlang er zoo naar.« Nauwelijks had hij uitgesproken, of ze verhief, door eenvoudige accoorden begeleid, haar stem Gij, goede Vader, eeuwig licht, Niets is bedekt voor Uw gezicht; Gij blijft ons bij, waar wij ook gaan, Al schijnt-geen zon, al licht geen maan. Toon ons Uw goedheid en Uw macht Door Uw bescherming dezen nacht. Vertroost het neergebogen hart, En heel in gunst der kranken smart. Behoed ons tegen ramp en leed, En blijf tot onze hulp gereed; Houd ons gemoed voor U bereid, Opdat het blij Uw komst verbeid'. In de heilige schrift spreekt men van de zoete lofzangen der engelenvanwaar zouden wij onze voorstellingen van hun gezangen krijgen, als menschenstemmen ons daarbij niet tot voorbeelden dienden? Toen zij het eerste couplet had ge zongen en een kort tusschenspel maakte, hief mijn vader 't hoofd op van zijn kussen. »Is dat de stem van ons kind en ik heb ze niet eer gekendfluisterde hij. »Die zóó zingt, over hem breiden de engelen hunne vleugelen uit.« Hij legde zich weer neer, sloot de oogen, en een lieflijk lachje speelde om zijn mond. Spoedig hoorde ik aan zijn rustig adem balen, dat hij was ingeslapen. Ik ging in de andere kamer, toen Hanna juist de tegenoverstaande deur opende en Leonore op onverschilligen toon zei, dat in de huiskamer verkwikkingen voor haar gereed stonden en in haar slaapkamer een vuur brandde, 't Zou daar niet te koud zijn om te slapen. Leonore dankte voor de moeite, die ze veroorzaakte, en sloop naar 't bed van den zieke. Toen ze zag, dat hij sliep, aanschouwde ze hem een poos zwijgend en met gevouwen handen, waarop ze Hanna, die met een lamp in de hand op haar wachtte, volgde, zonder me goeden nacht te zeggen. Ik waakte bij mijn vader. Om drie uur 's mor gens wilde Hanna mij aflossen. Hij sliep gerust en vast; maar toen hij tegen twee uur de oogen opsloeg, zag ik, dat zijn trekken veranderd waren en zijn blikken beneveld. »Mijn zoon,« zei hij met inspanning, »ik voel, dat mijn uurtje komt. Zend naar de oudsten der gemeente, opdat ik van hun afscheid neme, en wek schielijk Leonore, want ik moet haar nog spreken voor ik sterf. Met wankelende knieën ging ik heen. In de gang ontmoette ik Leonore. »Je komt me roe pen,zei ze met klanklooze stem. »Ik heb niet geslapen. Laat me bij hem.« Wat tusschen haar en mijn vader voorviel, weet ik niet. Een uur later stonden de oudste en eerwaardigste mannen der gemeente om zijn sterfbedLeonore knielde aan 't hoofdeinde, ik niet ver van haar. Hij zegende ons en Hanna hij zegende de mannen, welke hem gedurende zijn lang werken getrouw ten zijde hadden ge staan. Zij zouden der gemeente zijn laatsten groet Urengen. f Houdt wat gij hebt: laat u uw kroon niet ontrooven, »stamelde hij met brekende stem. Met zwakke handen vatte hij de onze, die wij hem weenend toestrekten. »Heer! vereenig ons allen eens daar om Uw troonEn hij ontsliep onder onze gebeden. O, badde ik toch bij de duistere schemering der rouwkaarsen in de stille kamer bij zijn bed kunnen zitten om met den blik op zijn vredig gelaat, het beeld zijns levens voorbij myn ziel te laten gaan! Ware my toch de troost gegund geweest met mijn herinnering te verwijlen bij de liefde en trouw, waarmee hij myn geheele be staan had gezegendIk kon het niet. De werk zaamheden van mijn beroep namen mij geheel in beslag. Nauwlijks vond ik den tijd om in persoon aan de gravinnen op 't slot de treurige tijding te brengen. Ze wisten reeds alles en ont vingen me in 't zwart gekleed. »Hij was ons meer dan het Hoofd der ge meente en onze biegtvader; wij beweenen hem als een lid van ons huis,« zei de moeder en als ik Elisabeths hart en de geheele innigheid van haar wezen nog niet gekend hadde, thans open baarde ze mij die in hun geheele grootte. Ik gevoelde, dat ik niet in staat zou zijn de gedachtenisrede mijns vaders te houden. Een naburig prediker beloofde me dezen liefdedienst. Dien dag wilde ik niets zijn dan zijn zoon, de eerste onder de lijdenden. Leonore zag ik in dien tijd weinig. Eens ontmoette ik haar, toen zij mijns vaders doodkist met klimopranken versierde en een rosmarijntak in zijn hand legde. Ze was bleek en haar oogen toonden sporen van tranen, maar in haar gezicht lag een uitdrukking van kracht en beslistheid, die ik er vroeger niet gezien had. Ook volgde ze aan Hanna's zyde ik ging aan de rechterhand van deze de dood kist, toen men mijn vader onder gezang en klok gelui naar den godsakker droeg. Toen ik de eerste handvol aarde op de houten woning onder in de groeve wierp en een doffe rommelende toon mij antwoordde, hoorde ik, hoe een half onder drukte angstkreet zich aan haar lippen ontwrong en een snelle blik toonde |ne, hoe ze, tegen het naaste grafteeken geleund," met oogen zonder tranen in de groeve staarde. Dit alles ging als een droom me voorbij. Toen de grafheuvel zich welfde over het om hulsel des afgestorvenen, verdrong zich de me nigte van deelnemende vrienden en buren met troostwoorten om onsook de gravin en Elisa beth naderden. Leonore ging haar eenige schre den te gemoet; de gravin bleef staan, maakte De Langstraat en de iniiiiielerwaail Buitenland. Op den Godsakker.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1889 | | pagina 1