Tan
Langstraat
en lie
SPECEEEEREN.
FEUILLETON.
M 776. x
ZATERDAG 13 APRIL.
1889
Het is beschikt in Godes raad,
ptf'
Uitgever: L. J. YEERMAK, Heusden.
VOOR
\v -
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijs verbooging.
Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht.
Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parqs.
Ten dage dat geheel Europa de Oost-Indische
handelswaren bijna alleen uit Venetië ontving,
en ze uit de havens van Klein-Azië en Egypte
haalde, was Brugge, de hoofdstad van het Ne-
derlandsche graafschap West-Vlaanderen, de
hoofd-stapelplaats van den Noordschen handel.
De rijke koopmanschap aldaar, wordt voor de
eerste gehouden, die zich reeds in 't jaar 1530
op bepaalde dagen verzamelde om met elkan
der hunne handelszaken te bespreken, en wel
in het huis van de adellijke familie van der Beurze.
Dit moet aanleiding gegeven hebben dat derge
lijke vereenigingen of samenkomsten, en de hui
zen waarin ze gehouden werden en die nu spoedig
in alle groote handelssteden werden opengesteld,
met den naam van sBeurs* bestempeld werden.
Volgens een andere lezing evenwel, werd de
Beurs te Amsterdam in een huis gehouden, in
wiens gevel drie beurzen in steen uitgehouwen
waren, en zou dus daaraan de Beurs haar naam
ontleend hebben. Wat is er echter sedert dien
tijd, van die zoo soliede op eerlijkheid en goede
trouw gegrondveste inrichtingen en verzamel
plaatsen van den handel geworden? Bijna niets
meer of minder dan eene plaats waar men samen
komt om zich in meerdere of mindere mate aan
het onedele, verachtelijke beursspel over te geven
waar de aloude moraliteit, rechtschapenheid en
trouw verdweenen en vernietigd zijn. De kwes
tie die thans bijna allen bezieltis slechts
middelen uit te denken om op eene of andere
wijze, zonder eenige moeite of inspanning rijk
te worden, zich in weelde en overvloed te kun-
kunnen baden, te bevelen en te gebieden. De
speculatie-geest beheerscht thans helaas allen
en alles. Men wil zich zonder arbeid, zon
der geld, zonder handel, zonder kennis, van het
geheim meester maken om zich het vermogen
van anderen toe te eigenen. Treurige toestand
voorwaar, want de speculatie-geest is de kanker
van den arbeid, de pest die Staat en volk laug-
saam maar zeker ten verderve voert. De beurslui
kennen slechts ééne gedachtegeldverdienen in
't spel. De Beurs kenmerkt zich slechts door
twee dingen: »Hausse« en »Baisse«, (het rijzen
en dalen der Staatspapieren en effecten) even
als de »roulette« slechts twee kleuren kent
»Rouge« en »Noir.« Goedkoop koopen en duur
verkoopen aan de eene zijdehet raden van de
roode of zwarte kleur, aan de andere zijde. De
resultaten hangen hier, zoowel als daar, van
het toeval af. 't Is dus spel en niets anders dan
spel! En bepaalde zich dit spel nu nog maar
alleen tot de eigenljjk gezegde beurslui, maar
helaashet is tot alle rangen en standen der
Maatschappij doorgedrongen. De vlijtige hand
werksman, zoowel als de kleine rentenier, wa
gen zich aan het spel. De behoeften zijn grooter
geworden, de uitgaven zijn door de toenemende
praal- en pronkzucht vermeerderd; men wil óók
eens zijn geluk beproeven op de Beursmen
wil óók eens het »rouge'« of »noir« aan de
groote roulette-tafel* trachten te raden, immers
»die niet waagt, die niet wint!« en hiermede
worden vaak de zuurverdiende penningen, die
bestemd waren tot bestrijding van onvermijde
lijke uitgaven, of voor dagen van ziekte en
tegenspoed, op 't spel gezet en zonder de minste
kennis van zaken, volkomen onbekend met
't komediespel, dat op het politieke wereldtoo-
neel vertoond wordt, doch waarvan men op de
Beurs die geheime kent of bevroedt, zetten zij
het gevaarlijk spel 't welk zooveel bekoorlijks
aanbiedt, 't welk van gouden bergen en koeien
met gouden horens doet droomen, met eene
koortsachtige opgewondenheid en driftige gejaagd
heid voort, totdat zij alles wat zij hadden, ver
speeld en verloren hebben.
