FEUILLETON.
Do heer uit de Sahara.
JtS 782.
ZATERDAG 4 MEI.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
't IS HEI
YOOE
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden ƒ1.00. Franco per post zonder prijsverhooging.
Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrij dagmorgen ingewacht.
Agent voor Frankrijk: Wester Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
't Is Mei!
Een jubelkreet klinkt door bosschen en dreven,
nu velden en hoven prijken vol bloeisel van
boven, vol bloemen omlaag; --nu de vroolijk-
heid weer dartelt in klaverrijk gras, en wemelt
en spartelt in vliet en in plas; nu de o zoo
lang verbeide met haar zegenend geleide, met
haar schoone boschkoralen en haar gouden zon
nestralen, met al haar spranken en klanken en
geuren en kleuren in 't frisch groenend woud
weer haar blijden intocht houdt; nu een zacht
zoele adem der opstanding heel de schepping
doortrilt en de scheppingsgeest weer bevruch
tend zweeft over onze landouwen.
Welkom, welkom, roepen wij der schoone
maagd toe, die, nauwlijks de kinderschoenen
ontwassen, nog een weinig dralend en verlegen
komt nadertreden, alsof het bewustzijn van al
het zoets en goeds, dat ze ons komt brengen
haar een weinig schuchter maaktealsof de
wetenschap, dat wij allen met zooveel verlangen
naar haar uitzien, haar een blos van verlegen
heid op de frissche wangen heeft getooverd.
Welkom, welkom, gij gezegende, gij, wonder
zoete maagd!
Heldere kinderstemmen begroeten u, al be
grijpen zij 't niet van waar dat vreemde zon
derlinge gevoel hun eensklaps aanwaait; een ge
voel dat naar buiten moet breken in een vroo-
lijk lied en in dartele, levenslustige sprongen
krachtige jongelingen en schoone maagden
luisteren 's avonds naar de wondre melodieën,
die ge legt in 't lied der nachtegalen en vragen
wat het beduiden moet, dat er iets als weemoe
dige treurigheid trilt door hun jeugdige opge
wektheid, dat er een inniger liefde ligt in de
blikken, waarmee ze elkander aanzien
kranken, die den o zoo barren langen winter
doorsukkelden en te vergeefs op de lente hoopten,
welke dit jaar maar niet wilde komen, voelen
het bloed krachtiger door de aderen stroomen,
nu ze de versterkende lucht, die gij meebrengt,
inademen, en vouwen de vermagerde handen,
nu ze u nog eenmaal hebben mogen zien
en de grijsaard zelf vergeet zijn stramheid en
tilt de sloffende voeten onbewust wat hooger op
2)
De jonge man boog zich ten teeken dat hij
geen ander antwoord verwacht had en ging voort
»Ik dacht, dat zulk een eenstemmigheid van
kwaadwillige uitingen slechts door een vrouw
verdiend kon worden, die geestelijk meerder is
dan hare omgeving en daarom wenschte ik
met u kennis te maken. Ik had me aan u kunnen
laten voorstellen, want zonder twijfel hebben wij
gemeenschappelijke vrienden, maar ik ben altijd
een zonderling geweest, en mijn reizen onder
wilde volksstammen hebben mij van die fout
niet verbeterd ik mocht wel het tegenover-
gestelde zeggen kortom ik verkoos liever
my zelf te presenteeren. Heb ik een onbeschei
denheid begaan, dan zult gij me dat wel op de
eene of andere manier te kennen geven, en ik
zweer u, dat ik me in dat geval, hoewel on
gaarne, dadelijk zal verwijderen Maar uw
bevallig lachje, genadige vrouw, versterkt me
niet alleen in het geloof aan 't geen men van
u zegt, maar bevestigt me ook in 't geen ik van
u denk. Wat nu den indruk betreft, dien ik
zelf op u gemaakt heb, en dien ik nog verder
op u zal maken, daaromtrent gevoel ik me ta
melijk onbezorgd. Ik kan slechts winnen, indien
men me van naderbij beziet Och, ik bid u,
zeg me niet dat dit niet waar is, genadige
vrouwGe hebt me daar straks met de leven
digste belangstelling aangezien en ondervraagd
eu wie weet als ge een gezelschap ten
uwent noodigt, zult ge me misschien gaarne
onder uwe gasten tellen want iemand, die
in de woestijn Sahara geweest is, waarborgt
toch altijd een aangenaam gesprek.
Nog altijd kon de dame niet van haar ver
bazing bekomen.
