De vesting Holland. ~FËlIlLLETO^Nb~ COLA. 414 Üi WOENSDAG 18 SEPTEMBER 1889, vouu li Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden. 9 1» R21. Dit blad verschpnt WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.00. Franco per post zonder prijsverhooging. Agent voor Gorcum en OmstrekenBosch Broes van Dort. Advertentiën 16 regels GO ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht. Agent voor FrankrijkWester Co., 20 Rue Hérold, Parijs. Een natie, die elk jaar een dertig millioen oorlogskosten betaalt, ongerekend nog de marine; een vertegenwoordiging, die uit naam van 't volk deze som aan de regee ring toestaat; een minister van oorlog, die van dat geld naar zijn beste weten gebruik maakt, om 't land in staat van verdediging te brengen ge kunt denken, hoe gek deze drie op hun neus kijken, wanneer daar een deskundige als uit de lucht komt val len, die in hartige woorden en met klem van redenen aantoont dat al onze millioenen, al onze soldaten, hooge en lage, al onze forten en vestingen, dat zelfs de minister van oorlog niet kan verhinderen, dat de vijand toch zonder slag of stoot tot in 't hart van 't land voortdringt. De geschriften van den oudmilitair Henri Tindal, gewezen officier in het Indische le ger, hebben een storm opgewekt, die nog voortwoedt. Dat militaire autoriteiten op de eerste de beste waarschuwing tegen een mo gelijk gevaar, dat gevaar een hoogst ernstig gevaar noemen en onverwijld de nootlige maatregelen neoien om het af te wenden, kan men zich moeilijk voorstellen. Autoritei ten meenen steeds voor hun taak ten volle berekend te zijn en dulden niet gaarne in menging. Men mag veilig aannemen, dat verscheidene kundige officieren van 't Neder- landsch leger de meening van den heer Tindal deelen, zonder zich echter geroepen te voelen die waarschuwing te onderschrij ven. Daardoor blijft Tindal alleen staan en zal er nog heel wat te doen zijn, eer hij succes op zijn waarschuwing beleeft. Intusschen is de aandacht gevestigd op deze zaak, die te eenigertijd onder de oogen 37) Toen ze 't atelier bereikt had, bedekte ze haar gelaat met haar sluier. Ze wist, een zeker gevoel zei 't haar, dat bij thans niet naar hun woning zou gaanhij had zijn atelier, daar zou hij komen, en daar kwam denkelijk ook zij. Eindelijk kwam hijhij steeg de treden op en ging toen zijn atelier binnen. En ze volgde hem, zacht, sluipend, met klapperende tanden en glanslooze oogen. Binnengaan? Niet binnengaan? Wat zou ze? De glazen deur, die naar zijn werk kamer leidde, had een voorhangsel. Daar voor bleef ze staan. Waarop wachtte ze? Waarom trad ze niet achter den man binnen om hem haar aanklacht in 't aangezicht te slingeren? Waarom omzweefden haar eensklaps weer de beelden uit het verledene? Als hij ant woordde: «Je hebt eveneens gedaan, 't oor deel komt je niet toe!?« Dat was 't, waarvoor ze vreesde, dat haar terughield. Hij had licht aangestoken. Het drong tot haar door en viel in de gang. Een oogenblik gevoelde ze 't onwaardige van haar toestand. Zij, Helene Waldorf, de eens gevierde, gezochte schoonheid, de ver troetelde lieveling der familie, stond bevend en diep gekrenkt in de donkere gang voor de deur van haar man, jaloersch zijn schreden bespiedende. Zachtkens hief ze 't voorhangsel op en zag in de kamer. Waldorf zat voor een portret, een teekening. 't Licht viel er schuins op. Haar spiedende oogen zagen, dat het een vrouwenkop was, een donkere kop. Ze knelde de hand tegen haar hart, en zal moeten gezien worden. Het gaat niet aan te zeggende vijand zal ons niet on verhoeds op 't lijf vallen, hij zal wel fat soenlijk zijn plannen aankondigen, zoodat we tijd hebben hem behoorlijk te ontvan gen, r de geschiedenis toont aan, dat men op dergelijke attenties van 's vijands zijde niet te veel rekenen moet. Voor hen, die belang stellen in de wijze, waarop men zich in oorlogstijd voorstelt ons land te verdedigen, willen we kortelijk een schets geven van ons verdedigingstelsel; later komen we dan nogmaals op de leem ten terug, die de heer Tindal daarin meent ontdekt te hebben. We beginnen dan met de kustverdediging. Deze geeft weinig bezwaren. Onze kusten zijn zeer zwakhellend, zoodat oorlogsche