FEUILLETON. V 773. WOENSDAG 3 APEIL. 1SS9. Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. Toont geen droevig gezicht, Het is beschikt in Godes raad. VOOR Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijsper 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prjjsverhooging. Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parjjs. Rjjk is de tafel en keurig zjjn de spy zen; mild is de gastheer en duizend genietingen stroo men eiken dag ons toe. Wat zwartgalligen ons ook willen wijsmaken, het leven is schoon, en het te genieten is plicht der dankbaarheid. De blauwe hemel, de gouden zon, de roos kleurige wangen van ons kind, het fluweelig purper der bloem, het zilver van duizend sterren boven ons hoofd, o wie zal de zeven maal zeven kleuren noemen, die zoovele prachtige bogen vormen, welke van de aarde tot den hemel rei ken? Voor al die prachtige kleuren geen oog en geen hart te hebben is beneden den mensch. Het gezang van den vogel in 't stille woud, het gemurmel der ruischende beek, de lach uit den trouwen vriendenmond, het vleiend gekoos van uw jongste dochtertje, o wie zal de tonen noemen, die daar klinken in de prachtige sym fonie, die leven heet? Daarvoor geen oor en geen hart te hebben, al die duizend stemmen niet in zich te laten weerklinken, maar met een doof en blind hart door de wereld te gaan, noemen wij ondankbaar en snood. Maar In al die kleuren en tonen missen we soms enkele, die we er toch zoo gaarne zagen en hoorden, 't Is alsof hier en daar tusschen die kleuren een gaping is, die ons oog pijnlijk aan doet; alsof uit de volle accoorden enkele tonen zijn weggevallen, waardoor ons oor onbevredigd blijft. Op de rjjke levenstafel ontbreekt voor menigeen zjjn lievelingsgerecht, en bij den mil- den overvloed hem bereid door den grooten gastheer wordt hij niet verzadigd: hij vast. Wij weten, dat de liefde en vriendschap van velen ons deel iswaar wij komen kloppen warme harten ons te gemoet, worden trouwe vrienden handen naar ons uitgestokenwe zijn daar o zoo dankbaar voor, maar de liefde van die eene, welke alleen ons leven kon vol en rijk maken, bljjft ons ontbreken. Al is onze tafel nog zoo rijk bezet, onze lievelingsspijs ontbreekt, en wij vasten. Waa^deering valt u ten deel voor al, wat ge doet en zijt voor allen, waarmee ge in aanra king komt; voor de onbaatzuchtigheid uwer be doelingen voor de warmte, waarmee uw hart klopt voor 't geen goed en schoon isvoor uw rusteloozen jjver om mee te werken aan 't al gemeen belang; maar door een samenloop van omstandigheden wordt uw streven in een verkeerd licht geplaatst, waardoor er schaduwen op vallen, die juist door de tegenstelling met vroeger licht bjj velen in 't oog loopen. Gij ge voelt u miskend en met recht; en hoewel velen u trouw blijven, toch is daar een breuke, die zelfs bij heeling een litteeken nalaat gij vast. Rijk gevoelt ge u in de liefde van uw echt genoot, en geen wonder! Yast van wil en zacht van hart, scherp van verstand en edel van ge moed, krachtig in woord en daad als hij is, daarbij u liefhebbend met al de teederheid van zijn groot hart, moogt ge u wel rijk gevoelen in zijn lieldeen toch waarom is de hoop u ontzegd ooit lieflijke kinderstemmen te hooren weerklinken in uw huis? Hoe vaak komt er een traan in uw oog, als ge in uw verbeelding mollige kinderhandjes ziet woelen in de volle baard van hem, die nooit vaderweelde zal smaken! Niet waar, rijk gezegende vrouw gij vast! Maar genoeg; ieder, zelfs de rijkst bewelda- digde, heeft zijn wonde plek; geen onzer zit aan een tafel, waarop al staat, wat hij begeertniet, omdat ons begeeren onmatig iszelfs al zijn we bescheiden