Een getrouwe gezellin.
FEUILLETON.
WOENSDAG 6 MAART.
I S 4
Uitgever: L. J. YEERMAN, Heusden.
M T65.
1869.
VOOR
Het is beschikt in Godes raad.
18)
NIEUWSBLAD
Het Land ran
!iiwia
De Langstraat en de
Doininelerwaard.
Dit bind verschijnt WOENSDAG en ZATEKDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs ver hooging.
Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort.
Advertentiën 16 regels 60 et. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht.
Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Itue Hérold, Parijs.
(Slot.)
De schaduwen, welke de maanbergen werpen
zijn geheel zwart, en haar randen scherp be
grensd; waar die schaduwen vallen, wordt niets
van 't landschap gezien, daar heerscht volslagen
nacht, terwijl op aarde de luchtverstrooiende
eigenschap der lucht maakt, dat ook die voor
werpen verlicht worden die niet direct door
't zonnelicht bestraald worden. Op de maan
namelijk is evenmin lucht als water, ten minste
geen lucht welke eenigszins vergeleken kan wor
den mqt onze lucht.
't Is ten deele door de lengte dezer schadu
wen, dat men de hoogte der maanbergen heeft
kunnen meten. Die hoogte is betrekkelijk zeer
groot, daar vele maanbergen zoo hoog zijn als
de hoogste punten der aarde, dat is 25 tot 30
duizend voet. Dit is tamelijk verrassend als men
de grootte dier beide hemellichamen vergelijkt.
De doorsnede der aarde is bijna viermaal zoo
groot als die der maan. Een reis om de maan
is slechts zesmaal de lengte van Noorwegen.
De oppervlakte van de geheele maan is niet
grooter dan Amerikade helft, die wij zien, twee
maal zoo groot als Europa. De oppervlakte der
aarde is 15435 maal zoo groot als ons land of
5H maal zoo groot als Europa. Er zijn 49
manen noodig om een kogel te maken zoo groot
als de aarde en 62 millioen manen vormen
kogel als de zon.
een
verhouding
De bergen der maan zijn dus in
drie- of viermaal hooger dan die der aarde. Hier
moet echter niet vergeten worden, dat bij ons
de diepten tusschen de bergen met water ge
vuld zijn, dat zeeën vormtop de maan is dat
niet zoo. De diepte der zee, op sommige plaat
sen meer dan een mijl, moet bij de hoogte onzer
worden.
bergen
gevoegd
met meer dan
zijn, van 20
bergpartij
Laten we nu eens een bezoek brengen aan de
Apennijnen, een bergketen op de maan, die zoo
heet naar de Apennijnen, die door Italië loopen»
Wij zijn hier te midden van een vreeslijke on
geveer 120 mijlen rotsenketen met geweldige
steil omhoogstekende randen,
3 duizend toppen, waaronder er
duizend voet hoog; 't is een bergpartij die in
wildheid en grootschheid alles overtreft, wat we
op de aarde kunnen zien.
Niets is te vergelijken met de pracht, die dit
landschap kort na den ondergang der zon aan
biedt, zooals 't daar voor ons ligt met de noor
delijk van de Apennijnen gelegen drie ringge
bergten, waarvan 't grootste Archimedes heet.
De lange, koolzwarte, scherp afgesneden scha
duwen van den torenvormigen top der Apennij-
nenketen breiden zich 20 mijlen over de vlakte
uit en noordelijk daarvan gapen de gedrochte
lijke zwarte muilen der ringgebergte, die door
ontelbare kraters, rotstoppen, hoogten en muren
omgeven zjjn. Alles ligt in doodsche rust daar
voor ons oog en wij kunnen ons haast niet los
rukken van dit panorama, dat ons duidelijk doet
inzien, dat we op eene andere wereld zijn. Overal
tusschen die ontzachlijke rotsklippen zien we een
menigte spleten of voren, die den bodem het
geven alsof hij met een reuzenploeg
was. Zulke spleten zijn heel moeilijk
nementoch kent men er tegen woor-
groQte duizend. In den regel zijn ze
meter breed, gaan loodrecht naar beneden
en zullen denkelijk wel heel diep zijn. Iets meer
verschrikkelijks is op aarde niet te vinden.