»Deze manier om zich aan mij voor te stellen
is zoo vreemd en tevens zoo vleiend voor my,
dat ik uwe bewering niet wil tegenspreken
onder 't voortstrompelen, terwijl hij tusschen de
tandenlooze kaken mompelt: »hei, 't was in de
Mei!« En beelden uit lang verloopen tijden ver
rijzen voor zijn scheemrend oog, beelden uit de
Meimaand zijns levens
ja, wij allen verblijden ons in uw lonk en
uw lach, in uw zoetheid en goedheidwij allen
gevoelen de levenscheppende kracht, die er straalt
uit uw jonkvrouwelijk oog.
Welkom, welkom, gij alles met bloemen be
dekkende x
Gij mengt de geuren en sprengt de kleuren,
gij bedekt met duizendkleurig fluweel, al wat
naakt was en dor.
O, strooi van uw overvloed ook wat op onze
twijfelzucht; want u, de milde, willen we 't wel
bekennen: we hebben dikwyls morrend gevraagd:
zou 't dan nooit zomer worden? Zou 't dan al
tijd slecht weer blijven?! En nu staan we ver
legen en schamen ons over ons morrend twisten
en bedillend vragenja, we schamen ons, omdat
we reeds zoo oud zijn en nog vaak zoo kinder
achtig ongeduldig, zoo ongeloovig twyfelend,
zoo hardleers bij al onze wijsheid. O, strooi
uw bloemen over onze twijfelzucht, over onze
kinderachtige gehaastheid, want dat beloven we
u, o gij alles met bloemen bedekkende: wij
willen ons beteren, we willen wat vaster leeren
vertrouwen, wat kinderlijker leeren hopen.
Welkom, welkom, gij alles bezielende, alles
bevruchtende
Aan den schijnbaar dooden tak toovert gij
bloemen als hij den helderen dauw drinkt en de
smakelijke regendroppels als kracht uit den grond
in hem stijgen, en als kracht uit de hoogte op
hem dalen, moet hij steeds anders, steeds grooter,
steeds gelukkiger worden, zich steeds meer naar
buiten openbaren in rozen, in duizendkleurige,
geurige rozen. O, gij alles bevruchtende, waar
gij bij mijn broeders en zusters dorre harten ont
moet, wek daar ook wat drang om rozen te ge
ven, opdat zij passen in 't schoone kleed, dat gij
om hen weeftwek ook daar wat streven om
anders, om grooter, gelukkiger te worden en te
maken, om zich te openbaren in bloemen van
liefde, zachtheid en zelfverloochening. Gij mengt
de kleuren en sprengt de geuren, gij toovert
bloemen en zet de vruchten aan dorre tak
ken o vergeet mijn broeders en zusters niet.
Welkom, welkom, gij kweekster van hoopvol
vertrouwen
Uw bloemen van dit jaar mogen al niet dezelfde
zijn als die van vorige jaren, zelfs moge menige
plaats geheel ledig staan de kracht, uw kracht
is nog dezelfde, is eeuwigze breekt door alle
windselen heen, ze rukt alle boeien los en kan
door niets gestuit wordenwe mogen haar
niet geheel begrijpenwe voelen dat ze is en ver
blijden ons in onze kracht. Gij leert ons: al komt
er een tijd, dat de stroom geboeid en roerloos daar
zal nederliggen hij zal weer bruisen en huppelen
met volheid van leven. Gij leert ons hoopvol den
winter tegemoet gaan, den winter van ons leven
en spreekt van een eeuwige Meidoor uw eeuwig
werkende kracht wekt ge hoopvol vertrouwen
't Is Mei!
En wie zich nu verbljjden en zijn leven ge
nieten wil, hy ga naar buiten en zie daar wat
Cremer zoo mooi heeft geteekend
»'t Is buiten zoo heerlijk in de Mei!" zingen de
nachtegalen in 't lommerrijk bosch.
En op de hei roept het krekeltje in 't groen
langs de klare beek »hiep! hiep! 't is Mei" en
schiet weer verder in 't mos.
En in de boomgaarden toonen de malsche
bloesems heur volle sprei en lachen: »oï ie gul
is de Mei!«
En daar snort en suist een bij»'t is een
zoete Mei!«
En de frisch groene blaren ritselen: »'t is
vroolijk!"
En de teere korenaren, ze wuiven: »'t is groei
zaam!"
En de klaproos in 't zonnetje flonkelt»'t is
warm
En de lammeren, met hunne dolzinnige spron
gen, ze bietteren: »met moeders uiers erbij, in
de wei, is ie al dolpleizierig de Mei!"