in ons begeeren, dan nog blijft ons vaak onze lievelingsspijs ontbreken. Mensch te zijn wil zeggenveel, machtig veèl te genieten en toch te ontberenons leven is een schoone harmonie met wanklanken; 't is een lach, waarin zich vaak een toon van diepen weemoed mengt een rjjkeljjk eten, maar nooit tot verzadiging; wjj allen vasten.' En dat is goed. Alle smart kan een heiligenden invloed op ons hebben daarin ligt juist de zegenende kracht der smart. Wie niet waardig weet te vasten, hij heeft nooit met vrucht gegeten van de rjjke gerechten, die hem zijn toebereid. Wij vergeten te dikwijls, als de groene tent ons omgeeft, tot ons zeiven te zeggenstraks, als mijn vijand me tegenkomt, zal ik iets van dat warme gevoel op hem uitstorten, Wjj vergeten te dikwijls, als het bljjmoedig gesnap van ons rozewangig kind ons in de ooren klinkt, tot ons zeiven te zeggendaarmee wil ik verzachten de ruwe toon, die daar ligt in de stem van rnjjn benjjder. Wie aanzit aan de rjjke tafel des levens en daar geniet van de keur der gerechten zonder te gevoelen, dat hij rijker wordt aan liefde, sterker tot plichtsbetrachting, maar vooral ook geduldiger om te ontberen tot zelfs zjjn lievelings gerecht, hjj is niet waard daar aan te zitten; hij is geen manhij fiëeft in 't vertoonen van een droevig gezicht zijn loon. Gij man van energie, zalf uw hoofd als gij vast. Als niet juist die bron voor ons welt, die wij het liefst zouden willen hooren ruischen, als bijvoorbeeld de liefde, die ons kart geheel kon vullen, ons ontbreekt, dan willen wij ons kind kussen en zeggennu drink ik uit een bron, die me doet vergeten, dat mijn levensstroom niet ruischt juist langs die wegen, waar ik haar 't liefst zou leiden. Als de schaduwen van de aarde op ons ge laat vallen, dan willen wij 't laten bestralen door 't licht des hemels, en ons gezicht zal niet droevig zijn. Wie waarachtig mensch wil worden, hjj leere vasten met een gezalfd hoofd en een gewasschen gelaat; niet omdat dit edel en grootsch, maar omdat het roeping en plicht is. Wel kan gemis voor een oogenblik zichtbaar zijn in de verbleekte wang en de trillende mond, maar de waarljjk sterke mensch weet die uiter- ljjke kenteekenen terug te dringen en de smart in zjjn hart te bewaren om er voordeel mee te doen voor zich zelf en anderen. Alle menschen, die waarachtig goed zjjn, hebben hun smart gebruikt om dat te worden. Aan de diepte van hun gevoel, aan de zachtheid van hun oordeel, aan de offervaardigheid van hun begeeren, aan hun alles begrjjpen en alles vergeven zjjn ze te kennen, O, hoe ver zijt gij daarvan verwjjderd, die uw vasten in plaats van op uw hart op uw gelaat laat werken! Uw bedelen om medeljjden stoot af; het bewjjst de oppervlakkigheid en onvruchtbaarheid van uw smart. Zjj is voor u een vloek in plaats van een zegen; zjj maakt u bitter en bekrompen in plaats van zachtmoedig en grootmoedig. En daarom nogmaals Toont geen droevig gezicht! Buitenland. De te Antwerpen onverwachts overleden oud wethouder Ferdinand van der Taelen, stond tevens aan het hoofd van een groot handelshuis, dat vooral veel in granen deed. De »Ind.