ïoode n.
FEUILLETON.
Kolonel Ramon.
827.
WOENSDAG 9 OCTOBEK.
Uitgever: L. J. VEERMAN, Heusden.
1889,
MB wm
VOOR
Dit blad verschijnt WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.00- Franco per post zonder prijsverhooging.
Agent voor Gorcum en Omstreken: Bosch Broes van Dort.
Advertentiën 16 regels GO ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen ingewacht.
Agent voor FrankrijkWester Co., 20 Rue Hérold, Parijs.
Van tijd tot tijd grijpen er voorvallen
plaats in onze beschaafde westersche lan
den, die tot nadenken stemmen. Te midden
van een tjjd, dien een signalementenschrijver
bij 't leger als »gewoon« zou aanduiden,
steekt hier en daar een maatschappelijke
storm op, waarvan nooit iemand in den
aanvang kan voorspellen, hoe ver hij om
zich heen woelen en wat er uit voort
komen zal.
Kort geleden legden de dokwerkers te
Londen de handen in den schoot en ver
klaarden geen slag werk meer te zullen
doen vóór 't loon verhoogd was. Verleden
jaar deden het de arbeiders in de Pruisische
kolenmijuen, dezer dagen volgden de Rotter-
damsche havenwerkers het voorbeeld, 't Zit
in de lucht, zegt men allicht bij een opeen
volging zulker gebeurtenissen 't schijnt een
epidemie te zijn die geest van verzet, die
uitrazen moet.
Wanneer die mannen van de dokken, in
de mijnen en aan de havens uit lust tot
verzet het werk staakten, zou men zoo iets
kunnen vermoeden. Maar men zou voor de
maatschappelijke kwalen stekeblind moeten
zijn om niet in te zien dat de nood ze
drijft. Men mag het middel afkeuren, het
feit dat naar dit middel, zelfs in onzen,
voor werkstakingen uiterst ongunstig ver
keerenden arbeidersstand, gegrepen wordt,
wijst op een ongezonden maatschappelijken
toestand.
Die toestand openbaart zich in lage loo-
nen en te veel arbeidskrachten.
Het is nog niet heel veel jaren geleden,
dat in de massa lofzangen op den stoom
gezongen, ook met een enkel woord gerept
werd over den handenarbeid, die daardoor
uitgespaard werd. Maar, werd er dan ver
troostend aan toegevoegd, de handen door
den stoom van werk beroofd, konden ter
stond op andere wijzen het dagelijksch
brood verdienende schipper der trekschuit
werd dekknecht op de stoomboot, die de
eerste verving; de koetsier van den omni
bus conducteur op den trein, die den om
nibus verdrong. Ziet, dat sloot als een bus
en men had voor ieder overtollig man een
opening, waarin hij juist paste. Het eind
van den lofzang was dan ookleve de
stoom.
Doch nu zijn we verder. De stoom heerscht
thans overal en er zijn thans wel veel
overtollige mannen, doch 't ontbreekt aan
openingen.
Vooronderstel eens, dat in een plaats een
rij burgerwoningen zal gezet worden. Al
wat van handenarbeid leeft, juicht. Daar
zal een broodje te verdienen zijn. De steen
bakker rekent zijn voorraad steenen na, de
metselaar becijfert de massa kalk daarvoor
in te slaande timmerman telt op de tee-
kening het enorme aantal balken, planken,
ramen en deuren. Hij stelt zich in contact
met den houthandelaar, informeert naar den
voorraad en de prijzen, en deze, tuk op ver
diensten, laat zijn zaagmolen weder lustig
de armen zwaaien. En de werklieden, hoe
ze zich verheugen welhaast een karwei
te zullen veroveren, die weken lang arbeid
en brood zal verschaffen
En houtkoopman, èn baas, èn knechten
bouwen luchtkasteelen, die als zeepbellen
verdwijnen. De aannemer laat ze links lig
gen en koopt al wat hij noodig heeft, ge
schaafd, geploegd, in 't kort, volkomen naar
de opgegeven maat machinaal bewerkt en
kan alles maar terstond zóó plaatsen, zon
der dat iemand er verder een cent aan
verdient.
