mm ZEDMKEMIS. FEUILLETON. WOENSDAG 13 MAART. 1889 Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. Het is beschikt in Godes raad, VOOR 20) 1} c* JS'j. 16 i „mm De Langstraat en de Bominelerwaail Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijsverhooging. Agent voor Gorcurn en OmstrekenBosch Broes van Dort. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor Frankrijk: Wester Sc Co., 20 Rue Hérold, Parjjs. (SLOT). Het klinkt overdreven, maar er worden minne brieven geschreven, die in korte, duidelijke woorden alzoo luiden: s> aangebedeneIk ben een verloren schepsel, wanneer gjj niet mjjn reddende engel zijn wilt. Ik kan niet werken, wanneer gjj me niet de kracht verleent. Ik kan geen enkele verzoeking weerstaan, zoo lang gjj niet belooft me uwe liefde te schenken. Ik sta aan den rand des afgronds, die me in de diepte lokken zal, wanneer gjj me niet terughoudt door uwe liefde, enz.« En zou men het gelooven zulk een ellendige bedelbrief van zulk een jammerlijk, laf ventje heeft niet zelden een edel meisje verlokt hare toekomst op te offeren, zoo als men een aalmoes wegschenkt, want de rol van reddende engel ze moge schoon schijnen vordert boven menscheljjke krachten en is zelfs voor de vrouw te zwaar. Verlovingen, waarbjj de man steun zoekt bij de vrouw, die, als de toestand gezond is, recht op de zijne heeft, voeren natuurlijk tot veel erger verwikkelingen, dan die, weike alleen een nadere kennismaking op 't oog hebben. Indien een liefdesbetrekking misbruikt wordt, zoo men een soort vergeljjk zoekt te treffen, zal men toegeven dat ze oneindig lager zakt, waar ze gelijk gesteld wordt met een inrichting van dwangarbeid voor dagdieven of een van redding voor zedeljjk verdorven jonge mannen. De romantische liefde zette voorop, dat een minnend paar voor elkaar geschapen was, en haar zinspreuk luidde: »U of niemand an dersDe verlovingsliefde neemt aan, dat deze ook luiden mag: »IJ of een andere,of wel »Een ander of u!« en houdt het daarom voor noodig het voorwerp der liefde een titel te geven, b. v. »P's verloofde,welk merk in 't geval, dat de verloving afgebroken wordt, ver anderd worden kan in »P's vroegere verloofde*. Welke vreemde zaken er in den tegen woor- digen tijd op het terrein der liefde plaats vin den big kt uit dit geval, dat kersversch is. Een jong mensch, even twintig, dong naar de hand van een zestien-jarig meisje. Hjj zocht een anker, waaraan hij zich op de woelige levenszee vast leggen kon, een doel, waarop hij bij zijn studie kan afgaan. Yan trouwen kon in de eerste jaren geen sprake zjjn, 't zou een »verloving« worden. Het meisje dankte voor de eer, primo omdat baar hartje niets voor hem gevoelde, se- condo omdat ze te jong was. De jonkman her haalde zjjn aanzoek en werd ten tweeden male afgewezen. Wat denkt ge, dat hij nu deed Flink studeeren niet waar, werken tegen de klippen op om zijn hopelooze liefde te boven te komen en in een hoek van zijn hart een vonkje hoop laten gloren tegen den tijd, dat ze zich niet meer te jong gevoelen kan Mis, hij deed iets anders, maar niemand weet wat. Hij ver dween spoorloosadvertentiën riepen hem tot zijn diep bedroefde ouders terug, de politie spande haar netten uit om hem te vangen te vergeefs, hij is nog niet opgespoord. Daar hij de enkele guldens, die hij bezat, thuis heeft gelaten, heeft hij zich ongetwijfeld van 't leven beroofd. (Voorbeelden als b. v. Rudolf van Oos tenrijk doen meer kwaad, dan men wel denkt.) Het verloofd worden heeft voor de meesten niet zooveel voeten in de aarde. Een jong hulp prediker in Denemarken bracht 's avonds een bezoek bij den predikant. Als gewoonlijk trad hij onaangediend binnen. In de woonkamer zit de dochter des huizes, die hij zich voornam te verschrikken. Dat g-elukte hem zoo goed, dat ze onmachtig in zijn armen zonk. In 't zelfde oogen- blik kwamen de ouders met licht binnen, ze zagen de dochter aan des hulppredikers borst, feleciteerden