FEUILLETON.
V«
WOENSDAG IT APRIL.
1889.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
Nieuw Necl. Panopticum.
Het is beschikt in Godes raad.
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.00. Franco per post zonder prijsverhooging.
Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht.
Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parjjs.
EEN HUISELIJK TOONEELTJE.
Verleden zomer zette onze vereeniging Onder
ling genoegen« een verloting op touw voor eeu
weldadig doel. Ieder lid moest daartoe eenig
voorwerp als prijs bijdragen. Dit beviel in goenen
deele aan de vrouw mijner keus mijner kwel
ling, had ik bijna gezegd althans ze trok,
voor de zóóveelste maal, ongemakkelijk los over
de Vereeniging, over de vele offers aan tijd en
geld, die ik deze bracht enz. enz., en ze kwam
niet tot bedaren voor ik haar beloofde aan de
commissie een dingetje te sturen dat op zijn
hoogst een gulden kostte. De huiselijke vrede,
dit al zoo dikwijls opgelapt exemplaar, was voor
deze maal weer hersteld. Ge begrijpt echter
dat ik, als vice-president, met geen lor uit de
guldensbazar kon aankomenmen zou in staat
zijn mij af te zetten. Ik kocht dus in 't geheim
een fotografie-album, hetwelk bij het openen drie
stukken speelde: het karnaval de Venice, de
Witte dame en »ach ik heb haar toch maar enz.«,
spotgoedkoop voor 9 guldenhet was bepaald
een koopje, vooreerst wegens opheffing der
zaak en finale opruiming*, en ten andere, door
dat het voor de ramen gelegen had en door de
zon een weinig verschoten was. Bovendien had
de laatste aria een klein gebrek. Ze kwam nooit
verder dan »ach ik heb haar toch maar« en
vervolgde dan met rrrrt, waarop ze bot zweeg.
Negen gulden was ook geen geld, het had nieuw
f' 17,50 gekost. Verder moest ik als vice-presi
dent minstens vijf loten nemen, die ik mijn
vrouw present gaf'.
De trekking had plaats en mijn vrouw be
studeerde nauwgezet de gedrukte lijsten. Toen
ik haar vroeg »nu Lotje, heb je wat getrokken?*
beet ze me scherp toe, terwijl ze de dikke brei
pennen door een pas opgezette wintersok voort
bewoog, nu, als ik wat getrokken had, dan zou
er wel een wonder moeten gebeurd zijn, of
hebben ze u aan de bus gezet, je bent immex-s
een weeskind Dat was een van haar humo
ristische zetten, die, nu ik 18 jaar onder haar
gediend heb, een heel boek zouden vullen, in
dien ik ze opgeteekend had.
Zes weken later vierden we mijn verjaardag,
heel bescheiden, met een extra kopje koffie, een
advokaatje en een groote zandtaart. Ik kreeg
als elk jaar de sokken cadeau, maar voor dezen
keer had Lot nog wat extra's voor me. Wat
denkt ge? Een muziekalbum. Ik doe het open
hoor, daar gaat het»aeh ik heb haar toch
maar rrrrrt«! Waarachtig mijn eigen album, mijn
verschoten, kranke album. Ze had het, zooals
van zelfs spreekt, bij de verloting getrokken en
mij haar geluk verzwegen. Om haar bedrog
volkomen te maken, speelde ze me zoowaar de
komedie voor, den prijs op de binnenzijde met
een natten vinger uit te wisschen. Gij kunt u
mijn positie voorstellen; ik moest me met ge
weld bedwingen om haar onder 't zoenen niet
te bijten.