pen, gesteld dat ze tusschen de banken door komen, toch steeds op een eerbiedigen af stand van de kust moeten ankeren. De zeegaten echter vereiscben behoorlijke ver zorging. In het zuiden treffen we den wijden mond der Oosterschelde aan, die bewaakt wordt door de vesting Terneuzen en het fort Elle- woutsdijk. De vestingwerken van Vlissingen zijn geslecht. Noordelijk-op sluit Hellevoet het Haring vliet en den Briel den Maasmond af. De ingang tot den nieuwen waterweg wordt door forten bewaakt. Ook IJmuiden heeft een fort, dat den ingang tot het Noordzee kanaal bestrijkt. Van groot belang vooral is den Helder voor de verdediging. Tal van forten zijn daar gebouwd om een landing te beletten. Bovendien kan een groote streek rondom de vesting in tijd van nood onder water gezet worden. Op andere plaatsen aan de kust treft liet het voorhangsel vallen. De zware lijnen van 't portret hadden zelfs van verre iets bekends; de houding van 't hoofd, de half gebogen hals had ze heden geziendus zoo ver was 't al gekomen, hij had haar uitge- teekend. Daartoe waren uren noodig, zij wist dat, en die uren hadden ze beiden door leefd, terwijl zij alleen was, alleen met haar eenzame gedachten. Het noodlot strafte haar vreeslijk. Daar tegen was ze machteloos. Ze voelde zich vermoeid en zwak. Ze was hulpeloos, arm, een bedelares! Niets bleef haar over dan te bedelen, bij hem te bedelen of bij haar, te bedelen om de liefde, die ze verloren had; neen, alleen om de tegenwoordigheid, niet om de liefde van den man, die haar behoorde. Haar hoofd duizelde opnieuw. Zij ging van de deur terug en leunde onmachtig tegen den muur. Ze verloor de geschiktheid om te denken, een sluier legde zich op haar blikzij zag niets meer, hoorde niets, en zoo bleef ze lang, tot het haar was, als had ze iets gehoord, schreden, geroep, het voorbij gaan van iets levends. Daar in de glazen deur, het was geen bedrog, stond een meisjesgestalte met verwarde haren, die den naam van haar echtgenoot riep, en de glazen deur werd door hem zelf open gerukt en daar was hij, die de bevende gestalte van 't meisje in zijn armen opving. In zijn atelier stond Cola tegenover den man. Ze was met onweerstaanbaar verlan gen daarheen getrokken. Uit haar kamer was ze weggeslopen als een dief, heimelijk, met een vast besluit. Als een krankzinnige had ze den weg tot hem afgelegd in een adresboek had ze nummer en straat gezocht -—en einde lijk was ze daar aangekomen in 't avonduur. En daar vond ze hem, den man, tot wien ze getrokken werd, of door liefde, öf door i^haat, of uit hulpelooze vertwijfeling, ze wist het zelf niet. Ze stond tegenover hem met heele Langstraat en 't Land bevat en langs de Maas men geen versterkingen aan. Zoo liggen b. v. de Westerschelde en het Brouwers- havenscbe gat geheel open. Daar en elders in 't. noorden zullen monitors en torpedo's de nadering van den vijand moeten be letten. De verdediging te land is voor een groot deel opgedragen aan het water, onzen na tuurlijken bondgenoot. In tijd van nood worden bepaalde strooken lands onder water gezet, geïnundeerd, welke onder-waterzet tingen dan de taak der weinige vestingen, forten en versterkingen zeer vergemakke lijken zullen. Zoo is ons vaderland in 't zuiden be schermd tegen een mogelijken inval door een strook van de Amer tot het fort St. An- dries, die de van Heusden voortloopt. Van deze linie wordt het westelijkste deel, dat van Geertruidenberg, geïnundeerd door de Donge en de Amer; het middelste, dat van de Langstraat door 't Oude Maasje, het oostelijke, dut van Heusden door de Maas, de Dommel en de Aa. Van het fort St. Andries vindt men tot Geerdruidenberg tal van forten, schansen, redoutes, lunetten, batterijen, die het ge heel tot een niet te verwerpen vestingmuur maken. Aan deze linie sluit zich de linie door Gelderland van St. Andries tot de Zuiderzee, langs de Grebbe en de Eem, welke door water uit deze rivieren, uit den Rijn en de Zuiderzee kan geïnundeerd worden. Deze twee liniën vormen echter slechts een voorpost van de eigenlijke vesting Hol land, die op waarlijk bewonderenswaardige wijze door een breeden muur van water kan beveiligd worden, die in tijd van nood hechter is dan de beroemde