en gaven 't jonge paar op staanden voet hun zegen. Van dat oogenblik waren ze verloofd, zonder dat een woord over liefde ge sproken was. Hij had slechts ;>boe« en zij »ah« gezegd. Het kan echter nog korter, en daarin schuilt het gövair van het verloofd zijn. Zoo rechtvaar dig als het is, dat de publieke opinie een streng oordeel velt over hen, die als gehuwden leven zonder het te zijn, even onbillijk is het wanneer ze een liefdesbetrekking tusschen twee on.'e- huwden slechts dan fatsoenlijk oordeelt, wanneer deze ofïiciëel verloofd zijn en onfatsoenlijk, wan neer dat niet het geval is. Het verlovingstijdperk is aldus geworden het eerste deel van den roman, waarvan het huwelijk het tweede is. Het eerste deel neemt dikwijls zoo groote proportiën aan, dat er voor het tweede maar enkele hoofdstukken overblijven. Het is aardig op te merken, hoe in verschillende talen het eerste hoofdstuk van 't huwelijksdeel den invloed ondergaat van de voorafgegane verloving. In Frankrijk, waar men geen ofïiciëele verlovin gen kent, spreekt men van een maandde honig- maand (la lune de miel), in Duitschland van wekende schitterende weken (flitterwochen) en bij ons, waar de verlovingen bij jaren gemeten worden van dagende wittebroodsdagen. Of men zijn wittebrood vroeger of later eel, dat komt op 't zelfde neer, zal men zeggen. Toch niet, koning Salomo reeds schx*eef: »alles te zijner tijd* en de ervaring voegt er aan toe, dat zelfs het beste zijn waarde verliest, wanneer het op ongelegen tijd genoten wordt. Daarom zouden we zijn voor een korte ver loving, voor verlovingen, waarop de huwelijks dag spoedig volgt. Thans wordt slechts een klein deel der verlovingen met dit uitzicht gesloten, een gx-ooter deel wordt geknoopt, waarbij nog van geen huwelijk sprake kan zijn en het grootste deel, waarbij aan een huwelijk nog volstrekt niet te deukeix is. Het is geen zeldzaamheid een pas verloofd paar arm in arm te zien wandelen, terwijl men eenige voorbij, angers dit gesprek hoort voeren: Wie is die jonge man?« »Haar geliefde. »Ja, maar wat is hij Verloofd, zooals ge ziet.« »Maar wat doet hij?« Hij gaat overdag met haar uit en brengt ze 's avonds thuis. »Dus een man, die er goed bij zit. »Ja, hij heeft vijftigduizend te wachten. Hij speelt een half lot in de staatsloterij. Zoo gaat het tien, twaalf jaren voort. De hoop is zijn benige troost, maar alles, wat d e hoop hem voorspiegelen kan, is in het ge lukkigste geval een vrouw in de dertig, terwijl de herinnering hem vertelt dat hij be reids twaalf jaren hare liefde bezeten heeft, en dat zij vóór die twaalf jaren een mooi meisje was. Wat wonder, dat hij liever terug dan vooruit ziet, de hoop vaarwel zegt en verdrietig en bitter wordt. Zelfs de zwaarmoedigste, oude vrijer ge voelt zich in zjjn lot getroost, wanneer hij een man aanstalten ziet maken de koperen bruiloft zijner verloving te vieren. En zij! De jeugd is voorbij, de schoonheid verbleekt en de stemming om te vertwijfelen En dat alles is z ij n schuld. Hem heeft ze haar geheele geluk toevertrouwd, hem alles ge offerd, en nu staat hij daar als een schuldenaar, die niet betalen kan en moet zich getroosten, als zoodanig behandeld te worden. Een eenzame, oude juffrouw kan zich nog met haar lot ver zoenen en zonnige herfstdagen beleven, maar een meisje, dat haar lente en zomer verloofd heeft, haar brengt de herfst slechts regen. Wanneer dan eindelijk zijn verdriet en haar zenuwachtigheid onverdragelijk zijxx geworden, komt hij tot het besluit toch maar te huwen, lo omdat hij aan het huwelijk den voorrang toekent boven zelfmoord, 2o omdat zijn lot als getrouwd man niet slechter kan worden dan 't nu is en 3o omdat het een onomstootelijke waar heid is, dat twee menschen even goed van niets leven kunnen, als één mensch. Maar wanneer men zich nu niet verlooven kan voor de wereld wat zal een arm mensch dan doen, indien hij verliefd wordt? Precies 't zelfde, wat hij thans