Ja, 't is overal vroolijkheid en leven, en overal
is 't mooi
O, gijdie dat alles ziet en dan nog somber
en wantrouwend blijft; die door het luwe lente
luchtje geen liederen voelt ontwaken in uw hart,
maar, 't zij dan gemeend of gehuicheld, klaagt
over uw geestelijke armoede, waar uw hart moest
huppelen van weeldege zijt ziek, maar door
uw eigen wil; ge derft veel genot, maar door
uw eigen wil! De bloemen, die dankbaar haar
kelken neigen naar 't zonlicht, maken u be
schaamd. Opzettelijk sluit ge naar lichaam en
geest buiten wat u gezond kon maken. Ge wilt
ziek zijn om te kunnen klagen. De kinderen, die
thans met ontbloot hoofd daar buiten ronddarte
len, maken u beschaamd. Kom, ontbloot ook
dankend uw hoofd iu Gods schoone schepping en
voel iets kinderlijks in uw wakker worden, en ge
hoorzaam aan den drang, die ook u thans be
zielen moet, den drang om met een eenvoudig
dankbaar hart te genieten, opdat ook van u ge
zegd kan worden
't Is Mei
Te Cosenza, eene stad in Calabrië, leeft een
prins van Oranje met zijne moeder en twee zusters.
De familie draagt den naam van Chalon d'Orange
en bestaat uit de prinses-weduwe van prins Giovan
ni, haren zoon Francesco, ovd 24 jaar, laatsten
mannelijken nakomeling van den Calabreeschen
tak, en de prinsessen Emilia en Beatrice.
Zij stammen af van een der twee broeders,
prinsen van Oranje, die in het begin der zestiende
eeuw naar Italië kwamen.
De een, Monetto, vestigde zich, nadat zijn
broeder FJorenzio in een duel in Toscane gevallen
was, te Casignano, tegenwoordig Aprigliano, waar
zich in de kerk van S. Demetrio de familiekapel
bevindt, in de zestiende eeuw gesticht door Giovan
Vittorio Chalon d'Orange.
De familie behoorde altijd tot den hoogsten
adel in Zuid-Italië erl had steeds groote bezittingen.
Het archief der familie, benevens dat van Napels
en van de Nederlandsche consulaten te Palermo
en te Napels, ook het archief van Z. M. onzen
Koning bevatten vele documenten betreffende
deze familie. Zoo wordt medegedeeld door iemand,
die de familie Chalon d'Orange onlangs leerde
kennen, aan wien op zijn verzoek gereedelijk
toegang tot het famili-archief werd verleend, en
die den prins en de zijnen beschouwt als stam-
genooten van onze Oranjes.
maar, beken me openhartig, zijt ge alleen hier
gekomen om u te overtuigen of ik geestig ben?*
»Genadige vrouw,luidde het antwoord, »u
moet me eerst geheel leeren kennen. Door een
beklagenswaardig noodlot breng ik mijn leven
door met anderen diensten te bewijzen en mijn
eigen zaken te verwaarloozen. Ik behoor nauwe
lijks aan mij zelf. Mijn vrienden bewereu, dat
ik slechts voor hen besta, en dat er geen tweede
mensch als ik in de gansche wereld is. En
waarin bestaat nu de vriendschap, die men mij
laat uitoefenen? Geschillen bij te leggen
geld te leenen moeielijke, zeer delicate bood
schappen over te brengen
Delicate boodschappen over te brengen
herhaalde de jouge vrouw.
»Ja genadige vrouw, dat behoort ook al tot
mijn bezigheden. En als u eens wist hoeveel
deugd en zelfoverwinniug daartoe dikwijls noo-
dig is o, de vrouwen houden me veeltijds
in 't geheel niet meer voor een man. Hoe?
Hij! Rapports wijl? Dat is een vriend
verder nietsIs dat niet ontmoedigend
Toen me de geschiedenis eindelijk te erg werd,
nam ik een kort besluit en begroef me in de
woestijn Sahara maar, wat wilt ge, genadige
vrouw, mijn roep was me vooruit gereisd
tot aan de groote palmen-oase.«
»Ik herinner me daarover gelezen te hebben
heet die oase niet Wargla?«
>Qua, qua!« zei de jonge man lachend, »qua!«
»Wat bedoelt u? qua, qua?*
»Quarghla wordt het uitgesproken, genadige
vrouw
»Ik heb merkwaardig weinig talent voor het
Afrikaansche dialect Maar als u zoo goed
wilt zijn voort te gaan
»Heel gaarne! Nauwelijks had ik een voet in
die romantische stad gezet, of ik was reeds een
boezemvriend van een zwarte majesteit. Om u
de zaak geheel duidelijk te maken, moet u me
toestaan eenige topographische bijzonderheden
hier in te vlechten. De stad Quarghla namelijk,
in de oase van dienzelfden naam, midden iu
Wadi-Mia gelegen, is door een ringmuur om
geven, heeft een Kasbahge zult weten wat
dat is en bestaat uit drie, weder door muren
gescheiden kwartieren, waarvan een in 't mid
den, een in 'toosten en het andere in 't westen ligt.