« maakt, na een zeer waardeerend levensbericht van den overledene, gewag van te Antwerpen en Brussel loopende geruchten, dat zijn zaken geheel in de war waren en dat de val van zjjn firma dien van tal van andere Antwerpsche huizen zal medeslepen. De Temps* meldt, dat Van der Taelen zichzelf van het leven heeft beroofd. Vermoedeljjk zal Léon Peltzer toch spoedig uit de gevangenis worden ontslagen; hjj zal dan naar Amerika vertrekken, waar zjjn broeder Robert een groot handelshuis had. 26) Met een gretig oor hoorde ik naar ieder woord, dat in mjjn nabijheid over haar gesproken werd met vorschenden blik bespiedde ik de gezichten rondom mjj. Een gevoel van trots zwol op in mjjn borst. Yoor 't eerst erkende ik de grootte van haar genie en dit geschiedde op een oogen blik, waarin ik de grootte van haar liefde voor mij gevoelde. Ik zag, dat ze de gansche groote menschenmenigte bezielde en met zich voorttrok, en ik vroeg me, wie ik was, dut zij den rjjk- dom van haar hart mjj zoo vol en warm had geschonken! De eene helft van 't concert was voorbjj. Een pauze van een kwartier begon. Eenige heeren uit onze omgeving gingen heen, om, zooals ze zeiden, inlichtingen over de wonderbare zange res in te winnen. »Zoo iets is ons lang niet ge beurd,* sprak een van hen toen hjj by zjjn ken nissen terugkwam. Denkt eens, de keizerin liet haar in heur loge ontbieden om met haar te spreken. Was die pianosolo nu maar voorbij, dat we haar weer konden hooren.* Ik lette niet op den pianist; misschien was een groot meester. Toen hjj zjjn stuk ge ëindigd had, kwam Leonore weer op 't podium. Haar wangen waren wat rood gekleurdin de band had ze een bloemruiker en aan haar borst fonkelde een juweelen broche, een keizerljjk geschenk, zooals men fluisterde. Het publiek begroette haar verschjjning met applaus. Zij boog zich en zag met een vriendelijk lachje naar de menigte, zonder verwarring of zonder een uitdrukking van triomf, 't Was, alsof ze zich met dat smarteljjke, wilde lied van een inwendig leed had bevrijd. Met diep bewogen stem en met een onbeschrijflijk teederen toon zong ze; »Des nachts in mjjn droomen dan zie ik u, En zie ik u mjj vriendeljjk groeten Ik kende dat liedDe ure, waarin ik het voor 't eerst hoorde, waakte in mjjn herinnering op; de oude tijd van strjjden en kampen werd weder levendig. Een voorgevoel van ongeluk overkwam me. Door lichtglans omstraald, een wondervol, vreemd lachje, half weemoed, half liefde vol verwjjt de lippen, het donkere oog door de lange wimpers overschaduwd, stond ze daar en 't was me als hoorde ik haar fluiste ren»Laat u niet bedriegen, Stefanus! van alle sieraden en pracht der wereld heb ik niets noo- dig dan dit witte kleedIk weet hoe 't gaan zal, zoo waarljjk helpe my Ik jjlde de zaal uit. Het brandend verlangen mij aan haar te vertoonen als ze het gebouw verlaten zou, dreef me voort. Buiten was 't don ker geworden en nog altjjd viel er een fijne stof regen, die meer en meer op een nevel geleek. Ik liet mijn rijtuig zoo dicht het mocht voor den ingang rjjden en plaatste me buiten aan de deur. Langzamerhand verzamelden zich een aantal menschen in mjjn nabijheid, meest officieren en andere mannen van rang, zooals ik uit hun kleeding besloot. Ook mjjn buurman uit het concert, de jonge lieden, die in onze na- bijheid hadden gezeten en twee Italianen, van welke de een een wjjden donkeren mantel over de schouders had geworpen, drongen zich zoo dicht mogeljjk bij de deur. »Kan je mij haar doopnaam niet noemen?* vroeg de laatste aan zjjn makker. Opdat je een slecht sonnet daarop kan ma ken Leonore heet ze. 't Heeft me geld genoeg gekost, eer ik 't door drie kameniers, die in 't huis zjjn, dat dezen edelsteen omsluit, te we ten kwam. Ze leeft als een non. Ik zie geen mogelijkheid kennis met haar te maken. Je schijnt overigens reeds vooruit geweten te heb ben, dat je op haar verlieven zoudt. Ik weet wel, wat je onder je mantel hebt. 't Ruikt naar rozen. >Neen, Gennoro, ik zag en hoorde haar reeds in de kerk. Laat overigens je spotternjjen na, ik ben niet gemutst, om ze aan te hooren.* Vergeet niet, wat ik je straks zei; ze leeft als een non, mio Carol* Leonore Leonore!