Nu zult ge zeggen, er is toch geld aan
verdiend in de fabriek elders in 't land of
in Amerika welzeker, maar dat neemt
niet weg dat onze eigen arbeiders, die toch
ook brood van noode hebben, leeg loopen
en met de armen over elkaar den bouw
kunnen aangapen.
Ziedaar tevens een der oorzaken, waarom
in den winter, de werkeloosheid zulke ge
duchte proportiën aanneemt. Vroeger hield
de timmerman zich onledig gedurende den
wintertijd met 't maken van kozijnen en
deuren, zolderbalken en architraven nu
deze niet meer van hem gevraagd worden,
heeft hij eenvoudig niets te doen dan te
wachten tot de winter om is, en hij de
fabriekmatig pasklaargemaakte stukken op
hun plaats zetten mag.
Een gevolg van dezen overvloed van
producten is een lage standaard der loonen.
Wanneer men zoo leest van werkstakers,
die ontevreden zijn met een loon van 25
a 30 cent per uur, is men dikwijls geneigd
te twijfelen of zulke lui wezenlijk door nood
gedwongen worden.
Een simpele opgave van 't loon is dan
ook ontoereikend om zich een juist denk
beeld van den toestand te vormen. Een
werkman, die f 8 per week verdient kan in
zekere omstandigheden daarmee beter te
vreden zijn dan zijn kameraad, die f 12 ont
vangt. Dat hangt af van de plaats, waar ze
wonen, van huishuur, van de duurte der
levensmiddelen enz.
Uit onze schooljaren herinneren we ons
zeker nog hoe »de meester* om zijn leerlingen
een denkbeeld te geven van de goedkoopte
der levensmiddelen in vroegere jaren, ver
haalde van den arbeider die een pot snert,
hem door zijn goede vrouw gebracht, om
schopt, onder de aanmerking dat dit geen
kost is voor een man, die 3 stuivers in de
week verdient, waarop dan een opsomming
volgde van 't geen in dien tijd voor 3 stui
vers ingeslagen kon worden.
De loonen zijn sedert enorm gestegen,
doch de prijs der levensbehoeften heeft er
gelijken tred mee gehouden of is ze voor
geweest.
De loonen kunnen eerst dan goed hee-
ten, wanneer de arbeiders zich daarvan
huisvesten, kleeden en voeden kunnen. Of
ze daartoe acht, dan wel veertien gulden
behoeven, doet er niet toe. In een tijd van
overproductie, en daardoor van scherpe con
currentie op elk gebied en in elk vak,
waarbij dan nog komt een overvloed van
werkkrachten, is het te begrijpen dat de
loonen laag zijn, aanmerkelijk lager dan
een tiental jaren geleden. Toen kostte een
reiupla^ant voor de militie ongeveer het
dubbel van het tegenwoordig, d. w. z. zijn loon
is gehalveerd en zou dat zeker niet zijn,
wanneer hij als burger 't zelfde loon had
blijven verdienen.
Zoo in de lagere, zoo in de standen, die
eenigszins hooger liggen. Daar geldt het een
baantje te krijgen. Alle kantoren zijn be
zet, overvloedig. Yoor een, die er uitvalt
zijn er vijftig, die invallen willen. Jongens
van achttien jaar slenteren ledig, tamelijk
toegerust; ze zouden tevreden zijn met een
plaatsje van een paar honderd gulden, maar
er is niets, letterlijk niets te krijgen er
is overproductie, ook van werkkrachten.
Wat daartegen te doen? Ja, zoo er iemand
was, die hierin verandering kon brengen,
een standbeeld zou te min voor hem zijn.
Doch dat kan niemand. De tijdsomstandig
heden deden het zoo worden en nieuwe,
—hoosOow+-
I.