muur der Chi- neezen. De breedte der te inundeeren strook va rieert tusschen 1600 en 7000 M. Deze maakt geen geheel uit doch is verdeeld in kommen, die elk afzonderlijk onder water kunnen gezet worden. De scheidingen dier kommen, blijven natuurlijk boven water en hierop zijn forten en versperringen aange legd, die den vijand het binnendringen beletten, ook door het water, gesteld dat de inundatie eens onvolkomen is. Daar het water moet geleverd worden door rivieren en beken, zou een droge zomer wel eens met al onze schoone inrichtingen jammer lijk den spot kunnen drijven. Ze begint in het land van Altena bij de Bakkerskil. In dat deel ligt de vesting Woudrichem. Over de Merwede zet ze zich voort be oosten Gorkum, bezuiden de Linge tot As- peren, en benoorden de Linge langs den Diefdijk tot de Lek. De vroegere Hollandsche waterlinie, die in het jaar 1672 zulke goede diensten be wees, begon te Giesendam, en liep door de Alblasserwaard naar Krimpen a/d Lek. Van de Lek zet de Holl. waterlinie zich voort met een strook, door den Krommen Rijn gehalveerd, tot Utrecht. In deze strook zijn een aantal gapingen, bij Jutfaas en om Utrecht, die niet geïnundeerd kunnen wor den wegens de hoogte van den bodem. Verder vinden we een breede inundatie tot aan de Zuiderzee, die gevoed kan wor den door den Rijn, de Zuiderzee en de Lek. Naarden, Weesp en Muiden bestrijken het noordelijk deel en tevens de Zuiderzee en om Utrecht en tusschen Waal en Lek schijnen de forten gezaaid. Binnen deze waterlinie bevindt zich nog een kleinere om Amsterdam, het laatste toe vluchtsoord voor 't leger in tijd van gevaar. Men ziet hieruit, dat alleen dit deel van 't land zal verdedigd worden, waar de ge steldheid van den bodem meewerkt, 't Ge- heele noorden wordt prijs gegevendaar zouden wij 't tegen een groote mogendheid geen dag kunnen uithouden. Ook het oos ten ligt geheel open tot Renen toe. Holland met een gedeelte van Utrecht alleen, kunnen we hopen met eenigen kans op goeden uitslag uit handen van den vijand te hou den, indien deze ons niet verschalkt en wind en weer met ons zijn. Sedert eenige dagen woedt op de Noord kust langs den Atlantischen Oceaan, een hevige orkaan. Op de kust van New-Yersey zijn verschillende schepen vergaan, waarbij vele menschen om het leven kwamen. O. a. is de bark «Atalanta,* uit Hamburg ver gaan. Het spoorwegverkeer tusschen Atlantic- City en de kust is verbroken. Onder de schepen, die strandden, is de W. R. Grace uit Havre; het schip zit ge vaarlijk. De bemanning werd gered. In het geheel gingen in de Delawarebaai 26 sche pen te gronde, waarbij 21 personen omkwa men. Het totaal der dooden bedraagt reeds ruim 50. Op verscheidene plaatsen sloeg de zee gaten in de zeewering en stroomde het land binnen. Negen stoombooten, die New-York ver lieten, werden door den storm medegevoerd, zonder in staat te zijn, de loodsen weer aan wal te zetten. Andere booten konden niet vertrekken. De kapiteins van aangekomen transatlantische booten hadden, naar hun zeggen, zulk weder zelden gezien. Te Atlantic- verwarde haren en vliegenden adem, en uit haar uiond stroomden wilde woorden van toorn en hartstocht, van opstand tegen 't lot. «Ik heb u gezegd, dat ik medelijden had met uwe vrouw, toen echter kende ik haar nietik heb geen medelijden met haar, ik haat haar; ik heb u gezegd, dat ik om de uren, waarin ik met u gelukkig was, u niet haten zou, 't is niet waar, want ik haat u niet alleen, ik zou u kunnen beschim pen Ik ben gekomen, omdat ik u zeggen moest, wat in me omgaat, omgaat, sinds den tijd mijner kiudsheid, toen deze vrouw ons alleen liet. Zij heeft uren van liefde doorleeft, terwijl haar kinderen in eenzaam heid weendenzij reed in haar equipage door de stad, toen men mijn vader in de lijkwagen weg bracht; zij leefde in vreugd, terwijl wij zonder thuis uiteen gingen, één kind in den vreemde, een ander op zee, en 't laatste, 't kleinste, was ziek en riep om haar als hij pijn had, om haar, die haar geluk wilde bouwen op den ondergang van al de anderen. Aan zichzelf dacht ze, altoos aan zichzelf. Ieder wild dier voedt zijn jongen en beschermt zezij echter gaf haar kinde ren prijs aan de wereld en het noodlot, en dat