Onder de eigenlijke beurslui-speculanten, zijn
er, die het geheele jaar door, hunne berekenin
gen op waarschijnlijkheidskansen stellen, 't Zijn
kapitalisten die nooit iets boven het daarvoor
gestelde vermogen wagen. Men zou ze »de ver-
standige« kunnen noemen. Zij bezigen de »baisse«
tot het beleggen hunner gelden en vergenoegen
zich met de duizenden die hun de »hause« aan
brengt. Al naar de omstandigheden zetten zij
hun geld 4, 6 of meermalen in een jaar om.
Zij gaan onophoudelijk van het eene fonds in
het andere over, als 't hun slechts voordeel kan
opleveren. Er zijn er echter ook, die met een
klein kapitaal werken, soms zelfs zonder kapi
taal. Deze lui speculeeren iederen dag, zij koo
pen en verkoopen. Hunne »liquidatiën« berusten
slechts op 't vereffen van 't verschil in koers.
Jaren lang kunnen zij zaken doen in millioenen
zonder dat zij ooit eene enkele actie of Staats
obligatie in eigendom bezitten. Zij kennen het
beurs-terrein volkomen. In alle sluiphoeken en
robversholen der beurszijn zij thuis. Zij weten
het wild op te sporen en hunne offers te kiezen,
't Zijn stroopers die van den verkregen buit een
zorgeloos leven leiden. Gaat deze of gene, die
in de door hem gespannen strikvragen verward
is, »over den kop,« dan is een »'t is jammer
van den vent!« de eenige lijkrede, die zij over
den stumpert uitspreken. Verdei hoort of spreekt
men er niet meer van. Hoe doorkneed ze echter
ook zijn, om de geheime middelen te doorgron
den, die er aan gewend worden om de koersen
te doen rijzen of dalen, kunnen zij toch nooit
de uitwerking van eenig «gerucht* of eene veel-
beteekenende gebeurtenis op de Beurs, met ze
kerheid voorspellen.
Zeer dikwijls rijzen de koersen als men juist
eene daling verwachten zou, en omgekeerd, en
dit is dan ook de reden, dat de beurslui soms
nog onwetender zijn dan het publiek zelf.
Hoe weinig de mannen van de Beurs, zich
om recht, gerechtigheid of om hun eigen va
derland bekreunen, blijkt reeds daaruit dat de
oudste Rothschild den grond tot het kolossaal
vermogen der familie legde met 't geld 't welk
de landgraaf van Hessen door de bekende ziel-
verkoopers gewonnen had. In 1814 toen Parijs
in handen der Geallieerden viel, steeg de rente
in een oogenblik 2 pCt. In 1815 op 18 Juni
was de koers 53op den 2Oen, op het eerste
bericht van den vreeselijken nederlaag bij Water
loo, steeg het tot 55 en een weinig later op
60De »Coup d'état« van den 2en December,
werd met eene plotselinge rjjzing van den koers
begroet. Naar het recht vraagde niemand!
Proudhon in zijn Manüel du Speculateur de la
Boursezegt: dat op hen de zedelyke verant
woording voor de ontstane verkeerde speculatie,
de vernietiging der welvaart van tallooze fami
lies, de bevordering der speelzucht enz., rust.
Ziedaar het misbruik, dat er van het beurs
spel gemaakt wordt, ziedaar de treurige gevol
gen die nimmer uitblijven, wanneer men in
plaats van zich met ijver en vlyt aan zyn be
roep en aan zijne levensbestemming te wijden,
zich aan de bedriegelijke kansen van 't nood
lottig beursspel overgeeft, 't welk in de laatste
jaren zoovele ongelukkige slachtoffers gemaakt
heeft. Gelukkig schijnt er hier en daar een be
tere geest te ontwaken, en verblijdend is het te
zien, hoe velen thans hunne kapitalen aan in-
dustriëele ondernemingen toevertrouwen. Niet
het beursspel, maar handel en njjverheid bevor
deren den bloei des lands
De hertog van Nassau is te Luxemburg aan
gekomen. Bij de ontvangst van den staatsraad
heeft hij gezegd, dat hij met alle sympathie voor
het land naar hier was gekomendat hjj hoopt,
binnen niet langen tijd de sympathie des lands te
verwerven, en dat hij tot zijn laatsten droppel
bloed veil heeft voor het welzijn des lands.
29)
Uit zee dreunde een doffe knal. Een zacht
kreunen in mijn nabijheid beantwoordde hem.