doet, alleen maar zich niet verloven. Hij zal 't jonge meisje even vurig liefhebben, als 't mogelijk is xxog vuriger. Hij zal alles doerx wat hij kan om kaar zijn liefde te bewijzen en de hare te winnen. Hjj zal haar tot vrouw begeerexx wanneer hij een vrouw kan onderhouden en haar in zijn woning voeren zoo spoedig hij er een inge richt heeft. Maar hij moet haar niet berooven van haar rechten als meisje, niet voor de heele wereld als zijn eigendom stempelen, noch als zoodanig behandelen. Hij zal haar geen enkel liefdebewijs vragen, voor het uitgemaakt is dat hij de hare en zij de zijne wordt. Kortom hij zal haar steeds met den bruidsluier zich voor stellen en 't een zaak van eer rekenen te zorgen dat die nimmer gekreukt worde, onverschil lig of hij dan wel een ander haar ten altaar voert. We stellen ons een jong mensch voor, die tot een vader komt en zegt: »ik heb uw dochter lief en meen te weten dat ze ook mij lief heeft, hebt u er iets tegen?* waarop de vader ant- Ik antwoordde niets. Tante Hanna ging voort »de gravin zei gisteren, toen zij vex'trok, dat het haar nog meer dan anders verheugde, dat ze naar den Rijn ging, omdat ze u er zou ontmoeten. Leonore zag rustig voor zich en haar hand o o speelde met een blauwe klokjesbloem, die uit het kleine melkwitte glas gevallen wassinds ex- buiten bloemen waren, sierde ze onze tafel dage lijks met een ruiker - en een opvallende bleek heid had ziqk over haar gelaat verbreid. Ik zag 't en een siddering van vreugde greep me aan. Mijn oogen bleven als betooverd op haar staren. Hanna's stem bracht me tot mezelf. Zij bood Leonore een gerecht aan. Versta je me niet? Ik raad-je aan wat te eten! Als je zoo voort gaat verniel je je gezondheid. Gisteren nacht heb je een heele kaars verbrand, 't Is ongehoord, dat een mensch, die zijn gezond verstand heeft, zich zoo opzettelijk benadeelt. »lk daxxk u voor uw zorg, tante Hanna! God zegene u den maaltijdZe stond op en ging naar buiten. Des avonds zag ik haar niet. Zooals ik hoorde, lag ze met hevige hoofdpijn te bed. Wist ge 't niet? 't Was Zondagavond. Tegen tien uur zou ik afreizen. Mijn plaatsvervanger was aangekomen, en woonde op 't slot. Hij had heden de avond godsdienstoefening gehouden, en ik was van plan tot hem te gaan, om nog somxuige dienstzaken met hem te bespreken. Hanna bracht een bezoek in 't dorp en had reeds afscheid van me' geno men. Toen ik de deur uittrad om naar 't slot en van daar naar 't poststation te gaan, begon t te regenen, en xk wachtte een poosje onder de bescherming der lindentakken, besluiteloos óf ik den weg voortzetten, of de regenbui af zou wachten. Daar klonken uit de woonkamer af gebroken accoorden, zooals men ze zonder be doeling werktuigelijk aanslaat, zonder daarmee gedachten te verbinden. Haar beeld, Leonores beeld, die eenzaam en verlaten in de kamer zat, eenzaam zooals ze den ganschen tijd na mijns vaders dood had geleefd, trad v^or mijn geest. De gravin vermeed haar met opzet, Elisabeth bad men geweldig van haar gescheiden en een korte, stomme groet was 't hoogste, wat ze van de dox-psbewonei's kreeg, als ze op weg naar de kerk of' naar 't huisje van de oude Cathax'ina, haar eenige vriendin, hen voorbij ging. En ik, zelfs de gewoonste plichten van een broeder had ik jegens haar ver zuimd Een onuitsprekelijk medelijden trok me tot haai', die ik ontvluchten wilde. Binnen weinige uren reisde ik af, en als ik terugkwam, vond xk haar niet meer; misschien zag ik haar heden voor 't laatst. Ik hing mijn hoed in 't voorhuis op, opende de deur en trad binnen. Een venster was ge opend en met de vochtige en warme lucht drong de zoete geur van den lindebloesem de kamer in om zich te vermengen met de bedwelmende geuren der jasmijns en rozen, die op de kast en 't klavier stonden. Buiten viel de regen immer dichter neder en een gevoel van geluk overviel me bij de gedachte, dat buiten ons beiden nie mand in huis was, dan de oude Salome, welke haar kamer en haar gebedenboek slechts verliet, als de luide schel haar daartoe dwong. Met den rug naar de deur gekeerd, zat Leonore aan 't klavier. »Je bent nog niet naar 't slot gegaan, Stefa- nus?