Toen kwam St. Niklaas. We beraamden voor
onze kennissen tal van verrassingen, o. a. moest
er eene naar een dierbaren zwager in Gelderland,
die ons heel wat te beraadslagen gaf. Eindelijk
viel me een kostelijke gedachte in. »Weet je
wat Lot,« zei ik, al mijn moed bijeenrapend,
»dat muziekalbum heeft me werkelijk vele ge-
noegelijke uren verschaft, maar zie je, nu ken
ik het carnaval en de witte dame uit het hoofd;
wat zou je zeggen als we 't nu. aan zwager
cadeau gaven? Hij leeft alleen op het land en
is een liefhebber van muziek, kom laat ons den
eenzame die vreugde bereiden!*
Ik geloof dat mijn onverschilligheid ten op
zichte van haar geschenk, haar niet erg aan
stond, maar zoo kreeg ze haar loon waarom
had ze me ook bedrogen? In elk geval het album
moest weg, ik kon het niet meer zien en nog
minder hooren. Voort er dus mee, een adres
geschreven, gefrankeerd Goddank! Toen de
postbeambte het pakket gewogen had en 't in
een hoek smeet, hoorde ik een dreunend grrrr
klinken, waarschijnlijk had nu ook de Witte
dame den geest gegeven
En nu komt het ongeloofelijke. Veertien dagen
later het was even voor Kerstmis, ontvangen
wij uit Leiden van een verre nicht, die sedert
jaren niets van zich had laten hooren, een
pakket, welks grootte en vorm al terstond een
duister vermoeden deed ontstaan. Wjj lazen
eerst den bi-ief. Daar stond: »Het is niet mijn
schuld, wanneer bjjgaande kleinigheid, die als
een zwak bewijs mijner onveranderlijke toege
negenheid gelden mag, te laat in uwe handen
komt, lieve nicht! Dat kleine geschenk, dat zoo
geheel in uwen smaak zal vallen, heb ik buitens
lands moeten bestellen, daar zoo iets in heel
Leiden niet te krijgen is. Hopende dat dit goed
gemeende cadeau u recht vele vroolijke oogen-
blikken bereiden zal«, en zoo verder.
Wij zien elkaar met een blik vol stille ver
twijfeling aan. »Het is het muziekalbum* zeggen
we gelijktijdig en reikten elkaar over het nog
ongeopende pakket de hand; de gemeenschap
pelijke rouw had ons verzoend en tot elkaar
gebracht. Dat eeuwige muziekalbumIk deed
het open. De portretten van de leugenachtige
nicht en haar deugdzaam kroost zaten er in.
Doch hoor, wat was dat? Onhoorbaar zacht,
als uit de verte klonk het: »ach ik heb haar
toch maar op de grrr tang tang!*
Uit was het. Het was het eenige levensteeken
dat ons muziekalbum nog van zich gaf, men
mocht er mee doen, wat men wilde, het bleef
er bij. Ik schudde het, wierp het in de lucht en
ving het weer op, ik draaide het met gestrek-
ten arm in een kring rond, 't hielp niet, er
was niets ineer uit te halen.
Toen liep ik heen om een contrageschenk te
koopen, en per expresse naar Leiden te zenden.
Ja 't was een duur album, maar ik had nu al
vast den troost dat mijn vrouw voor hare gierig
heid boete betaald had. Onverklaarbaar bleef
het mij echter hoe het wonderding in zoo korten
tijd van Gelderland naar Leiden en van daar
weder naar Amsterdam gekomen was. Onze
Geldersche zwager kan het geen drie dagen in
huis gehad hebben.
Overigens ben ik er nu in geslaagd mij met
het ding te verzoenen. Ik heb het nu zoo ver
dat men het openen kan zonder op die grrrr-
tang tang gekust te worden, ik heb eenige keeren
met de pook het mekaniek wat opgepord en nu
kan men er mee doen wat men wil het is
zoo stil en stom als ieder ander album en ten
slotte is 't nog goed tot bewaring der portretten
van voorwereldlijke tantes en vergeten vrienden.
En misschien a propos, wanneer is u
ook weer jarig?
.O ui t en 1 sx n *1
Bij het feestmaal heeft de hertog van Luxem
burg een toost uitgebracht op den Koning, »wien«
zeide hij, »de Hemel de beproeving eener lang
durige pijnlijke ziekte doet ondergaan. Onze ge
meenschappelijke toost gaat gepaard met den
wensch en de bede, dat de Voorzienigheid hem
de kracht geve om, het zware hem opgelegde
lijden met gelatenheid te dragen en zijne dagen
nog een langen tijd verlenge. Leve de Koning!*
Nadat deze toost met geestdrift was toegejuicht,
hernam de hertog: Drie-en-twintig jaar geleden
heb ik mijn vaderland verloren; thans heb ik
bij u een nieuw vaderland gevonden. Ik drink
op den voorspoed en het welzijn van dit land.
Ik bid God, mij altijd het inzicht en de krach
ten te geven om den weg te vinden die tot het
welzijn des lands leidt, en dien nooit te verlaten.