»Santa Lucia! Geef dat de schepen van nacht
niet tegen elkander stootenMijn zoon is op
de »Neptnnus« en heden verwacht ik hem!*
riep de klagende stem van een grijze vrouw, di$
aan den voet van den Molo op een steen zat en
de dorre handen wrong.
»Er is geen gevaar, moedertje. Sinds een half
uur is de wind om, en zie hoe de nevel begint op
te trekken!* Een tweede luid gekraak liet zich
hooren en eenige seconden daarna volgde een
zachte, fluitende toon, die angstwekkend onder
den nevel over 't grauwe, immer hooger rijzende
water klonk.
»Zie je, dat ik gelijk had? Nu begint het bla
zen!* zei de stuurman. »Ik denk, dat de Ypsy-
lanti zijn kanonnen heeft afgevuurd, om de andere
schepen te waarschuwen.*
Langzaam trok de nevel op en reeds kon men
hier en daar het donkergroene water zien. 't Werd
meer en meer helder, en spoedig kon men de
masten van de in de haven liggende schepen on
derscheiden de roode of blauwe vlaggen begon
nen zich langzaam te vertoonen en te wapperen.
De zwarte rook uit de schoorsteenen der stoom
schepen worstelde door de zware, dikke lucht
omhoog, terwijl het neveldek op 't water, als door
een onziehtbaren hand opgeheven, langzaam om
hoog steeg, zich in wolken te zamen trok en in
wonderlijke jacht over de baren der zee dreef.
Allengs schemerde reeds een blauwe kleur in 't
water, de golven wiesen meer en meer en braken
schuimend tegen den voet van den Molo. Nog een
oogenblik en de hemel was rein en blauw. Een
gouden streep van den lichtenden zonnegod viel
tot op de punt van den Molo en in zijn glans
straalden de zeilen der »Ypsylanti« als de vleugels
van een witte meeuw, als zij in langzame vlucht
over 't water zweeft. Ik hoor menschen om
mij heen en versta ieder woord, zonder dat ze in
houd of beteekenis voor me hebben; ik zie 't na-
tuurtooneel en zijn schoonheid dunkt me leeg en
koud als de pracht van een theater-decoratie. Met
leege ziel sta ik daar, een doode onder de leven
den. Werktuigelijk staar ik op de witte zeilen, die
zich in de wijde verte verliezen en evenzoo be
schouw ik een donker punt, dat zich naar de kast
beweegt.
»De oude Pietro is slimmer dan wijhij is bij
de Ypsylanti gebleven tot het helder werd. Laat
nu nog eens iemand zeggen dat hij niet meer
weet, wat linksch of rechtsch is,zei een stem
achter mij.
>Voor hem behoeven we niet langer bevreesd
te zijn zoo hoog als 't water thans gaat, heeft
hij geen gevaar. De boot drijft als een notedop.*
»Had hij niet drie roeiers bij zich in 't vaar
tuig? Mij dunkt, ik zie er vijf menschen in,« zei
een andere en overschaduwde met de hand zijn
oogen, die op 't zwarte punt gericht waren.
De stemmen kwetsten mijn gehoorzenuwen. Ik
ging tot op den uitersten rand van den Molo en
leunde, door niemand gezien, tegen een steenblok
aan welks voet de branding donderde. Tien minu
ten of nog meer konden vergaan zijn, toen een
roep in mijn nabijheid mij verschrikte.
»Kijk mijnbeer, komt er niet een vrouw met
de loodsboot mee,« zei 't oude moedertje, dat dicht
by me op een steen gehurkt zat en naar de zee zag.
Het punt was verdwenen en slechts een roode
weerschijn sidderde op de schuimende toppen der
nu hooggaande golven. De loodsboot stuurde met
moeite naar de haven. Door het lange turen naar
't schip waren mijn oogen zoo verblind, dat ik de
gestalten in het kleine vaartuig niet dadelijk kon
onderscheiden, 't Was nog eenige vademen van
den Molo verwijderd. Nu schoot het van de hoogte
van een golf tuimelend in het stillere water van
het havenbekkenik zag een donkeren sluier
door den wind opfladderen en een bleek, naar
't land gekeerd gelaat onthullen. Ik sloeg met
de hand tegen mijn voorhoofd om een gezichts
bedrog, dat mijn zinnen betooverde, te verdrij
ven. »De juffrouw van de Ypsylanti! Welkom
aan strand! Hoera!* Een gejuich en gezwaai
met hoeden op den Molo. »De juffrouw van de
Ypsylanti is terug gekomenriep een jonge
schipper en drong door de verbaasde menigte.