1)
^Hebben de Tolteken 1) bij hunne ver
huizingen de landengte van Panama over
schreden? Zijn zij, eenmaal in beweging
zijnde, evenals de wilde volkeren van Noord-
Europa zonder oponthoud zuidwaarts ge
marcheerd, aangetrokken door de onover
winnelijke bekoring der zuidelijke landstre
ken? Wat het vraagstuk moeielijk maakt
is ditof de beschaving der Tolteken reeds
zoozeer was toegenomen; ik voor mij meen,
dat het zonder voorbeeld is, dat een volk
op het toppunt zijner macht het grondge
bied zou hebben verlaten, dat het eenmaal
bezat. Steeds is het een buitengewone ge
beurtenis, die tot dergelijke verplaatsingen
aanleiding geeft, en als Torquemada toe
stemt.
De volzin, dien ik bezig was te schrijven,
werd plotseling afgebroken door een geraas,
dat mij deed opspringen, een hevig gedruisch
van verwijderde ontploffingen twee of drie
kogels sloegen in het dak mijner woning,
en eenige termieten 2), die in de balken
boven mijn hoofd knaagden, vielen ver
schrikt op mijn openliggende papieren.
Sedert veertien dagen werd de stad Orizava,
waar de behoudende party zich onoverwinne-
lijk rekende, door de vrijzinnigen belegerd.
Wij waren overvloedig van maïs, meel,
rijst en slachtvee voorziener waren bij
den ingang der voornaamste straten slooten
gegravenversterkingen van Mexico wer
den verwacht. De belegeraars hadden tot
ons geluk weinig krijgsvoorraad, en zonder
wisselende oorlogskans was het hun moeie
lijk de 2000 man linietroepen, die generaal
Négrété aanvoerde, te verjagen.
Sedert de plaats ingesloten was, had ge
noemde generaal, een oude houwdegen,
gemerkt dat het geld in zijn kleine krijgs-
kas op was, en in minder dan twee uren
had hij hierin voorzien. De aanzienlijken
n.l., ook ik maakte een deel uit van dat
gezegend kuddeke, ontvingen het be
velik wil zeggen, de uitnoodiging, om
zich zonder verwijl naar het stadhuis te be
geven. Algemeen was men 't er over eens
de noodige maatregelen te nemen om de
plundering onzer huizen te verhinderen, die
te vreezen was of van de uitgehongerde
benden van buiten af, als zij de stad zouden
weten binnen te dringen, óf van de troepen,
die ons van binnen beschermden, wanneer
men verzuimde hen te betalen. Na een tref
fend beroep op onze bekende vaderlands
liefde, verzocht de generaal ons, hem onder
waarborg zijner handteekening, een ronde
som van 100,000 francs te leenen.
Mexicaansehe vaderlandslievendheid nu,
mist bij zulke gelegenheden, en die zijn
niet zeldzaam, meestal het noodige vuur.
Overigens was ons vertrouwen in de hand
teekening, die men ons in ruil voor ons
geld bood, zoo goed bij den commandant
bekend, dat hij van te voren een lijst had
klaargemaakt van de sommen, die ieder van
ons moest storten.
Een toelichtiug aan het hoofd der lijst
geplaatst behelsde dat de snoode burgers,
d. w. z. zij, die weigerden te betalen, zouden
worden geschoren, toegetakeld met een kapot-
jas en bij het eerste alarm vlak vooraan ge
plaatst. Dat was geen ijdele bedreiging;
generaal Négrété hield niet van gekscheren.
Wanneer men zich bij ongeluk of door
eigen schuld in den muil van den wolf be
vindt, dan helpt noch tegenbeschuldiging,
noch geschreeuw, maar is het zaak zich
zoo min mogelijk gebeten terug te trekken.
Wat mij betreft, ik beriep mij op mijn
qualiteit als vreemdeling, die 't mij tot een
plicht maakte mij niet te mengen in de in
wendige verdeeldheden van het Mexicaansehe
volk. In beide legerkampen had ik vrienden
kon ik nu den een helpen op kosten van
den ander? En -wat zou Frankrijks presi
dent zeggen, wanneer hij hoorde, dat men
in mijn persoon het deugdelijk tractaat had
geschonden, volgens hetwelk Franschen zijn
ontheven van gedwongen leeningen?