Ik ledig mijn glas tot den laatsten droppel en
30)
»Gy vergeet te eten en te drinken, als ik niet
voor u zorg,« zei ze met een vriendelijken blik
uit haar ronde, bruine oogen. »Had ik gisteren,
toen ge met zulk een wanhopig gelaat voor me
stond en naar de juffrouw vroegt, kunnen den
ken, dat ge heden met haar onder mijn kastanje
boom zitten en haar kussen zoudt?! Ja, ja, berg
en dal ontmoeten elkander niet, maar de men-
schen wel, zegt de bijbel reeds. Nu zullen we
de juffrouw een poosje verplegen en de zachte
lucht van Triëst laten genieten en dan komt
er een bruiloft. Haar gezicht staat ah veel beter
dan gisteren, toen ze naar den Molo liepOch,
de menseh kan de liefde niet ontloopen! Als
ge wat meer tijd hebt, moet ge me de geheele
geschiedenis vertellen.
We verzochten de goede vrouw bij ons te gaan
zitten en aan den kleinen maaltijd deel te nemen,
maar ze zei: »ik moest zelf geen vrijer gehad
hebben, als ik dat deed. Ook moet ik voor 't
middageten van den capitano zorgen, die over
een paar uur naar Spoleto zeilt. Hij is den tijd
der verliefdheid al lang te boven en zou een
aardig liedje voor me zingen, als hij geen volle
schotels op tafel vond!*
Op de bank naast Leonore lag een teeken-
boek't was 't ongelukkige boek uit het ber
kenwoud.
»Als ge hier eens niet zijt, zal ik deze schoone
plaats teekenen. Het boek dient me tot album.
Zie hier de pastorie met de linden en daar het
kerkhof en de kerk. Ken je deze teekening?
Hoe dikwijls ging ik, sinds den morgen, dat je
me daar vondt, naar dien boom!«
»En ik sloot de oogen, als mijn weg me daar
voorbij bracht. Ik sloot ze daar als ovex-al voor
je beeldmaar te vei'geefs't Kwam 's nachts
in den droom tot me, en dat kon ik niet be
letten.*
Herkent ge dit?« vroeg ze en hield me de
teekening voor, die ze toen in 't berkenwoud
begonnen was. »'t Kostte veel moeite, eer ik je
op dit papier als levend voor me zag!«
»Laat me de hand kussen, die zoo vlijtig ge
werkt heeft om de herinnering aan dat uur te
vereeuwigen.Ik wilde haar hand grijpen, maar
zij bedekte er het witte papier onder de teeke
ning mee. »Wat verbergt ge, Leonore? Geef
mij 't boek
»Neen, neen, 't bevat mijn geheim. Laat
mij 't bewaren, Stefanus, geen mensch mag in
dat boek bladeren
»Ook ik niet?*
Ze zweeg en dacht een oogenblik na. Toen
wendde ze 't hoofd af, gaf me over haar schou
der heen 't boek, strekte de armen op haar
knieën en verborg haar gelaat in de handen.
Onder de teekening stonden door haar hand ge
schreven de regels:
Ik heb u lief, wijl 'k u beminnen moet;
Ik heb u lief, wijl ik niet anders kan;
Ik heb u lief, met reinen hemelgloed
Als ik u missen moest, 'k verloor mezelven dan.
Ik heb u lief, zooals de roos haar bloem
Ik heb u lief, zooals dc zon haar licht
Ik heb u lief, gij zijt mijn levensroem,
Gij zijt mijn leven zelf, mijn ziel, waar 't al
(voor zwicht
Leonore, ik heb u lief, wijl 'k u beminnen
moet! Ik heb u lief, wijl ik niet anders kan
>Maar kniel niet voor mij, Stefanus,* riep ze
en verborg blozend haar gelaat aan mijn schou
der; sta op en laat je meer door mijn dagboek
verhalen
»Ik weet alles, ik weet genoegGij zijt mijn,
ik ben de uwe laat nu komen, wat komen
kan
't Was avond, toen we uit de bei-gen van
Triëst naar onze woning terugkeerden. Op 't
grasveld had zich een gezelschap buren en bloed
verwanten van onze huisvrouw verzameld. De
kapiteinsvrouw noodigde ons uit op de bank
naast haar plaats te nemen, »als 't ons onder
zulke geringe luidjes beviel.* Haar kinderen,
twee door de zon verbrande, krachtige meisjes
van tien en twaalf jaar, in Italiaansche kleeder
dracht lagen half op de trappen, die naar 't
voorportaal voerdenniet ver daarvan zat An
drea, die opstond en zijn spitsen hoed afnam,
toen we naderden. Hij had een mandoline in
de hand en had, naar 't me voorkwam, juist
gespeeld. Leonore zette zich, nadat ze den kleinen
kring vriendelijk gegroet had, op de haar aan
geboden plaats; ik nam die naast haar. Onder
't gezelschap was ook Pietro, de oude loods,
Andrea's vader. »God zij met u, Signora,« zei
hij tot Leonore. »'t Is nu buiten stiller dan
gisteren. Er behoorde moed toe om in de noten
dop van een boot zoo bedaard te zitten als u.«
»Als men weet, dat de liefste op den Molo
wacht, vaart men in uw bootje beter tegefi. den
wind dan op de Ypsylanti met volle zeilen naar
Venetië,merkte onze huisvrouw lachend op.