« vroeg ze zonder 't hoofd tot me te wenden. »Neen, 't regent te hard.« »Dat is jammer.* Jammer? Is mijn gezelschap je lastig Slechts ongewoon. Lastig valt me zelden iemand, want ik ben van een gezellige natuur.* Ze stond op om heen te gaan. - »En toch wil je me verlaten »üxn niet uit de gewoonte te vallen.* Leonore, ik heb een verzoek aan je. Yoor ik vertrek, zou ik nog gaarne een lied van je hooren. 't Laatste misschien. Als ik terugkeer, ben je in de wijde, wijde wereld en verheug je andere menschen met je stern. »Maar als 't nu midden in 't lied eens ophoudt met regenen »Daxx hoor ik 't texx einde,bracht ik met moeite op rustigeix toon uit. Ze zette zich weer voor 't klavier en sloeg verbaasd de oogen tot me op. »Is 't je ernst? Je wilt me hooren zingen, je verdoemt me niet, als ik wereldsche liederen zing? Liederen van vriendschap en tx*ouw, vaxx scheiden en mijden en vaxx Liefde? Zet je niet zoo dicht bij me, daar aan 't venster kan je beter hooren. Ze sprong op, zette een stoel voor me op de aangewezen plaats, sloot het venster en opende de deur naar Banna's kamer. »Mijn stem is voor één kamer te zwaar. Zoo zal 't beter klin ken. Welk een geluk, dat Hanna niet thuis is!« Ze zette zich en begon een voorspel. De lucht in de kamer docht me zwoel; ik wilde een venster openen. »Neen, dat niet, sluit het weder! Iemand kon voorbij gaan en me hooren. Ik zing alleen voor uen doe 't graagvoegde ze met een stralenden blik er bij. »Je zult nooit weer voor zoo'n klein en on beduidend publiek zingen.* Ze lachte voor zich heen en dacht na. »Zal 't een ernstig lied zijn, Stefanus?* O, neen, afscheidnemen is op zichzelf al ern stig genoeg.* »Nu dan een reislied, daar je toch op reis gaat:« »De Mei daalde neer op de velden, En drijft alle zorg op de vlucht. Komt bloemkens, ontplooit thans uw knopjes, Strooit lachend uw geur in de lucht. Nu heb ik den staf opgenomen, En blijde mijn bundel gesnoerd; Nu trek ik al verder en verder Waarheen me mijn reislust ook voert. En boven me vliegen de vogels Zoo vroolijk, zoo lustig dooreen Ze trillen en jublen en fluiten, Al ging het naar 't hemelrijk heen!« »Denk aan dit kleine lied, als je vroolijk langs den groenen Rijn wandelt.* »Als ik vroolijk wandelMaar hoe, als de vogels niet voor me trilleren, of als me aan hun gezang niets gelegen ligt Misschien bekommer ik me niet om den nachtegaalslag, omdat ik een anderen beteren nachtegaal gehoord heb en aan dien zang terug denk. De nachtegaal echter Vloog naar den blauwen hemel Zag vroolijk op me neer, En trok naar nieuwe bloemen Yer over berg en meer.* Snel draaide ze 't hoofd naar me toe. »Je spreekt als een dichter, StefanusZie je, dat doet het gezang. Welke tooverkracht ligt er toch in de muziek! Wil je nog meer hooren?* »Zing! De tijd snelt voort; om half tien moet ik aan 't station zijn.* »Zoo spoedig? Je hebt wel haast om weg te komen.* »lk moet!* sprak ik met een geprangd hart. Leonore, geef me je mooiste lied mee op reis.« »Ik ken er een. De muziek is van een onzer eerste meesters. Als je 't maar verstondHoud het in gedachtenis en als je eens een meisje ge vonden hebt* --ze draalde een oogenblik - »dat je lief hebt, zal je 't verstaan.* »Ik heb u lief, wijl 'k u beminnen moet; Ik heb u lief, wijl ik niet anders kan. Nauwlijks begonnen, brak ze 't lied af. Waarom zing je niet verder?* »Het lied, ik geloof, het past niet voor voor mijn stem of ik ben te verstrooid, om 't goed te zingen, Stefanus! Moet je niet heen gaan?* »Neen, niet vóór ik 't lied heb gehoord!* »Ik zal 't niet zingen. Wat denk je wel? Wij zangeressen laten ons in de keus onzer liederen niet gaarne de wet voorschrijven, 't moet ons

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1889 | | pagina 1