Met geduld hoorde de generaal mijn ver
haal aan, terwijl hij met gebogen hoofd
nu en dan knikte, als keurde hij mijn
woorden goed, en beantwoordde mijn tegen
werpingen met volmaakte hoffelijkheid. Hij
keurde het af, dat ik den naam van ge
dwongen leening gaf aan een zuiver vader-
landslievenden maatregel. In één opzicht be
greep hij mijn nauwgezetheidook hij had
vrienden in beide legerkampen. Overigens
gaf hij mij volmacht, om in de handen der
vrijzinnigen een som gelds te storten, gelijk
aan die, welke ik aan hem zou willen voor
schieten. Wat Frankrijk's president betreft,
eerst zou hij protesteeren, en zich daarna
met het verheven gouvernement verstaan
dat was immers zijn vak?
Gedurende mijn bezoek bij den generaal
had ik bij hem een man opgemerkt van
hooge gestalte, blond, breed in zijn schou
ders, met een woeste snorrebaard, dikke
wenkbrauwen en met het uiterlijk van een
Europeaan, een Duitscher. Terwijl de generaal
ons toesprak, liep de onbekende heen en
weer, met een onbepaalden blik op ons.
Reeds geruimen tijd zag ik naar zijn blanke,
bijna rooskleurige huid: in Mexico Wft
men altijd een matte of zwarte kleur.
Onachtzaam op een tafeltje geleund, met
een cavaleriesabel aan zijn gordel, in blauw
laken gekleed dat met zwart passement was
afgezet, nam deze officier dikwijls zijn onder
lip tusschen duim en wijsvinger en toonde
ons dan zijn sterk gebit, scherp en vierkant
als dat van sommige vleeschetende dieren.
Alvorens ik bij den generaal binnentrad,
meende ik in staat te zijn den naam van
al de vleugel-adjudanten te kunnen opnoe
men, er waren er een twintigtal,
even goed als die der enkele corpsenmaar
deze blonde officier was mij onbekend. Ik
kon er niet aan twijfelen, of hij was pas
in de stad gekomen; maar hoe had hij door
de vijandelijke liniën kunnen komen.
»Deze keer, dokter, zult gij u over ons
niet te beklagen hebben,zeide een luite
nant tot mij, op het oogenblik, dat ik de
straatdeur bereikte.
»IIum! Gij weet niet, dat mijn bezoek
mij honderd piasters kost.*
Waarvoor gij de handteekening en de
achting van den generaal in ruil ontvangt.
»Dat is een onderscheiding, waarvan ik
den geheelen prijs naar waarde weet te
schatten,antwoordde ik voorzichtig; »maar
zeg inij eens, hoe heet die vreemde officier,
die
»Een vreemde officierEr is er geen enkele
in het garnizoen.
»Zoudt gij mij willen doen gelooven, dat
die blonde man met zijn blauwe oogen en
groote voeten, een landgenoot van u is?
De Duitscher ziet hem de oogen uit, luite
nant, want het Saxische ras heeft kenmerken
van oorsprong, die zelfs het eenvoudigste
lid der vereeniging van anthropologen niet
zouden kunnen bedriegen.*
»Gij bedoelt, naar ik meen, kolonel Ra
mon
»Ik meen den man, die daar juist op het
balcon verschijnt.*
»Dat is hii. Eergisteren is hii door het.
betere, hopen we, zullen het keeren. Intus-
schen heeft de liefdadigheid een schoone
taak en is zij alleen in staat de verhitte-»
ring, die van zekere zijde in de gemoede-
ren gewekt wordt, te stillen.
Buitenland.
Hoewel de officiëele statistieken nog niet
verschenen zijn, geeft de »Figaro« reeds
eenige cijfers omtrent het vreemdelingenver
keer te Parijs gedurende de tentoonstelling.