noodlot speelde met de weezen en wreekte aan hen haar zonden. Laat me spreken. Ik weet, dat ik raas kal ik heb gezwegen al de jaren, gezwegen uit trots en haat, maar nu ben ik gewond, gewond in mijn reinste en gelukkigste ge voel, in mijn liefde. Ik ben bevlekt door de gemeenschap met u ik ben verontreinigd, want ik deelde met haar; ik ben bedrogen, want ik bezat niet eens datgene, wat ik meende te bezitten, omdat zij vóór mij ge komen was, zij, de eigenzuchtige, zij, de slechte moeder, zij, de slechte gade, omdat zij vóór mij gekomen was en 't hart tot zich had getrokken, dat God en 't lot voor mij bestemd hadden. Kom niet nader bij me ik kan uw blik thans niet meer verdragen. Ik wil haar haten, en moet het, en zal het! Gij weent! Ik wenschte het ook te kunnen doen. In mij raast het, en worstelt en weent het. Ik heb berouw, berouw over ieder uur, ieder oogenblik van geluk, ik vervloek «Cola, Cola!« Waldorf had haar handen gegrepen. Zijn vertrokken gezicht deed haar verstommen. Ze zag hem een oogenblik met trillende lippen aan en brak plotseling in tranen uit. »Kon me dat niet gespaard worden?* snikte ze. «Was 't geen gebeurd was niet genoeg? Zeg me, hoe kan zij dat uur ver antwoorden? Is dit misschien een triomf, die haar ij delheid streelt «Triomf? Ach kind, als ge haar zaagt, ge zoudt medelijden hébben.* «MedelijdenZe hield haar slapen vast, terwijl ze dit woord uitschreeuwde. «Mede lijden met haar? O, nooit, nooit! Had zij medelijden met ons, met hem, met mij, toen ze van ons ging, toen ze alleen aan zich zelf dacht en ging? Hoe kon ze die zonde aan ons begaan? Hoe kon ze dat?* «Cola, de liefde is vaak sterker dan de wil. Ik verdedig haar niet, maar zeg zelf, is 't een onvergeeflijke misdaad, dat ze be zweek?* «Ja, dat is 't, dat is 't! Ze had kinderen, ze had plichten!* «Wat moest ze doen?* «Sterven aan haar liefde, al die sterker was dan zij, sterven, maar geen verraad plegen.* «Cola, zie me aanIk heb den moed niet me te beroepen op je hart. 't Mijne is ver scheurd door lijden en smart. Ik durf je zelfs niet eens zeggen, wat ik gevoel, wat ik ge voelde, sinds ik dat vreeselijke weet. Deze ure zal voorbij gaande wonde van heden zal genezen.* «Spreek me niet daarvan; raak dat niet aan. Gij zijt een man, haar man Gij moet haar dat zeggen. Ik ben een razende: mijn hart trilt en schreit van weeAls ze thans hier was, ik zou haar vloeken!* «Cola neen, neen!* «Ja, dat zou ik doenIk zou haar zeg gen je bent slechtJe hebt geen recht op geluk, je hebt je bezondigd aan al wat op aarde rechtschapen isIk zou haar zeggen zie hier de gevolgen van je zonde! Wat geef je me voor 't verwoeste leven, dat ik voortaan zal leven? Waar is de vrooljjke kindsheid, die je verwoest hebt; waar zijn de uren van jonkvrouwelijke vreugde, die me voor altijd ontzegd zijnwaar zijn de vader-armen, waarin ik thans kan vluchten Hij is dood, dood voor jou, wantje hebt hem vermoord,je bent een moordenaarster!* De man was opgesprongen. Hij had de opgeheven handen van 't meisje gegrepen, alsof hij haar wilde bezweren. Zijn oogen staarden met een schrikkelijke uitdrukking over haar hoofd naar de deur, waarin als uit steen gehouwen een vrouw was verschenen. Helene Waldorf was binnen gekomen. Wat in de ziel dier vrouw omging was niet te ontraadselen. Zij geleek een doode. Haar groote, holle oogen rustten op Cola's ge stalte en haar lippen waren geopend. Een benauwende, verschrikkelijke stilte was in getreden het meisje, den blik van den man volgende, wendde zich om naar de deur en toen klonk door 't vertrek een jjse- lijke kreet «Mijn kind, mijn eigen kind!* «Helene!* Waldorf was vooruit gevlogen, op de deur toe, waarachter ze verdwenen was. Ze was weg, voor hij haar kon bereiken. Ze was niet meer te bereiken. Men wist den weg niet, dien zij genomen had. De duisternis verborg haar. Onder de bescher ming der huizen sloop ze vo rt als een misdadigster, over welke het doemvonnis was gevallen. En 't was gevallen uit den mond van haar eigen kind! Wat had ze hier nog te zoeken Wat nog te doen Haar man, haar kind twee harten, die elkander amstraat cii «ïiiielerwaaii Buitenland.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1889 | | pagina 1