Leonore bloosde en zei: ge hebt daar straks
gemusiceerd, laat u door ons niet hinderen. Ik
heb ï-eeds lang gewenscht een mandoline te hoo
ren; in 't noorden kent men ze niet.*
Andrea, die zijn plaats weder ingenomen had,
liet zijn snaren klinken, terwijl ze sprak. De
kapiteinsvrouw begreep haar en hield stil.
Andrea is onze muzikant; hij vaart dikwijls
naar Venetië, ja zelfs naar Napels en luistert
den schippers hun liederen af. Zingen is zijn
beste kunst. Laatje niet lang noodigen, Andrea!*
De jonge man zweeg en begon de melodie
van een volkslied te spelen.
»Zing dan toch, Andrea,* riep een jong
meisje met de donkere huidskleur en fonkelende,
zwarte oogen der Italiaanschen. »Wat mankeert
je, dat je doet, alsof je geen liedje kunt beden
ken? Zing Santa Lucia
Misschien wil de Signora wel iets zingen; ik
kan niet,* antwoordde hij zonder op te zien.
Wie heeft u gezegd, dat ze zingt, Andrea?*
vroeg ik.
Niemand. Ik hoor het, als ze spreekt.*
»Tot loon van uwe goede opmerking, zal ze
u bewijzen, dat ge u niet vergist hebt.*
Hij zag met zijn donkere oogen naar haar.
»Ik zal Santa Lucia begeleiden, als de Signora
het zingen wil.* Hij begon.
»Twee tonen lager, Andrea,* zei Leonore. Hij
knikte met het hoofd, maakte een overgang en
begon
»Sul mare lucido, l'astro d'areugento
Placida l'onda, prospera il vento,
Venite all' agile barchetto mia,
Santa Luciaenz.
Nooit had haar stem zoo'n zoetheid en vol
heid van klank ontvouwd als heden. De innig
heid, de biddende uitdrukking, de roerende kin
derlijkheid van 't gezang betooverden mijn oor,
boeiden mijn hart als nooit te voren. Ik stond
op en leunde tegen een pilaar van 't voorpor
taal om haar aan te kunnen zien, om geen ge
vaar te loopen van haar te omarmen en haar,
zooals ik niet moede werd te doen, van mijn
liefde en bewondering te spreken. Toen zij 't
eerste couplet geëindigd had, rukte Andrea den
hoed van 't hoofd, wierp hem op den grond,
schudde zijn zwart haar van 't voorhoofd en liet
zijn blikken onafgewend op haar rusten, terwijl
hij werktuigelijk de overige coupletten begeleidde.
De oude Pietro nam zijn pijp uit den mond en
wiegelde langzaam met het hoofd, terwijl onze
huisvrouw een weinig van haar afschoof, om
haar voorover gebogen met wijd geopende oogen
aan te staren. De kinderen, altijd nog op de
trappen uitgestrekt, hielden elkander vast en
zagen naar haareenige vrouwen op den achter
grond, lieten de netten, waaraan ze breiden, in
den schoot zinken en luisterden met aandachtig
gelaat. Maar de jonge Italiaansche zat met een
uitdrukking van angst en met gerimpeld voor
hoofd en beschouwde met gespannen blikken
Andrea, wiens wangen zich bij iederen toon
donkerder kleurden. Leonore had reeds opgehou
den met zingen, en hij speelde in gedachte de
begeleiding voort.
(Wordt vervolgd.)
NIEUWSBLAD
van llensèi!
lie Langstraat en de
«ininelei'waaii
"wiihmm mibhih» tin i ii - --i vs* -v B^Miaw^rtMTLitfAiiMt^e-^a^iafieawwocay-
O O