In de 3 eerste maanden dat het Champs
de Mars was opengesteld, werd door de
politie de aankomst van 345,092 provin
cialen en vreemdelingen te Parijs, of 161,861
meer dan in hetzelfde tijdperk in het vorige
jaar opgeteekend. Het werkelijk aantal was
nog veel grooter, omdat velen elders dan in
een hotel logeerden. Deze vreemdelingen
aten in dien tijd 43,036,650 KG. vleescb,
6,428,516 KG. kaas en boter en 6,325,716
eieren, terwijl zij niet minder dan 1,195,654
hectoliter wijn verbruikten, 119,702 HL.
meer dan in 1888.
Omtrent het rijtuigverkeer, dat eveneens
zeer groot moet geweest zijn, kon het
Parijsche blad geen inlichtingen krijgen.
Men kan er zich intusschen eenigszins een
denkbeeld van vormen als men bedenkt, dat
de omnibussen en tramwagens in Mei, Juni
en Juli 52,858,401 reizigers vervoerden,
7,895,653 meer dan in die maanden van
1888. De Parijsche spoorwegen vervoer
den 16,215,825 passagiers, de stoombooten
10,393,217 en de treinen der ringbaan
30.000 reizigers meer per dag dan in 1888.
Bovendien zijn meer dan 6,500,000 reizi
gers door de bijzondere treinen van het
Champs de Mars vervoerd.
leger der vrijzinnigen gedrongen, om zich
met ons te hereenigen. Wilt gij zijn vrouw
en kinderen kennen Sedert eenige maanden
wonen zij te Orizava. 't Is een stout soldaat,
dokter, die kolonel Ramon, dien uwe vrien
den, de vrijzinnigen, ons benijden.*
»Is hij Duitscher of Amerikaan
Mexicaan, om u te dienen.*
»Dus was zijn vader Europeaan?*
»Noch zijn vader, noch zijn grootvader,
noch zijn overgrootvader, dat ik weet. Maar,
dokter, waarom wilt gij nu, dat men slechts
in de oude wereld blank geboren wordt?
Ik kom van Puebla, en gij zijt natuurlijk
van Parijs, omdat gij Franschman zijt;
welnu, welk onderscheid ziet gij tusschen
uw huid en de mijne?* - Dat was een
netelig twistpuntde man sprak niet meer
kwaad van zijn natuurlijke eigenschappen
dan van zijn zedelijke. Ieder volk heeft zijn
stokpaardje: ieder burger der Yereenigde
Staten wordt kolonel genoemd; elke Fransch
man beweert een medalje te verdieneniedere
Mexicaan, terecht of ten onrechte, beroemt
er zich op een blanke huid te hebben. Ik
haastte mij dus mijn ondervrager gelijk te
geven; het maatschappelijk leven zou on
mogelijk zijn zonder zulke dingen toe te
geven, die Alcestus ten onrechte als laf
heden hekelt.
Gedurende vele dagen, ik moet 't erken
nen, werd ik door het somber uiterlijk van
kolonel Ramon vervolgd. Onophoudelijk zag
ik hem luisteren naar de bezwaren van
mij en mijn medeburgers, terwijl hij steeds
zijn onderlip tusschen duim en wijsvinger
drukte met een gebaar, dat, naar ik later
gelegenheid had op te merken, bij hem tot
gewoonte was geworden.
Toen de kogels, die op het dak van mjjn
woning gevallen waren en het werk der
termieten verstoorden, mij hadden doen
opschrikken, richtte ik inij op. Wat betee-
kenden die werptuigen op dit uur?
/..WAsJt
EUWS
LAD
Land tan (lensden
De Langstraat en de
Bommelerwaard.
1) Tolteken, een vermaarde Indiaansche volkstam in
Mexico; door veroveringen en verdragen wisten zij on
geveer 500 n. chr. weldra hun gebied te vergrooten en
bereikten langzamerhand een hoogen trap van beschaving,
welke in het algemeen den stempel draagt van die der
later nog meer vermaarde Azteken, en zich openbaart
in de overblijfselen van aanzienlijke gebouwen. Door
hongersnood en ziekte werd hun machtig rijk in de 11de
eeuw ontvolkt; sommigen verhuisden, anderen smolten
samen met de Chichimeken die zich een eeuw later in
liun land vestigden.
2) Soort witte mier.