»Kijk toch voor je, dat je niet kopje-onder
in 't water tuimelt, Andrea! Ze komt niet voor
jou terug!*
De boot schommelde langs den Molo naar de
landingsplaats. Zij was hetEen kreet, die zich
aan mijn borst ontwrong, moest haar in 't oor
gedrongen zijn. Ze wendde het hoofd ter zijde
en zag me aan den rand van den dam staan.
Het oude, tooverachtige lachje kwam op haar
lippen; met éen biddend gebaar hief ze de han
den op en riep:
sStefanus, ik kom!« Weinig minuten en
ik hield haar in mijn armen. Ik sloeg haar
vochtigen sluier terug en streek het lange, fladde
rende haar uit heur geziekt; een blik op haar
gelaat liet me alles zien, wat ze geleden had,
sinds ze van me gescheurd werd. »Je zult niet
weer voor me vluchten, Leonore? Je wilt de
mijne zijn?*
»Tot aan den dood!* zei ze en trilde als een
espenblad. Ze sloeg de vochtige oogen teeder
tot me op en fluisterde zacht eenige woorden.
Toen ik me eehter tot haar boog, voelde ik aan
den zwaren druk, waarmee ze op mijn arm
leunde, dat ze bewusteloos was. Ik sloeg een
hulpzoekenden blik in 't rond. Andrea, de jonge
schipper sprong toe; de anderen beschouwden
ons met vreesachtige of nieuwsgierige blikken.
Geheel het ongestoorde liefdegeluk van mijn
leven is in een enkelen dag samengedrongen. Een
korte spanne tyds, die een wereld van zaligheid
bevat; schooner, meer dankenswaard dan lange
jaren, waarin het bestaan van andere mensehen-
kinderen zich in koelere gewaarwordingen en
bedaarder gevoelens afspint.
De kapiteinsvrouw had Leonore, wier onmacht
slechts weinig minuten duurde, haar huis ge
opend en daarin een stil, vriendelyk kamertje
voor haar ingeruimd. Om in haar nabijheid te
zijn huurde ik in 't visschershuis, dat Andrea's
vader, den ouden loods Pietro, behoorde, een
van de armoedige vertrekjes, waarvan er maar
drie onder 't rieten dak waren. Een eenvoudig
tuintje omgaf het schippershuis, waarin zij
woonde. Twee of drie loofrijke platanen en een
groep amandelboomen beschaduwden het kleine
grasveld, dat het van Andrea's hut scheidde en
over den ingang van 't huis breidde een edele
kastanjeboom zijn rijke takken uit.
Aan de muren van 't huis en aan den gevel
van Andrea's hut klommen purpere, gele en
witte rozen op, en tusschen de lage laurier
struiken en aloë-heesters, die in vrijheid onder
de hooge boomen wiesen, staken hier en daar
verschillend gekleurde veldbloemen heur nederig
kopje op. In het dichte gebladerte en tusschen
de bloemen speelden de zonnestralen, die uit het
diepe blauw des hemels aarde en zee tegen
lachten. Onder den kastanjeboom echter zat zij
door mijn arm omvat. We spraken weinig over
't ondervonden leedhet tegenwoordige geluk
liet ons daartoe geen tijd. Haar hand in de mijne,
haar hoofd op mijn schouder geleund, zwierf
haar oog over de met wijnstokken en amandel-
tuinen beplante berghellingen, die hier en daar
de witte villa's en landelijke huizen dezer rijk
gezegende kust vertoonden. Vaak volgde myn
blik den hare, doch meestal was ik verzonken
in 't aanschouwen dezer lieflijke trekken, dier
oogen, naar welker aanblik ik zoo lang gesmacht
had en die ik vroeger slechts met de smart van
een schuldige liefde in 't geheim en vol schuld
bewustzijn had bewonderd. Somtijds beantwoordde
een druk van haar hand de bekentenissen der
liefde, die ik haar toefluisterde of zag ze half
schuchter en aarzelend maar steeds vol geluk
tot me op.
De huisvrouw vertoonde zich van tijd tot tijd
in 't voorportaal en kwam eindelijk nader, melk
en brood dragend, dat ze vóór ons op een
steenen tafel zette.
(Wordt vervolgd.)
Buitenland.
Een gouden blad in t boek mijns levens.