De inwoners bestaan uit Mosabiten en Berbers.*
»Zijn er ook geen negers uit Sudan bij
vroeg de jonge vrouw, daar haar dat inviel, en
ze legde de klemtoon op de eerste lettergreep.
De reiziger dreigde haar guitig met den vinger.
»Dan, genadige vrouw,* verbeterde hij, »de
klemtoon ligt op de laatste lettergreep de
inwoners noemen het Sudan nu tot de eigen
lijke zaak!* ging hij voort. >Nauwelijks dus
had ik een voet in die stad gezet of ik was
reeds een boezemvriend van den zwarten koning
Sirbokuko. Die Afrikaansche vorsten zijn heel
sterk in 't bewijzen van vriendschapsdiensten.
Om maar één voorbeeld aan te halen, mevrouw
mijn vriend Sirbokuko, heerscher over den stam
der Quaquaturen, belastte me eens met een de
licate boodschap, waarvan ik, zooals gewoonlijk,
niets dan onaangenaamheden had.«
»Och, vertel me dat eens!« zei de schoone
vrouw.
»Heel gaarne, mevrouw! Mijn vriend, koning
Sirbokuko, had namelijk twee buurvrouwen, de
eene in 't westen, de andere in 't oosten, alleen
door den tusschenmuur van hem geseheiden.
Reeds sinds langen tijd helde zijn hart over
naar de zijde van den ondergang der zon, toen
op een avond, ten gevolge van plotselinge
windverandering, hy ook van 't westen naar 't
oosten omsloeg. Daardoor kwam hij echter in
een zeer onaangename positie. De buurvrouw
in 't westen was namelijk een heel machtige
vorstin. Hoe zou men haar tot vrywilligen af
stand bewegen? Sirbokuko redde zich echter
spoedig uit de verlegenheid. Ga tot haar, vriend,
zei hij me, bied haar een katoenen voorschoot,
glasparels en een half dozijn sigaren aanmaar
voor alles, breng haar door uwe overredingsgave
tot bedaren. Wil u dat laatste niet gelukken, lieve
vriend, dan moet ik u tot mijn groote droefheid
het hoofd laten afsnijden. Duidelijker kon Sirbo
kuko zich niet uitdrukken. Ik ging dus op weg,
en kwam juist bij de prinses aan, toen ze in haar
tent zat en bezig was met melk drinken. Ik begon
me van mijn last te kwijten, terwijl ik de mede
gebrachte geschenken gebruikte om de kracht
mijner woorden te versterken. Toen ik had uitge
sproken, zag ze me een poos zwijgend aan en
wenkte toen een prachtigen neger. Dat was na
melijk haar lijf kok. Ik begreep haar zwijgend be
vel volkomen. Ze wilde me laten braden en des
middags opeten. Ik behoef u niet te verzekeren,
genadige vrouw, dat de zaak my onaangenaam
was. Maar wat te doen Reeds droegen bereid
willige slaven droge takken bijeen voor een brand
stapel, toen mij plotseling iets inviel. Ik haalde
een doosje lucifers uit den zak en stak zelf den
brandstapel aan. Dat maakte zulk een indruk op
de prinses, dat ze dadelijk haar spijslijst veranderde
en den man, dien ze had willen laten braden, tot'
haar echtgenoot verkoos. Zoo ziet ge, genadige
vrouw, hoe gevaarlijk 't is, lucifers in den zak te
dragen. Mijn offer had tenminste dit zegenrijk ge
volg, dat mijn vriend Sirbokuko zijn buurvrouw
in 't oosten huwde en mij niet het hoofd liet af
snijden. Wat mij betreft, binnen acht dagen werd
ik weduwnaar, zonder het geringste tot het verlies
van mijn vrouw te hebben bijgedragen ik be
zweer het u, mevrouw!*
In den loop van 't verhaal had het gelaat der
dame eene ernstige uitdrukking gekregen.
»Span uw verbeelding niet verder in, mynheer;
ik heb u geheel begrepen.*
De reiziger scheen niet te begrijpen, wat hy
daarvan moest denken.
»Niet waar?* ging de jonge weduwe
voort »Ge komt van hem?*
Mynheer von Rapportswijl knikte toestemmend.
»Dus heb ik me niet vergistZijn brief
van heden ochtend
»Hoe?« vroeg de jonge man, >hij heeft u
geschreven?*
>Ja!...ik verwachtte hem en hij heeft zich
verontschuldigd. De komst van zijn oom
was natuurlijk een voorwendsel.*
»Spreken wij liever van de geheele familie,*
verbeterde de reiziger.
van
Be Langstraat en de
oininelerwaaii
o
üuitenland.