* murmelde de andere voor zich heen. Welk een schoone naam!* »De jongen staat letterlijk in vlam!* lachte de eerste, terwjjl hjj zijn makker met den elle boog aanstiet. Dring nog wat meer naar voren, als je haar wilt zien.* Op dit oogenblik baande mjjn vroeger buur man zich een weg tusschen de twee Italianen door en wilde zich juist tegen de trede van 't rjjtuig dringen, waarop ik reeds den voet ge zet had. Maar die met den mantel greep hem en stiet hem krachtig terug. »Maledetto! Dat is mijn plaats!* »Hoho! zie eens, wat een praats hebben de Italianen in OostenrijkMoed hebt ge, maar wanneer 't op een vechten komt,nu dat kent men! Terug, of De stem zweeg toen in de helverlichte gang, die naar de straat leidde, een beweging ontstond. Dadeljjk eindigde de twist, de mannen gingen uit elkander om een pad voor de komende open te laten. Alles zweeg en ieder oog hing aan de gestalte van 't jonge meisje, toen ze, zonder op de menigte te letten, naar 't rjjtuig ging. Nog was ze er eenige schreden van verwijderd, toen de Italiaan haar een menigte van de heerljjkste bloemen voor de voeten wierp. Ze stond even bevend stil en blikte op de geurige rozen, anje- liers en violen, als deed het haar leed, er over heen te loopen. »Signora, ze sterven gaarne door uw voeten!* riep de Italiaan, terwjjl hjj een witten lelietak op den grond liet vallen. »Nog bloeit de heide rood en de rozen pralen nogSluit toch uw oogen niet voor de gaven, die de aarde u schenkt Met een lachje vol kinderlijke dankbaarheid zag ze tot hem op, groette met het hoofd en raapte den lelietak van den grond. Gelukkige snaak!* hoorde ik een stem naast me zeggen. Ik stond dicht by de trede. Juist was ze in het rijtuig gestapt. Leonore!* riep ik en boog me tot haar. Ze wendde zich om, zag me eenige seconden half vragend en als verschrikt in 't gelaat, stiet een kleinen kreet uit en strekte mjj, met een lachje van onbeschrijflijke gelukzaligheid, dat haar trekken als door een tooverslag veranderde, de armen tegen. Maar even snel liet zy ze zinken, het lachje week, een koude bijna doodeljjke uitdruk king verspreidde zich over haar gelaat, en zon der me een enkelen blik te schenken, leunde ze achteruit in 't rijtuig. Op 't zelfde oogenblik trok ken de paarden aan en waren spoedig verdwenen. »Non son rose senza spine! Daar heb je 't weer, Carlo! Schilder de madonna zooals ze de armen ophief en dien anderen toelachteeen mooi onderwerp voor uw penseel!* zei Gennaro tot zijn vriend. Ze konden beiden het slot niet gezien hebben, daar ik me voor de open deur van den wagen had gedrongen om met haar te spreken. >Op uwe schoone oogen, Heb ik al keer op keer, Veel heerlijke liedren gezongen; Mjjn liefje, wat wilt ge nog meer!* neuriede een stem in het Weener accent. Ik sprong in mjjn rijtuig, eer iemand tjjd had om naar me om te zien. Toen ik by 't huis in de Karthnerstraat kwam, stond haar rjjtuig niet meer voor de deur. Ik belde en werd dadeljjk binnen gelaten. De portier zei me, dat de weduwe van den organist een trap hooger in 't zjjgebouw woonde. Ik volgde de aanwjjzing. Eerst na drie maal herhaald bellen, opende een vrouw met een eenvoudig, eerlijk voorkomen d# deur. Ze had een licht in de hand en lichtte me scherp in 't gelaat. >Wat wilt ge?« >Ik moet juffrouw Leonore C. spreken, 't heeft haast!* >ln mjjn huis hebben geen mannen toegang en vooral niet des avonds na tien uur.* »Ge moet hier een uitzondering maken. Ik ben de pleegbroeder van 't meisje. Zeg haar, dat Stefanus er is en ze zal me binnen laten.* SBLAD Het Laiid van en jiltena, De Langstraat en de Honnnelerwaard.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1889 | | pagina 1