Er was een tijd, waarin men geloofde, dat
dit door kunst gevormde werken, kanalen of
wegen waren, welke de maanbewoners daar ge
maakt hadden. Zelfs meende de groote sterren
kundige Kepler, dat alle ringgebergten door de
maanbewoners waren opgehoopt, om zoodoende
in hun schaduw verkoeling te vinden gedurende
aanzien
bewerkt
waar te
dig een
2000
den langen dag, die op de maan onafgebroken
350 uur duurt. Maar nu men tegenwoordig met
de veel verbeterde kijkers dit alles nauwkeurig
heeft kunnen waarnemen, moeten natuurlijk zulke
phantastische denkbeelden wijken.
Steeds heeft men zich vroeger veel moeite ge
daan om op de maan te zoeken naar zaken, die
wij op aarde vinden. Zoo besloot men uit de
omstandigheid dat sommige maanvlakten een
groene kleur hebben, dat ze met planten bedekt
waren. Men vergat, dat de maan geen lucht
heeft, zonder welke een plantenwereld ondenk
baar is; men vergat, dat dewijl de planten op
aarde groen zijn, daaruit volstrekt nog niet volgt,
dat ze op de maan ook groen moeten zijn. Men
houde toch vooral in 't oog, dat de maan geen
copie der aarde is.
Maar we zouden vreezen u te vermoeien, als
we u uitnoodigden nog meer bergpartijen met
ons te bezoeken. Gaarne voerden we u anders
nog door 't Alpendal, dat meer dan 16 mijlen
lang en eene mijl breed is, en ter weerszijde be
grensd wordt door reusachtige, steilopgaande
meer dan 10 duizend voet hooge bergen. Of zoo
ge dat liever wildet, gingen we naar den prach-
tigen Schickard, wiens doorsnede van 27 mijlen
vreemd afsteekt bij den kleinen krater, die in
't midden van den ring staat. Deze Schickard is
zoo groot, dat men, midden in 't hol staande,
den 10 duizend voet hoogen ringmuur niet eens
kan zien, daar ons gezicht zoo ver niet reikt.
We zonden daar dus meenen in een eindelooze
woestijn te zijn, terwijl de reiziger, die op den
hoogsten top van den ringmuur staat, natuur
lijk even vergeefs uitziet naar den tegenover hem
liggenden bergwand. Maar de tocht is te ver
moeiend, hoewel we ons zesmaal zoo gemakke
lijk bewegen als op de aarde en ook maar een
zesde deel van ons gewicht hebben. Een man
van 180 pond weegt op de maan maar 30 pond
en maakt daar met even veel gemak sprongen
van 6 meter als hij hier 1 meter ver springt.
Maar niettegenstaande dit alles is, zooals wij
reeds zeiden, de tocht te lastig. Denk eens een
oogenblik dat een reiziger op de maan een ring
gebergte beklimmen wil. Yóór zich ziet hij steile
rotshellingen en murenhij beklimt ze, hij geeft
den moed niet op, altijd hooger en hooger, einde
lijk bereikt hij den top. Een eindeloos vergezicht
breidt zich voor hem uit; hij ziet echter ook
dat hier boven, waar hij nu is, geen bergvlakte
zich voor hem uitstrekt, waarover hij zijn wan
deling kan voortzetten. De berg vormt een hol,
waarvan de bodem diep, onpeilbaar diep bene
den hem ligt. Hij moet nu langs den nog stei-
leren, inwendigen wand van dat hol weer afda
len, den kraterbodem doorwandelen,-die misschien
80 duizend meter breed is, en dan langs
den loodrechten rand weer naar boven ge
klommen, moet hjj weer eenige duizenden voe
ten dalen eer hij zeggen kan, dat hij deze eene
berg beklommen heeft.
Wij meenen te mogen vooronderstellen, dat
ge thans liever met ons naar de aarde terug
wilt gaan. Wij nemen dus van onze trouwe ge
zellin afscheid; is de visite u bevallen, dan kun
nen we altijd later onze lieve vriendin meerma
len bezoekenik verzeker u ze heeft nog ge
noeg dat onze belangstelling dubbel waard is.
We maken haar ons compliment.En nu
welkom weer op onze aarde!
Buitenland.
Met 1 April treedt de nieuwe organisatie van
het Departement van Marine in Duitschland in
werking; de admiraliteit en het Ministerie van
Marine worden daarbij gescheiden. Yice-admiraal
Yon der Goltz blijft opperbevelhebber der vloot;
de contre-admiraal (schout bij-nacht) Heusner,
wordt Minister van Marine. De suppletoire ma
rine-begrooting, die in verband met de nieuwe
organisatie is ontworpen, bedraagt 22 millioen
mark.
Voor ik antwoorden kon ging de deur open
en trad tante Hanna binnen. »Vergeef, dat ik
u wachten lietop 't slot waren brieven aan
gekomen van Gotthold en Elisabeth en de ge
nadige gravin las ze me voor. Ze zijn beiden
gezond en laten u groeten, u, Stefanus.«
Leonore ging haastig heen en haalde nog
een ontbrekend gerecht uit de keuken. Ze was
druk bezig met ons te verzorgen zonder op te
zien en zei ons goeden nacht eer we van tafel
op stonden. Toen ze reeds buiten de deur was,
kwam ze nog eens terug.
»Heb je wat vergeten, Leonore?* vroeg ik
en ging haar tegemoet.
»Ja, mijn lied van 't eerste groen. Ik wil 't
twee tonen hooger zetten.Ik gaf het haar.
»Goeden nacht, lieve Stefanus!«
Tante Hanna draaide het hoofd naar ons om.
Leonore verliet haastig de kamer.
>'t Zou me niet verwonderen, als ze weer den
hal ven nacht op bleef om noten te schrijven,*
zei Hanna.
Hoe moede ik was, kon ik toch dien avond
niet in slaap komen, 't Was me zoo nieuw, zoo
vreemd, dat Leonore belang stelde in iets, dat
mij betrof.
In 't berkenwoud.
weken waren voor ons op de gewone
wijze voorbij gegaan. Ik keerde uit een naburig
dorp, waar ik een school-examen had afgenomen,
naar huis terug en sloeg een zijweg in door 't
berkenwoud. De zon stond reeds tamelijk hoog
aan den hemel en gouden vonken huppelden
over het frissche gras, het mollig mos en de
dartelende beek, die met zacht geruisch langs
't voetpad stroomdeklimop, wilde wijngaard en
hagewinden slingerden zich in lieflijke wanorde
om de witte berkenstammen, die als slanke zuilen
uit het mos opstegen, hun prachtige kroonen
zachtkens schommelden en den lijster en meerle
in hun takken wiegden. Op een heuvel, den
hoogsten top der streek, gekomen, stond ik stil
om een blik op het dorp te werpen, dat zich
achter de berken aan mijn voeten uitstrekte.
Van de kerk en het slot dwaalde mijn oog naar
de pastorie en zocht het door linden bescha
duwde venster, waarachter het eenzame meisje
studeerde, werkte dikwijls tot diep in den
nacht. Eenzaam? Misschien was ze 't niet. Ze
leefde en werkte voor haar kunst en bereidde
zich voor de toekomst. Zooals ze ons gisteren
had meegedeeld, wilde ze te B. bij haar vriendin
Marianne gaan wonen, door muzieklessen in
haar onderhoud voorzien en op de concerten in
de hoofdsteden van Europa zingen. »De concert
zalen der wereld zijn een wijd veld voor over
winningen,zei tante Hanna, toen ze dat besluit
vernam; en Leonore antwoordde: »als ik mijn
overwinningen verdiendan zal ik me er over
verheugen; u mijne vrienden verzoeken ze met
me te deelen, durf ik niet. Ge begrijpt me in
deze zaak zoo weinig als ik u begrijp.Ze zei
deze woorden met bevende stem en scheen in
tranen te zullen uitbreken.
»Je hebt groot gelijk,* antwoordde Hanna,
»we verstaan elkander niet en kunnen dat niet
veranderen. Laat ons er niet verder over spreken.*
Ik zweeg. Zij kende geen enkel mensch in wiens
liefde ze vergoeding had kunnen vinden voor
het leven der kunst! Dit had ze me immers ge
zegd, op dien avond in 't ziekenhuis, toen ik
haar zoo vurig smeekte, het zingen in 't publiek
op te geven. Ik wendde mijn oogen van
haar venster naar 't door de zon bestraalde slot,
naar het balkon, waarop Elisabeth's kamer uit
kwam, toen een lijster zoo helder begon te slaan,
dat ik onwillekeurig in de richting keek, van
waar 't geluid kwam. Een schrik, een vroolijke
schrik doortrilde me. Aan den voet van een
berk, wiens slanke takken, die haast den grond
aanraakten, haar als een luchtige sluier omgaven,
zat Leonore.
Ze droeg nog altijd het zwarte rouwkleed,
doch niet het vroegere van zware wohmmar-jaiL,
een lichte dunne stof en naast haar lag in 't gras
een rond hoedje van wit stroo. Op de knieën
had ze een boek, in de hand een potlood en haar
oogen blikten nadenkend in de verte. Daarna
begon ze teekenen, het hoofd licht voorover ge
bogen terwijl haar hand ijverig arbeidde. Een
lange blik op 't landschap aan haar voeten; dan
ontsnapte een zware zucht haar borst. Nu een
licht hoofdschudden, alsof ze iets afkeurde, en
weder bewoog het potlood zich snel over 't papier.
Zoo ging ze eenige minuten voort, bekeek haar
werk met onderzoekenden blik, sloeg het boek
dicht, strekte zich op den mosgrond uit, onder
steunde het hoofdje met de hand en zag pein
zend door de kroon van den boom naar den
blauwen hemel. Zoo lag ze een kleinen tijd, toen
drukte ze 't gelaat in 't mos en 't was me, als
hoorde ik, door den nu zachteren slag van den
lijster, een zacht geween. Met snelle schreden
liep ik door het kreupelhout, dat me van haar
scheidde, en stond naast haar, eer ik er over had
nagedacht.
Leonore, zoo alleen, en je weent?*
Ze kromp ineen, hief het hoofd op, zag me
met oogen die van tranen overstroomden aan
en stond langzaam op.
Alleen? ben ik dat niet altijd.*
»Ja, want je zoekt de eenzaamheid. Maar ik
dacht niet, dat je haar voeldet. 't Is voor je thans
nog maar een korte overgangstijd, en spoedig
genoeg zal je ze, omringd door geniale men-
schen, en hun eerbewijzen, vergeten.*
»Ik hoop het; die tijd is gauw om. Doch hoe
komt het, dat je tot hier verdwaald komt? Aan
welke gelukkige omstandigheden heb ik 't ge
noegen te danken je te zien?*
Ze zei dit op een zonderling vreemden, kouden
toon, dien ik nog nooit van haar had gehoord.
»'t Mooie weer verleidde me om op den terug
weg van 't naaste dorp door 't berkenwoud te
gaan, en daar ik je hoorde weenen, geloofde ik,
dat je iets kwaads was overkomenanders zou
ik 't niet gewaagd hebben je te storen.*
>Mij is niets overkomen; ik ben al sinds een
hier en teeken deze streek tot een aanden-
uur
jfer1 LU;. UqV AJ>«" Av-J-4 jAj.
voor. »De teekening is klaar op 't slot na, en
daaraan is me weinig gelegen, 't Liefst was 't me,
als ik 't geheel kon weglaten, en dat doe ik ook
Een blik, waarin iets bitters lag, vloog langs
het trotsche heerenhuis.
»Zie eens, Stefanusging ze op een toon
vol weemoed voort, »om de kerk en den graf
heuvel daarnaast is 't me te doen. Herkent ge
dien treurwilg? Daaronder rust hijMet haar
potlood wees ze naar de plaats. Het boek trilde
in haar hand. Ze liet het in mijn hand en trad
een schrede terug. Ik zei alleen»je hebt het
getrouw weergegeven, Leonore, en 't doet me
leed tot in 't diepst mijner ziel, dat je met geen
vriendelijker herinnering aan de levenden van
ons gaat.*
»Ken je deze plaats nog van vroegere tijden?*
vroeg ze snel, als wilde ze 't gesprek? op iets
anders brengen.
»We hadden als kinderen haar lief,* ant
woordde ik. »Hier op deze bank van mos
toen was ze nog niet vervallen lag ik eens
's avonds en keek naar je, toen je met je bloe
men in 't schortje daar stond en me zeidet, hoe
't je geweest was, toen je moeder je in heur
armen nam en fluisterde: mijn lief kind!*
»Je hebt het niet vergeten?*
»Ik denk er aan, zoo dikwijls ik deze plaats
zie. 't Waren schoone tijden, Leonore.*
»En ze zijn voor altijd heen. Maar zet je
neeral is ook alles anders geworden, we kun
nen toch wel over die dagen spreken. Dat wij,
zuster en broeder, weken lang als vreemden
onder 't zelfde dak geleefd hebben
Ik zette mij op een kleinen afstand aan haar
voeten, zoodat ik niet noodig had haar bij 't
spreken aan te zien en bladerde in haar tee-
kenboek.
»Je bent vermoeid van den verren tocht!
Rust wat uit, terwijl ik voortteeken. Geef mij
't boek.* Ik gaf 't haar. Eenige losse bladeren
vielen er uit.
»Lees me wat voor, zoo je 't goed vindt,
Stefanus't zijn gedichten, wereldsche, zooals
gij ze noemt, maar geen goddelooze.«
riiTiiiiit niijiinr i